INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkèùl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

 

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkèùl

Ed Schilders

 

C.C. Huysmans – Begrafenis op katholieke begraafplaats Zuilen (1832)

 

Met de Z van zaandkèùl zijn we gekomen aan het eind van het Tilburgs ABC. De dichter, Jace van de Ven, had geen beter woord kunnen kiezen. De zandkuil, waarin we allemaal eindigen, is een logische afsluiting van een alfabet dat begon met de A van het Aajke, het begin van het leven. In een vers van Piet Heerkens komen de twee verrassend bij elkaar:

Zoo boemele w'ammaol naor ons graf,

al sukkelend op ’ne kiependraf. (1938)

Ter afsluiting van dit Tilburgs ABC geef ik het woord aan een aantal auteurs die ik veelvuldig geciteerd heb.

 

De ziel van Jan Naaijkens

Jan Naaijkens heeft treffend beschreven welke indruk de aanblik van de zandkuil op zijn jeugdige kinderziel gemaakt heeft. Hij was misdienaar en moest dus ‘beroepshalve’ ook de uitvaarten ‘dienen’. De misdienaars dienden dan niet alleen de Heilige Mis, maar maakten met de pastoor en de nabestaanden ook de gang naar de begraafplaats en de groeve.

Telkens opnieuw als ik getuige was van zo'n begrafenis draaide mijn hart zich om in mijn jonge lijf en ik kon nooit wennen aan het verdriet, want alle tranen waren voor mij echte tranen en die gapende kuil, waarin een mens bedolven werd om door ongedierte te worden opgevreten, vervulde mij met een ijzige angst. En ik was er als misdienaar dikwijls bij. Ik droeg de kwast en de wijwateremmer voor de pastoor die met plechtige gebaren de absoute verrichtte. (Het Dorp van onze jeugd -1999; de ‘absoute’ is het gebed waarin de vergeving van de zonden van de overledene wordt afgesmeekt).

 

Toen Pierre van Beek klein was

Uit de belevingswereld van het kind:

“Denk er aan, als ge dood gaat, gaode in ’t paopekuiltje” placht een moeder tegen haar kinderen te zeggen. Hoewel “paap” o.a. verband houdt met grondwerk en ook met de

lakenweverij, zien we die relatie hier toch niet. Wellicht wordt hier gewoon een graf op het kerkhof bedoeld. Het kerkhof is dan gezien als eigendom van de pastoor. Of is “Paopekuiltje” soms de naam van een of andere poel? Heeft iemand ooit daarvan gehoord? (TTP 8-5-1969)

Ik heb de indruk dat Pierre van Beek zich hier een beetje op de vlakte houdt. Hij zal ongetwijfeld geweten hebben dat paap vanaf de Reformatie een scheldwoord was voor een rooms-katholiek (zoals de katholieken de protestanten ‘de geus’ noemden). Een katholieke moeder kan zulks moeilijk bedoeld hebben. Het WNT geeft echter ook veel samenstellingen waarin paap zonder enige spot naar katholieken verwijst. Met ‘grondwerk’ kwam Van Beek ongewild toch wel in de buurt, maar hij bedoelde waarschijnlijk het paap dat in West-Vlaanderen voor turfsteker gebruikt werd.

Ik begrijp die moeder. Paopekuiltje is waarschijnlijk familietaal, en klinkt veel vriendelijker dan zaandkèùl – denk ook aan het prettige smulpaap -- zeker in de oren van kinderen die door moeders behoed worden voor de heftige gevoelens die Jan Naaijkens beschreef.

 

Een idee van Piet van Beers

We hebben in dit ABC ook nog al eens mogen lezen uit de verzen van Piet van Beers, de Tilburgse dialectdichter die ook een fervent volkstuinder is. Volkstuinders steken de spade graag en vaak in de grond van hun tuintje, en daarin schuilt een hoge mate van symboliek. Ze begraven het zaad opdat er nieuw leven ontstaat. Over de begrafenis van een van zijn mede-volkstuinders schreef Van Beers een gedicht. De tuinder heette Jantje van de Sande, en die was gehuwd geweest met de eerder overleden Rika:

Vòlges mèn stapt ie naa daorboove

meej hullie Rika rond.

Èn hij heej daor ongetwèffeld

wir ’n aorig lèpke grond. (Cubra)

 

Hendrick van der Vliet – Interieur van de Nieuwe Kerk van Delft; 1665

 

Twijfel bij Cees Robben

Cees Robben is de kunstenaar die ziekte en dood, dood en begraven, begrafenis en nagedachtenis, systematisch in zijn werk behandeld heeft. Omdat het bij het leven hoort. Bij de poort van de begraafplaats tekende hij Tilburgers die niet gecremeerd wilden worden: ‘Ik wil persé onder de zooie’. (29-8-1980) Ook zijn prent van 15 juli 1983 speelt zich af bij ‘de muur van het oude kerkhof’. ‘Piet Plekkers is begraove’ zegt een man. Waarop een passerende dame reageert met: ‘O jao.... dan heetie vort zunne zin... Hil z’n lèève stond ie d’r op ’n stukske grond aon z’n èège te hebben...’ Robben liet in een van zijn gedichten de dronken Jan Muggen knielen bij het graf ‘aon den Berdòssewèg’ – tegenwoordig begraafplaats Binnenstand -- van Catoo, zijn overleden echtgenote. Jan heeft nog maar net gepreveld dat hij Catoo mist, en dat hij zou willen dat ze terug zou komen, of hij ziet dat het zand op Catoo’s graf omhoog komt. De wederopstanding van Catoo? Nee, het is een mol, zo verzekert de dichter ons. Maar Jan Muggen heeft aan de S van snevel gezeten, aan de toog bij Kras (in die tijd een bekend café op de Heuvel) en daarom verzekert hij zijn Catoo:

Jan Muggen gilde… nèèj Catoo

Ik heb ’t nie gemend…

‘Tis enkelt mar wè zattepraot

Ge blèèft mar waor ge bent…! (6-1-1961)

 

 

Lodewijk van den Bredevoort lijdt kou

Een bijzondere beschrijving van de begrafenis van zijn opa gaf Lodewijk van den Bredevoort in zijn tweede boek met jeugdherinneringen. De begrafenis vond plaats in een periode met zeer strenge vorst. De handjes van de misdienaars vroren bijna vast aan het metaal van de misbel. De pastoor droeg handschoenen tijdens de dienst. De kerkgangers halen hun handen alleen maar uit hun jaszakken als er een kruisteken moet worden gemaakt.

Op et kerkhof hebbe we nog un onze vader en weesgegroet, rondom de kiest staonde, gebid. Der waar gin gat gegraove, de grond waar te hard bevroore gewist. Onze opa wier daor allêen gelaoten in de kaaw. (2007)

 

Naarus heeft een wens

Maar de mooiste zaandkèùl staat op naam van Naarus, de schrijversnaam van Bernard de Pont, die zijn stukskes over Tilburg in 1941 schreef. Het zijn columns vol heimwee, want Naarus was naar Arnhem verhuisd, en daar kon hij niet zo goed aarden. De verhaaltjes werden wekelijks gepubliceerd in de krant Groot Tilburg, onder de naam ‘Brieven van een oud-Tilburger’. Hij miste de stad, de mensen, en ook het dialect. In een van de stukjes regelde hij zijn begrafenis als volgt:

…ik za’t is in m’n testament laote zette net as Napoleon: “Je veux que mes cendres reposent aux bords de la Laai autour de ce peuple que j’ai tant aimé.” (1941)

Zoals Napoleon in ballingschap de wens uitsprak, begraven te worden aan de oevers van de Seine, zo wilde de balling Naarus rusten in een zandkuil aan de oevers van de Leij:

 

Te midden van de mensen die ik zo zeer heb liefgehad.

 

 

 

Een fotokopie van een prent van Cees Robben in de vitrine van de begraafplaats van parochie Heuvel. Links een plattegrond van de begraafplaats. De ingang van deze begraafplaats ligt tegenover de Hogendriesstraat. ‘Naar de Hogendries’ was een Tilburgse gezegde om een begrafenis aan te duiden. Volgens Pierre van Beek was de Hoogendries ook de begraafplaats waar voor het eerst ruimte was om niet-katholieke overledenen te begraven in ‘ongewijde aarde’. (TTP 15-4-1972)