INHOUD WTT
HOME

De start van het Woordenboek van de Tilburgse Taal werd in 2013 mede mogelijk gemaakt door

 

Het Tilburgs Alfabet (Van aajkes tòt zaandkèùl) werd geschreven door Jace van de Ven.

 

Klik hier voor de letters die niet tot de officiële spelling behoren:

C

Q

X

Y


De letter E

is voor het laatst aangepast en aangevuld op 7 september 2023. De redactie is nog niet voltooid.


A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

 

WTT

Redactie: Ed Schilders, Hans Hessels

Gebaseerd op de verzameling Tiburgse dialectwoorden van

Wil Sterenborg

 

 Van èchel tot ewèglôope

èchel

zelfstandig naamwoord

eggel, bloedzuiger, Hirudo medicinalis

- WTT, Ed Schilders; bron is WNT, lemma echel 1 uit 1916 –‘Bloedzuiger. In de algemeene taal ongebruikelijk, maar in verscheidene dialecten nog gewoon.’ Echel is afgeleid van ‘egel’ en komt al in het Middelnederlands als zodanig voor. ‘Egel’ heeft in dit geval echter niets te maken met het stekelig dier maar lijkt te verwijzen naar het opnemen van vocht, zoals bloed, en later van alcoholische drank.

- WNT; lemma echel 1 uit 1916 – Drinken als een echel, in Zuid-Nederland.

- Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 - bloedzuiger

- Sjef Paijmans; Herinneringen, www.cubra, circa 2002 - ...en bloedzuigers waren eggels.

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1969-01-03- munne man drinkt as unne ech-chel ...

- A. Weijnen; Etymologisch dialectwoordenboek, 1995 - echel - bloedzuiger

- WBD III.4.2:205 -  'echel' - bloedzuiger (Hirudo medicinalis)

Verwijderen van een bloedzuiger - uit: Kroniek van de Kempen

 

èchtelek

bijwoord

eigenlijk

- Naarus, pseudoniem van Bernard de Pont; in Groot Tilburg 1941, www.cubra, circa 2003 - 'k Weet zeker dè gullie oe eige al is afgevraagd het wurrom zo dieë Naarus echteluk hier uweg gegaon zèn, en zo’j daor giender nogal aorde? 

 

-èèchteg

achtervoegsel

-achtig

- Voorbeelden op originele systeemkaart Sterenborg - waorèèchteg, waoterèèchteg, bèrgèèchteg, bistèèchteg, kènderèèchteg, gèèlèèchteg, gruunèèchteg

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 1, Tilburg 2006 - ...die lange kousen vond ik wel mèskesèèchtig.

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1984-10-26 – Zij is wè dutselèèchteg...

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts), 1978 – ACHTIG (-èètig) achtervoegsel, met grote frequentie en vrijheid gehanteerd; geplaatst achter werkwoordstammen, zelfstandig en bijvoeglijk naamwoord, maar ook eigennamen om affiniteit, geneigdheid en gezindheid aan te geven; dansèètig, geneigd tot dansen, papèètig - belust op pap; Pietèètig - Piet welgezind.

- Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - ACHTIG achtervoegsel (= suffix)- gelijkende op, eigenschappen hebbende van, geneigd voor.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch, 1899 -  -ECHTIG - -achtig, achtervoegsel

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch, 1899 -  -ACHTIG achter een zaaknaam betekent: 'houdende van': ik blijf thuis, want ik ben nie kermisachtig. Achter persoonsnamen drukt het de voorkeur, de toegenegenheid, de aanhankelijkheid uit: Ik ben nie börgemeesterachtig.

 

èchtig

bijwoord

echt, werkelijk

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 17-08-1964 - dè he’k echtig nie gedaon, krûîske sterven en honderd duuzend èzere botterhammen eten

 

eeg, êeg

zelfstandig naamwoord

eg, landbouwwerktuig

► èg

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - èèzere êeg, onkrèùdêeg - onkruideg

- J.R.O. Trommelen en M.P.E. Trommelen; Tilburgse toponiemen in de 16e eeuw, 1994 - eegd = eg

- K. Heeroma; Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - EEGT - egge

- Cornelissen & Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  EEG (zachte e) zelfstandig naamwoord vrouwelijk - egge

- WBD (Hasselt): houtere eeg, èèzere eeg, zaoj-eeg, stòppeleeg, spèèkereeg, kèttingeeg, schèèfeeg, wòrteleeg, eegtaant; ègge, vurègge, inègge, rögtègge, eeghaok

 

 

Stoppel-eg; ca. 1870 - hiermee werd het wortelzaad na de graanoogst onder-geëgd - uit: Rijke oogst van schrale grond, tentoonstellingscatalogus Noordbrabants Museum, 1991

 

eegaaleg

eegaaleg

bijvoeglijk naamwoord

- WBD III.4.4:16 'egalig' = bewolkt

- WBD III.4.4:227 'egaal' = vlak, ook 'effen', 'plat'

 

èège

bijvoeglijk naamwoord: eigen, intiem, vertrouwd

wederkerend voornaamwoord: mezelf, jezelf, zichzelf, etc.

zelfstandig naamwoord: familie

bijvoeglijk voornaamwoord

- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1980-08-01 -  Asse alle vrouwe ginge verlootere trok ik m’n èègenste kernollie...

 - Piet van Beers; Brabants Bont 1; z.j., ca. 2005 - vur 't èègeste plezier

voornaamwoord - wederkerend

- Informant Toine Raaijmakers - oew eège doen; hij doe zen èège - hij zorgt voor zichzelf

- Willems; Dialectenquête 1887 - Toe zenèège koome. - Tot zich zelf komen

- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1986-06-13)- Mar ik ontgaaf ’t m’n èège...

- Cees Robben; Prent van de week, Roomsch Leven 1958-05-24 - Wie heej naa z’n èègen/ ’t Mist laoten paaien...?

- Cees Robben; Prent van de week, Roomsch Leven 1966-02-18 - Hij is van z’n èège al zôô zot as ’n kerrad...

- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1985-04-19 - Des aaltij al unne bonzjoerder gewist die z’n èège nôôt erges iets aon gelege heej laote ligge...

- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1979-08-24- Ge het genog aon oe èège...

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Deel 1, Tilburg 2006 - Zwemmen han we ons èège geleerd.

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Deel 1, Tilburg 2006 - Hij besloot dus zen èège aon te melden bij Openbare Werken. Meej twee gezonde haande aon oew lèèf, kosse ze oe daor aaltij gebrèùke. Et gaaf un vaast lôon, ‘en vaaste èèrmoei’, in de volksmond.

- Ruud Damen & G.W.J. Steijns; Et Buukske - Wè en hoe in de Tilburgse Taol, 2008 - èège is gin vödje - je mag best trots zijn op jezelf

zelfstandig gebruik

familie

- Anoniem; De Noord-Brabantsche Tongval, Nieuwe Tilburgsche Courant 1930-07-31 -  Wanneer ge “eige” [bent] of tot de permitaotie behoort, zijt ge lid van de familie.

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek, Nieuwsblad van het Zuiden, 1965-01-23 - Eège gao veur. [èège = tot de familie behorend]

- WBD III.2.2:58 'eigen (zijn)' = verwant; 'eigen volk' = verwant; 61 = familie

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - èège meej mekaar zèèn - familiaar met elkaar omgaan

- Cornelissen & Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  EIGEN versterking van mij, ons, uw: Ik scheer mijn eigen; zijn eigen = zich; Dat is van eigen(s) - dat spreekt vanzelf; verwant door bloedverwantschap of aanhuwing: 'Nen bruur is meer eigen as 'ne zwager; op zijn eigen - onafhankelijk; eigen zijn mee iemand - zeer bevriend, zeer gemeenzaam;

derèège

zenèège

 

èège, van z’n [van zen èège]

wederkerend voornaamwoord

zelf, van of uit zichzelf

- Cees Robben; Prent van de week, Roomsch Leven 1966-02-18)- Hij is van z’n èège al zôô zot as ’n kerrad...

 

èègegeraajd

bijvoeglijk naamwoord

eigengereid

- Cees Robben; Prent van de week, Roomsch Leven 1968-03-20 - unne èège-geraaide meens valt ôôk nie te raoije...

- Cees Robben; Prent van de week, Roomsch Leven 1966-07-29 - Ge bent unne èège-geraaide meens en ge wilt nie geraoje zèèn...

 

èègelek

bijwoord

eigenlijk

- Stadsnieuws; dialectrubriekje 2007-01-21 -  Ik drink èègelek nôot, mar zo meejendan meude wèles ...

 

èègenèèr

zelfstandig naamwoord

eigenaar

- Kees en Bart; dialoog in Tilburgse Post, 1922-193? - eigenèèr; 'eigenaer'; 'huiseigenaers/-ners'

 

èèges

eiges

voornaamwoord

- Informant Toine Raaijmakers; ongedateerd -  zelf

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ge zèèget èèges, wè ge zeet - je bent het zelf, wat je zei

 

èègeste

voornaamwoord, bijvoeglijk naamwoord

eigenste

- Krats (pseudoniem); Schets uit het Tilburgsche leven, Nieuwe Tilburgsche Courant 1926-05-28 - “Schaait er over uit asteblief!  Mee m'n ègeste oogen heb ik er bijgestaon.”
- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1972-10-13 - Oewen èègenste...

- Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - EIGENSTE - bn, vn, in verbinding met lidw. of demonstr.: den - , dezen - , dien - , dat - enz.

- Cornelissen & Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  EIGENSTE, met lidw. of aanw. of bez. vn = dezelfde: zijn eigenste woorden, dat is die eigenste vrouw.

 

èègetilt

zelfstandig naamwoord

zelfgeteelde tabak, eigen teelt; meestal van inferieure kwaliteit

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Deel 1, Tilburg 2006 - De pèèp dietie rôokte, ging om den haoverklap èùt. Zal wel van den èègentilt gewist zèèn.

 

èège vèèf  

zelfstandig naamwoord

kinderspel met centen als inzet

mogelijk vergelijkbaar met mitjesteeke

- Interview Jolen 1978; transcriptie Hans Hessels, 2013 - “…mitjesteeke…sènt (…) meej sènte…mar meej, meej de èège vèèf, dè witte nie zeeker hè…meej de èège vèèf…mèèj de èège vèèf, dè noemde ze zôo hè…”

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

- Interview Jolen 1978; transcriptie Hans Hessels, 2013 - “…meej de èège vèèf wast…dan hadde vèèf lòsse sènte…gewoon lòsse sènte nèt as ge naa nòg hèt, war… êen, tweej, drie, vier leuwkes boove, dè was, dè noeme ze òbbers! Agge dan, ik zal mar es zègge, ik gôojde er drie mar den aandere gôojden er mar tweej dan ha ik die vèèf gewonne… dè was èège vèèf!” (transcriptie Hans Hessels, 2013)

► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit interview te gaan

 

Cees Robben - Prent van de week - 13 juni 1975

 

èègewèès

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

eigenwijs

- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1975-06-13 - Wè zèède gij toch èègewèès Kees...

- WBD III.1.4:175 'eigenwijs' = koppig; 225 'eigenwijs'= balorig

 

 

èèk, èkske

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

eik,eikje

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1975-07-04 - en kiest van waajbôomehout of van èèke...

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - (boogschuttersterm) enen boog van turks èèke - latboog van lagen hout

- Dialectenquête 1876 - klauter in den êikenboom (ê = die in gête - geiten)

 

èèke

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

eiken, van eikenhout

- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1975-07-04 - Of ge naa begraove wordt in ’n kiest van waai-bôôme-hout of van èèke.. d’r onder gaode..

 

èèkel

zelfstandig naamwoord; in oudere teksten ‘ekel’

eikel

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - dès linken èèkel - dat is linke soep

- Piet Heerkens; uit: Brabant, ‘Eekels’, 1941 – ‘Eekels raope’ -

Hedde'r wel 'ns in gebeten?

Eekels zijn mar verkenseten!

Mar 'nen eik, mee stam en kroon,

komt uit 'n eekeltje en is schoon!

- Pierre van Beek - Nieuwsblad van het Zuiden, Tilburgse Taalplastiek, aflevering 136, 1971-11-01 – “Een blind varken vindt ook nog wel eens een ekel” (eikel), zei onze man en hij bedoelde, dat iemand die niet tot de snuggersten behoort desondanks wel eens succes kan boeken of geluk hebben.

- H. Mandos & M. Mandos-van de Pol;  Brabantse Spreekwoorden, 2003, informant A. v.d. Biezen, Tilburg 1940 - 't Is goei weer veur de eekel. Het is goed weer voor de eikels. Weerspreuk. Het is zonneschijn na regen.

 

èèkenbôom

zelfstandig naamwoord

eik, eikeboom

►èèk

- Dialectenquête 1876 - êkenboom (ê = franse ‘même’)

- WBD III.4.3:110 èèkenbôom - eik (Quercus)

 

èèl

bijwoord

ijl

- Cees Robben; Prent van de week, Roomsch Leven 1960-07-15 - zô klèèn.. en èèl...

 

eemel, êemel, immel

bijwoord

eenmaal

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 6 april 1945 - KAREL. Jè, en soms begiene ze nog te schène óók! SJAREL. Och, Karel, daor kunne me ok beter mee laage dan schreuwe. Ge mokt naaw eemel van meensche gin Trappiste… (...) Des naaw eemel den aord van 't bisje.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - eens, eenmaal

 

eemelt

zelfstandig naamwoord

emelt, larve van de langpootmug

- WBD III 4.2:158; lemma Emelt, larve van de langpootmug – emelt – frequent in Tilburg
 

êemer

- Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd, ‘Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in NTC 13-4-1940 – 24-8-1940  - ...om den eemer vol waoter te scheppe... -- 'n boerinneke [...] mee twee eemers versche roome, die ze pas gemolken had, et schuim stond er nog op te broezen.

- Piet Heerkens; uit De knaorrie, ‘Den braand’, 1949 - en laait ie as vlam naor buiten uit, dan helpt er geen blusse mee eemer of spuit!

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 74 03 28 - 't Is lente, dè zie'k aon de vrouwe / Die wir mee dwèl en èèmers sjouwe

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 03 22 - Tusse eemers, vègers, dwèle...

- Piet van Beers; With Love; 1982-1987 - ‘Eet meer fruit’ - Wel twoalef eemers vruchten...

- Pierre van Beek; Nieuwsblad van het Zuiden, Tilburgse Taalplastiek aflevering 101, 1970-05-08 - Weinig respect voor schreiende vrouwen legde de man aan de dag die zei: "Vrouwentranen een kwartje de emmer!" Hij bedoelde dat vrouwen gemakkelijk tot schreien komen.

- WBD; puteemer (ook Hasselt en Korvel - putemmer - zinken of gekuipte houten emmer waarmee men water put)

 

 

- WBD (III.2.1:123) - 'emmer', 'putemmer'

- Cornelissen & Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  EEMER zelfstandig naamwoord mannelijk - emmer: Het règent mee' eemers; nen eemer melk.

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland  deel 2 Vocabularium, 1958 - zelfstandig naamwoord mannelijk - emmer

- K. Heeroma; Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - EEMER, nu emmer; het eerste bij Kiliaen en Plantijn, het laatste niet.

- WNT -  EMMER, gewestelijk ook 'eemer'

- De Jager; 'Taalkundige handleiding tot de Staten-overzetting des bijbels' - EEMER Jes. XL:15: Siet de volckeren zijn geacht als een druppel van eenen eemer / Eemer werd vroeger bestendig geschreven voor 'emmer dus bij voorb. Vondel III.123: 'Men bluscht een' grooten brant met eenen eemer bloets' ... Deze, thans verouderde, schrijfwijze, welke, naar de afleiding, de ware schijnt te zijn, komt ook alleen bij Kiliaen voor.

 

êen, êene

telwoord, voornaamwoord

een, ene, een zekere

- Cees Robben; Prent van de week, Rooms Leven 1964-11-17 – D’n Toon heeter ginnen êene mir...

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1983-08-26 – zunne kop is êene laazerus

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek, aflevering 131, Nieuwsblad van het Zuiden, 1965-01-23 -  "Van wie zijde gij er eentje?" kan een jongetje (of meisje) zich door een oudere ondervrager horen toegevoegd. Deze laatste kent in zo'n geval het kind niet en wil weten hoe vader of de moeder heet.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - êene tuut mèm - één pot nat; êenen ik èn êene gij - grove steek voor het hechten van stof

 

êeneghèdje

zelfstandig naamwoord verkleinwoord

enigheidje, eentje, alleen

- Kees en Bart; dialoog in Tilburgse Post, 1922-193? - op men êeneghèdje - in/op mijn eentje

- Cornelissen & Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  EENDIGHEID en EENIGHEID zelfstandig naamwoord vrouwelijk - eenzaamheid: in de een(d)igheid zitten

 

êentoetmèm

van gelijke aard; uit het Franse ‘tout de même’, met daarbij in het dialect een toespeling op ‘mem’ in de betekenis ‘tiet’

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol, Tilburg 2004dès ammòl êentoetmèm - dat is van hetzelfde laken een pak van Fr.

 

eepilee(j)

épilé - stofnaam (textiel)

- WBD II.4. verwijst naar  J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) die bij ‘epilé’ verwijst naar ‘biberette’. Bij ‘biberette’ zegt hij: ‘Bontsoort van konijnenvel, geschoren en onder verschillende namen in den handel gebracht.’

 

eepinglee(j)

épinglé - stofnaam (textiel), uit Frans: épingle (naald)

de uitspraak is onzeker en niet af te leiden uit WBD

- WBD II.4.verwijst naar  J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier (1947) zegt bij „épinglé": „Katoenen weefsel in effen binding, met afwisselend blauwe en witte kettingdraden en blauwe inslag, waardoor een z.g.n. speldeknopruitje ontstaat. Toepassing: verpleegsterskleeding.

- Van Dale [1976] - Verpleegsterslinnen of epinglé

 

 

 

Cees Robben – opschrift in de pent van 1964-11-20

 

èèrbeezie, -zem

zelfstandig naamwoord

aardbei, 'aarbei', 'aarbeezie'

- Cees Robben; Prent van de week, Roomsch Leven - opschrift in de pent van 1964-11-20

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - èèrbeezeme krêemer zat - aardbeien kregen we er genoeg

- Stadsnieuws; dialectrubriek 2009-07-12 - Vruuger kòchteme de èèrbeezeme in en spaone mèndje bij den boer

- WBD III.2.3:181 'aardbezie', 'aardbezem' = aardbei

- A.P. de Bont; Dialekt van Kempenland  deel 2 Vocabularium, 1958 - zelfstandig naamwoord vrouwelijk e(e)rdbezem' - aardbei

- Cornelissen & Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  EERDBEES (uitspr. erbees, jerbees, jarbees) aardbezie, Fr.fraise

 

èèrde

zelfstandig naamwoord

aarde, grond, zand

- Kees en Bart; dialoog in Tilburgse Post, 1922-193? - 'omdè-t-er 'ne mol onder 't erd aon 't fruuten was'

- Kees en Bart; dialoog in Tilburgse Post, 1922-193? - 'onder 'nen hoop erd'

- Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘Gestörve kiendje’, 1939 - Hier gaopt et graf,/ dieën open mond/ van moeder eerde

- Dialectenquête 1876 - himmel en êrde (voor ê vgl. gête - geiten)

- Cornelissen & Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  èèrd, èèr, jèèrd, jèèr

- Jan Naaijkens - Dè’s Biks, 1992 - èèrd - aarde; èèrd on de kniejes hèbbe

 

eere

werkwoord, zwak

eren, vereren

vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij irt

- Willems; Dialectenquête 1887 - eere - irde - ge-ird

 

èèreg, èrg

zelfstandig naamwoord

iets dat erg is, slecht, bedenkelijk

meestal met het werkwoord ‘hebben’; ergens erg in hebben

- Willem van Mook; voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926 - op dè gebied komt er iets te zien daor niemand èrg in hee...

 

èèreger, èrger

zelfstandig naamwoord

het ergere; alleen in de uitdrukking ‘tegen d’n èèrger’, gezegd als bezwering om ‘erger’ te voorkomen

- Jan Naaijkens - Dè's Biks - 1992 – èèrger, zelfstandig naamwoord - erger; dè zal teejge d'n èèrger zèn, zegt men als ...

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts), 1978 – ERGER (èrger) mannelijk - alleen in 'tege den èrger', om te voorkomen dat het erger zal worden, uit voorgevoel van nog meer ellende; gezegd over uitingen van goed humeur of uitbundigheid waarachter enige bewolking te vermoeden is, bv. van kinderen die zeer uitgelaten zijn en weldra in de put zitten of ruzie zullen maken.

 

èèrem, èèreme

arm, armen

1 zelfstandig naamwoord

1.1 arm als lichaamsdeel

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Deel 1, 2006 - Gelukkig waar et menne linkse èèrm, die ik nao detter vier weken laoter de gips vanaf wier geknipt bekaant niemer rèècht kos krèège.

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Deel 1, 2006 - Veur we thös waren, vielen ons èèrm der bekaant aaf.

- Zegsman dhr. Hessels (1931-2006); www.cubra 2020, redactie Hans Hessels - Het zien lopen van een juffrouw met magere beentjes in een kort jurkje: - gin dikke èèreme, mar wèl dunne bêene

Volledige bron: KLIK HIER

1.1.1. èèremke

verkleinwoord

armpje

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - verkleinwoord: èèremke

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 - èèremke (zonder vocaalkrimping omdat verkleinwoord suffix niet onmiddellijk volgt op de stamsyllabe); blz.31: Voorwaarde is dat het achtervoegsel (= suffix) direct volgt op de lettergreep waarin de lange klinker staat.

1.2 arm als armoede

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1971-08-20 -  èèrem brikt gin eer  [Armoede is geen schande]

1.3 de arme als armoedige

- WTT; 2021 - In de uitdrukking 'van den èèreme'; van de arme: sociale voorziening voor arme mensen

- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015 - ...van de èèreme, van de soosjaale, van Finsènsjus [Vincentius] èn, èn al èn zôo. Daor eete ze wir van, hè!”

Voor de volledige tekst en audiobestand: KLIK HIER

2. bijvoeglijk naamwoord

arm = armoedig

- Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926 - In 't derde bedrijf komt ok 'n bietje ernst, tooneelen van heel èrme meensen en wè Kôrvel vur de èrme meensen doe.

3. als eerste lid in een samenstelling; van of voor de arme mens

èèrmenbèngske

zelfstandig naamwoord verkleinwoord

armenbankje

- WBD (III.3.3:45) 'armenbankske', 'armbankske' = armenbank (in de kerk) - de zitplaatsen in de kerk voor de armen

èèrmmeensetèèd

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Deel 1, 2006 - Om half negen, èèrmmeensetèèd, liepen wij naor de kerk en toen de rouwmis ötwaar, te voet naor et kerkhof.) [uitvaarten en huwelijksmissen waren duurder naarmate ze later op de dag gevierd werden]

èèrmemeensevis

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Deel 1, 2006)- Jè, èèrme meense vis, enne gebakken panherring, jè femilie van de bukkum.

 

èèremoej, èèrmoej, èèremoe

zelfstandig naamwoord

armoede

- Voorbeeld op systeemkaart Sterenborg - Bij hullie ist èèrmoej troef. - Bij hen heerst doorlopend gebrek.

- Dialectenquête 1887 Willems - èrremoej

- Kees en Bart; dialoog in Tilburgse Post, 1922-193? - èrremoei

- Audioregistratie 1978; interview met Heikanters, transcriptie door Hans Hessels - Mar et was wèl èèremoej troef, èèremoej troef! Mar ze waaren et veul eensgezinder onder mekaare!

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - ge kunt meej tweeje meer èèrmoej lijen as allêeneg

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - wie gift wèttie heej, is wèrd dèttie èèrmoej lijdt

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 – vaast wèèrk, vaaste èèrmoej

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - èèrmoej zuukt list

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Hij besloot dus zen èège aon te melden bij Openbare Werken. Meej twee gezonde haande aon oew lèèf, kosse ze oe daor aaltij gebrèùke. Et gaaf un vaast lôon, ‘en vaaste èèrmoei’, in de volksmond.

- Henriëtte Vunderink; Ik zal van oe blèèven haawe, 2007 - Der was veul èèrmoej in die tèèd,/ veul traone zèn gelaote./ Daor kan ik fabriekaant èn kerk aaltij nog om haote.

- Cees Robben; Prent van de week, Roomsch Leven 1957-07-04 - in al z’n eeremoei

- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1970-10-16 - Dan ruuk ik wir dem eeremoei/ die vruuger deur vur deur/ De straot op kwaam heel zwoel en zwaor/ van kender en slameur...

- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1984-04-20 - As ge meej oewen èèremoei ginne raod wit... Dan zèède nie werd deggem het...

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 72 12 21 - Meljoene meense lije èrmoei.

koude

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 81 04 29 - 'k Wies nie dègge in 'n tent / Zó'n èrmoei lije moet.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 80 01 24 - Ik waai gewoon de badcel uit / 't Trekt 'r as de hel / En 'n verwèrming hè'k 'r nie / Mar doesse moe'k 'r wel. / 't Lèkt dè'k op de Noordpool zè / 'k Barst van èrremoei.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 65 04 23 - Ons Sjefke hee twee daogen lang / Gezee: Ik heb zò'n kaauw / Ik krèèg 'r zelf d'n èrmoei van / ‘k Wier ziek van z'n gemaauw.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 72 06 22 - Ge laot 's aoves van èrremoei / De kachel zuutjes braande.

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts), 1978 –  èèrmoej (mannelijk zelfstandig naamwoord), geldgebrek, ellende; ook 'kou': èèrmoej lééje = 't koud hebben

ongemak

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 73 12 06 - Maar vannaacht begos de trubbel / Ik vlòòg 't huiske op en aaf / Ik moes van èrmoei naor d'n dokter / Die me 'n remeedie gaaf.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 59 02 27 - Van klinkklaor pènt wies ik niemir / Waor dè'k 't irst moes vuulen / 'n Asperientje hielp me nie / Ok gin kemille spuulen. / Telangeliste was 't gatjèn / Nie mir om uit te staon / Van èrremoei zè ik toen mar / Naor de taandarts gegaon.

 

Schilderij van Jules Bastien-Lepage, Oktober - aardappeloogst; 19e eeuw

 

Afbeelding uit het 'Tilburgs Leesplèngske' dat in 1997 door de Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven. De illustraties zijn gemaakt door Jan van de Wiel.

 

èèrepel 

 

Èèrepeleeters - afbeelding uit Katholieke Illustratie circa 1930

 

zelfstandig naamwoord, ook in het meervoud vaak zonder s

aardappel(s)

Gewas uit de familie der nachtschades - Solanum tuberosum

 

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996  – pluralis: èèrpel, maar 'èèrpels' na een specifiek [genoemd] aantal.

- Jan Jaansen, pseudoniem van Piet Heerkens svd; Boere-Profeet; feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant, 1-7-1939 – 29-7-1939  - ...z'n stiefmoeder gaaf ’m alle daogen meer slaog dan erpels...

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1981-12-18 – Den lompsten boer hee aaltij de grôôtste èèrepel...

- Cees Robben;  Prent van de week, Roomsch Leven 1968-02-09 – Vleje-week-vrom waren oew (...) èèrepel glaozig...

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1981-09-02 - En vandaog wil ik slaoi mee juin meejaai meejèèrepel...

- Lechim; de Tilburgse Koerier, 76 01 22:

 

 

- Enquête over ‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte Tilburger als...’, maart 2013 -

 

 

- Jan Naaijkens - Dè’s Biks, 1992 - èèrepel - aardappel

- WBD I:1436 aardappels: èèrpels

- WBD III.2.3:111 aardappel = idem; ook 'pieper'

► Dossier èèrepel

Spelling met '-appel'

- Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant, Uit ’t klokhuis van Brabant 9, 1930-02-22 - Toen kwamen er èrappels mee gebraojen worst...

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden, 1980-12-05 - daor zèn d'èèrdappel, diep omgeploegd...

- Cornelissen & Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch, 1899 -  èèrdappel (uitspraak èèrappel, èèrpel) zelfstandig naamwoord mannelijk aardappel

Uitdrukkingen

- WBD III.1.1. lemma urineren  - frequent: vooral noordelijk Tilburg – de aardappels afgieten

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek, aflevering 12, Nieuwsblad van het Zuiden, 1965-01-23 – "Zo lang èrpels zette as ge mist het". We geven het helemaal in dialect, omdat het heel wat lekkerder klinkt dan in het ABN, waarin het luidt: "Zo lang aardappels zetten als men mest heeft". We hebben te maken met plastische taal van wat men een "doorzetter" zou kunnen noemen. De betekenis van de uitdrukking is: Met iets zo lang doorgaan als mogelijk.

- Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 - èèrlep of loof - komt er nog wat van? kiezen of delen

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek, Nieuwsblad van het Zuiden, 1965-01-23 - Een kaartspeler, die bij het rikken "acht slagen deed" zei: "Hier, sopt hier oewen erpel (aardappel) maar 'ns in!" Het klonk als een uitdaging, die suggereerde, dat de tegenpartij hard zou moeten spartelen om hem "er in te speulen."

- Cees Robben; De Prent van de week in het Zilver, 1981 - 't Is me wè lekkers...' zei Kupke met de spot in zijn ogen..., hoe grôôter de èèrpel... hoe lomper den boer...!

- Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 - De lompsten boer tilt de grotste èèrpel.
- Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 - Zo lang èèrpel zette agge mist hèt.

- Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 -  Meej den dieje bènde ok nòg nie òn de nuuw èèrpel. Met hem kun je nog heel wat meemaken.

- Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 - Zo lillek as ene mòttegen èèrpel. - Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 - Zo schèènhèlleg as enen duuvel die zen èèrpel in wijwaoter kokt.

Werkzaamheden

- Lodewijk van den Bredevoort,  pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Deel 1, 2006 - In et naojaor moese we meej èèrpel gaon steke, dè wil zeggen, onze vadder staak ze meej zunne riek èùt en wij moese ze in et zaand zuuke, opraope en in de maand gooien.

- Nel Timmermans; Wètter ammòl òn de deur komt, website CuBra circa 2003 - Verder kwaam er ene èèrpelboer meej en èrdkèèr meej en pèèrd erveur, die belde nie on de deur mar had zelf en bel bij em èn hij riep hil de tèèd èèrepul, èèrepul, Pauke Verhaage was dè.

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs Dialect, 1916 - Mè Peter en Paulus, gan we airdappel prutten. [uit de grond halen; steken]

Oude aardappelsoorten

- Dialectenquête 1876 - klaaièrrepels (è = lang)

- WBD I:1446 blauwputjes: 'blouputjes'

- WBD I:1446 rode witbloem: 'rooj witbloem'

- WBD I:1446 bleke rode: 'blaeke rooj'

- WBD I:1448 putjesaardappels: 'putjesèèrepel'

- WBD I:1448 zandjannen: 'zaantjanne'

- WBD I:1448 kralen: 'kraole'

- WBD III.2.3:113 'ongepelde erpel' = aardappel in de schil

Bijnamen

- Karel de Beer;  Tilburgs Bijnamenboek, 2000 - èèrpel-Merie, bepaalde aardappelverkoopster

- Karel de Beer; digitale versie van Tilburgs Bijnamenboek op www.cubra - Zo is het bekend dat Èèrpel of Lôonse Merie heel wat jaren regelmatig vanöt de Klaaj (dit is het rivierengebied boven Wòllek ofwel Waalwijk) naar Tilburg trok om in het noordelijk stadsdeel aardappelen te verkopen. Zij overnachtte dan in café Bert van Dal omdat de weg terug te lang was. Dit deden méér kooplieden van buiten de stad, ook bijvoorbeeld in et Wit Pèrdje, en je kon er vergif op innemen dat zij een deel van de opbrengst daar achterlieten.

- Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 - Kaawèèrpelbuurt - villapark, oude bijnaam voor Zorgvlied.

- Lodewijk van de Bredevoort,  pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Jeugdherinneringen van een gewone volksjongen deel 1, Tilburg 2006) - Vetarm zô zo’n dieet in deze tèèd hiete, geleuf ik, ofwel kaauw èèrpelbuurtvrete.

Gereedschap

- WBD I:1451 (Hasselt) poothout: 'éérepelpin'; (183) érrepelpin

- WBD I:1456 aanaardploeg; 'éérepelploeg'

- WBD I:1461 drietandige aardappelhaak: 'errepelhaok'; Hasselt: drietaant

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1974-02-08 - dès gemak om èèrepels te zètte [namelijk een knecht met een houten been]

Overdrachtelijk gebruikt

- WBD III.1.1:114 'aardappel' = adamsappel

Samenstellingen

- kuusèèrepel - voor varkens gekookte aardappelschillen

- putjesèèrepel - mottige aardappelen

- WBD I:1448 'putjesèèrepel - putjesaardappels (bepaalde soort)

- vèèrekesèèrpel - varkensaardappelen

- Van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110, 1929-04-20 - "As we dan goed misten, dan haolen we een vat van de roei, de zetters en verrekeseirepul nie meegerekend, nee alleen een vat eeters", zoo keuvelde een Hasseltsche huiswever...

- Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 - slechte aardappelen, goed genoeg als varkensvoer: kuusèèrpel

- zètèèrepel - pootaardappelen

- Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 - pootaardappelen

- Stadsnieuws; dialectrubriekje 2009-02-08  -  Tis èèrmoej agge oe zètèèrepel moet opeete - Het betekent armoede als je gedwongen bent je pootaardappelen op te eten.

 

èèrepelbènneke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

aardappelmandje

- WBD III.2.1:205 - 'aarpelbenneke', ook 'aardappelmand'

 

èèrepelbocht

zelfstandig naamwoord

aardappelloof.

- Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 - ‘Bocht’ wil hier zeggen dat het ‘afval’ was.

 

èèrepelfôoj

zelfstandig naamwoord

- C. Gorisse e.a.; ‘Tilburg’, 2001- Bij het oogsten hielp men elkaar over en weer, wat beloond werd met de èèrpelfooi (aardappeloogst) en de boekent (boekweit dorsen).

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol, Tilburg 2004 – extra betaling of feestelijke maaltijd voor boerenknechten en -meiden wanneer de oogst binnen was.

- WTT 2013 - Het woord ‘fooi’ betekent oorspronkelijk ‘afscheidsmaal of afscheidsdronk’. Het gaat terug op het Franse ‘voie’, ‘weg’. Dus een feestelijkheid aan het einde van de aardappeloogst, en wel op het moment waarop de betrokken land- dan wel seizoensarbeiders weer ‘weg’ gingen, ontslag namen of kregen.
- K. Ter Laan; Folklore en volkswijsheden; 2005 - Fooi, in Brabant, Zeeland,Vlaanderen en Antwerpen de naam van een (oogst)feest. 

 

èèrepelkèlder

zelfstandig naamwoord

aardappelkelder; plaats waar de aardappels bewaard werden

- Dorrus Misters;  Nieuwe Tilburgse Courant, Onze Tilburgse folklore, Wijkbuurten in vroeger dagen, 1950-11-08 - In het najaar, wanneer de aardappelen moesten gestoken (gerooid) worden, hielpen de buurvrouwen elkaar totdat bij ieder van haar de aardappelen in de kelder lagen.

- Dorrus Misters; Nieuwe Tilburgse Courant, Uit onze Tilburgse folklore 16, Rond de boerenhaard, 1952-06-27 - Verder vonden we gewoonlijk in de woonruimte nog een deur naar op- of zijkamer en de bedstee van het ouderpaar. Onder de opkamer was de kelder, waarin de aardappelen en in de slachttijd ook de kuip met de pekel, waarin de hammen en zijden spek en de kleinigheidjes als de pootjes, rugstrang, enz. een plaats vonden.

 - Jan Naaijkens; Het dorp van onze jeugd, 1999 - Elk huis had een kelder. Die was onmisbaar in een tijd dat ijskasten onbekend waren. Er hing een geur van vochtige, beschimmelde aarde in onze kelder. Er stonden grote, stenen potten die gevuld waren met snijbonen en zuurkool, ze stonken een uur in de wind. In een hoek lag een hoop aardappelen waar lange, ziekelijk bleke scheuten aan ontsproten. Het stikte er van de muizen en ongedierte waar een vette, walgelijke pad zich ongans aan kon vreten.

 

èèrepelkèrmis

zelfstandig naamwoord

aardappelkermis

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant 1929-08-03, Van vroeger dagen 126: Hup! Rollebol! - 's Zondags na 2 Juli, zeven weken vóór Tilburgsche kermis, in den tijd van ’t aardappels steken, was het Hasseltsche kermis. Deze werd gehouden in de omgeving van de Hasseltsche kapel en duurde slechts één Zondagmiddag en –avond

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant 1930-01-10, Van vroeger dagen 148, Brokkelingen 1 - Rond vijftig jaar geleden [ca. 1880] was het een algemeen gebruik dat men alvorens kermis te gaan vieren, eerst de aardappelen gerooid had en tweedens de put geveegd. Dat aardappelen rooien geschiedde door het geheele gezin, vader en moeder staken de patatten uit den grond en al de kinderen moesten rapen; de groote "piepers" werden "opgezakt" en de kleine kwamen in den sopketel van de varkens terecht, dat waren de zg. kuus-errepeltjes. Het put vegen bestond uit het schoonmaken van de regenput of de regenton, waar in den loop van het jaar stof en blaren uit de dakgoot zich verzameld hadden. Eerst als beide werkzaamheden verricht waren, paste het een rechtgeaard Tilburger kermis te vieren.

 

èèrepelkèùl

zelfstandig naamwoord

aardappelkuil

- door Robben gebruikt in een gezegde dat tevredenheid uitdrukt: prinsheerlijk

- Cees Robben; Prent van de week, Roomsch Leven 1968-02-16 - Zôô lekker as unne prins in unne èèrepel-kuil...

 

èèrepelkoek

zelfstandig naamwoord

pannenkoek bereid met aardappels

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 - pannekoek, bereid met aardappels

► zie Dossier Pannenkoek

 

èèrepellaand

zelfstandig naamwoord

aardappelland, aardappelakker

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant, 1924-04-12, Van vroeger dagen 34: Factoren voor groei - Benevens den landbouw, zegt hij, maakt de fabrieksarbeid het bestaan uit van Tilburgs inwoners. Men schat het getal menschen, hetwelk door dien arbeid "tegen niet hooge dagloonen", om der goedkoope levenswijs wille, onderhoud vinden, op ruim 6000; de meeste huisgezinnen hebben een reepje land of tuin achter hunne woning, tot het teelen van warmoezerijen, en hebben daarbij een zekere uitgestrektheid gronds, om aardappelen voor het gezin te winnen; zij houden daarbij veelal een geit en mesten een varken, welke hun melk, spek en mestspecie voor hun aardappelland verschaffen.

- Anoniem; Nieuwe Tilburgse Courant, 1955-04-09; Toen Tilburg nog dorps was - Daarbij kwam, dat zeker aan de buitenkant van Tilburg vrijwel iedereen er een flinke lap grond bij zijn huiske had liggen, waarop de aardappelen en groenten geteeld werden, een geit werd gehouden en de nodige konijnen verzorging vroegen.

- Van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant, Van Vroeger Dagen afl. 110, 1929-04-20 - "We hebben dan tegelijk veul mis voor ons eirepullaand, want huskemis deugt nie daorveur."

- Dorrus Misters; Nieuwe Tilburgse Courant 1951-03-29, Onze Tilburgse folklore 6, Paaseieren, namen en verdwenen gebruiken - Behalve voedsel was er ook nodig strooisel (strouwsel), want die beestjes moesten mest maken voor de tuin en het te pachten aardappelland

- Piet van Beers;  ‘Mòlle zèn krèùse’, www.cubra, circa 2003 – Ik hèb er êene [een mol] op munne tèùn./ Mar... ik hèm nie in de haand. / Ik ziege't smèèrges ònt gazon / èn òn m'n èèrpellaand.

Foto: collectie Wim van de Wouw (CuBra)

 

 

Foto: Regionaal Historisch Centrum / Stadsmuseum Tilburg

èèrepelschèlle  

aardappelschillen, aardappelen schillen

werkwoord, zwak: aardappels schillen

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? deel 2, Tilburg 2007 - Daor zitte drie van die knaape tusse, die bèùte et èèrpelschelle, ginne pôot in et höshaawe ötsteeken.

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007 - Eèrpel hoefde ons Thea nie te schelle, dè deeje de manne, die dè al jaore deeje, ’s aoves nao den bottram.

- Piet van Beers; ‘Unne lange wènter’, www.cubra, 23 februari 2004 -  

(…)
De blaojkes die zèn allang van de bôome.
Dè blèèft zeeker zôo, nòg 'n mònd òf tweej, drie.
Hoe dieje lange wènter goed dur te koome.
Dè weet ik zôo krèk op 't momènt nòg nie.

Mar meej dè ik dè dènk, heur ik ons Keej al roepe:
"Zèg Peer, de èèrpel moete geschèld.
Èn ge zot tòch stòffe èn de köpkes omwaase.
Èn hoe ist meej de gruunte gestèld?"

- Jodocus, pseudoniem van Jacques Stroucken; in: Toemet-hooi, website CuBra circa 2002 -

Hij stao daor zo freet as un himmels boeket
Op mun graasveld te geuren en kleuren.
Ik hè munne stoel in zun schaoduw gezet:
't is vekaansie! Wè kan me gebeure!

Zwaorlèvige hommels en vliegskes van goud
Zèn druk in de weer rond de blommen;
Ut gromt en ut gonst en ut vliegt en ut dauwt
Om ut uurst bè de honing te kommen.

Van nieje en wepse hèk naauw nog gin laast,
Die kunne de kaauw nog nie lèje;
Aachter munne rug in de heg en de maast
Zèn de musse al volop aont vrèje.

Mun boek laot ik dicht en mun oge gaon toe.
Un zaolig gevuul zo te drome!
Soms denk ik: ik leef pas volop a'k niks doe,
A'k mar alles laot gaon en laot kome.

Unnen droom duurt nie lang en den bloesem vergaot;
Daor zun we 't wel meej moete stelle.
Ons To lapt de raome en roept innis kwaod:
'Ik docht dè gè èrpel zôt schelle!'

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven, De Tilburgse Koerier 78 06 22:


't Schelle van d'èrpels’
D'r hong 'n plaotje op de deur :
"Aachterom - zonder belle"
Daor zaat de Kriest 'nen èèmer vol
Mee èrappel [sic] te schelle.

Ik vroeg: "Mar meens wè doede naauw?
Dès wérk vur vrouwehaande,
Of ligde gij bij jullie Jaans
Ok vort zó strak aon baande?"

"Och nèè, dè valt wel mee — zee Kriest —
Mar ze wil gaon kampeere
Daor wordt èrpel-schelle mèn taok
Ik wô't mar is prebeere"

"Want d'aander week 'n zaoterdag
Dan gao'me daor al heene
En 'k wil nie vur Jan Klaosse staon,
Dörom zè'k vast aon ’t treene."

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier 76 03 11 - Ze snaauwde: "Schèlt de èrpel vast / En gao de raome waasse, / Dan kund' ak' naor de mèrt toe zè / Strak op de kiendjes paasse"

 

Schilderij van Evert Pieters

 

èèrepel-steekes-tèèd

zelfstandig naamwoord

de tijd waarin de aardappels geoogst werden door ze met de riek uit de akker op te steken

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden, 1970-10-09 – Zukkes weer is baomis-weer... / Des ’t aaltij/ Teege èèrepel-steekes-tèèd... [het weer is altijd slecht tegen de tijd dat de aardappelen in het najaar geoogst moeten worden]

 

èèrepelziekte

zelfstandig naamwoord

aardappelziekte

- WBD I:1479 aardappelziekte: èèrepelziekte, éérepelziekte

 

èèreve

werkwoord, sterk

erven

- Willems; Dialectenquête 1887 - èèreve - órf - geórve; ik èèref, gij/hij èèreft

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 – èèreve - ieref – geòreve

- Piet van Beers;  ‘Rommelmèrt?’, Spoeje doemmeniemer, 2009 - 'n Koopere laamp, die ik ôot hèb ge-orve.

- WBD III.3.1:186 'erven' = erfenis

- WBD III.3.1:187 'erven' = erfgenaam

 

èèrg, èèrig, èèreg

zelfstandig naamwoord

erg, in de betekenis ‘gewaarwording’

- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1969-10-24 - Ze heeter gin èèrig in desse slaoi-beene heej..

- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1983-09-09 - Ik heb nog gin èèrig in oe...)

- Henriëtte Vunderink; Oode òn de lindenbôom, uit: Tis de moejte wèrd, 2011- Ze hèbben oe dus, zonder èèrg, verdronke.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'Haawt ur èèreg in' - Ben er op bedacht

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - dieter gin èèrg in hèbbe, die zitten in Vught

 

èèrm, èèrme, èèreme

arm, arme, armen

zelfstandig naamwoord

1 het lichaamsdeel

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 – verkleinwoord: èèremke

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 174, Nieuwsblad van het Zuiden 1973-07-06 - "Ik vatte hem bovenèrems" (bovenarms), zei de Tilburger over een tegenstander, die hij niet eens had aangeraakt. Het ging hier helemaal niet over een of andere worstelgreep. Hij bedoelde aan te geven, dat hij zijn opponent zodanig de waarheid had verteld, dat hij er door in de knel raakte en niet meer wist wat te antwoorden. Het kan er ook ergens "bovenarms toegaan". Reken dan maar dat het er spant.

1.1 Met de kromme arm

- WTT; aanvulling 2020 - Meestal verwijst de uitdrukking ‘Meej ene krommen èèrem lôope’ naar het gebruik om een vrouw te bezoeken die zojuist bevallen is. Men bracht dan enige geschenken mee die zich in een mand in de ‘kromme arm’ hing.

- G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2001- Èn as ons moeder dan in de kraom laag, kwaam de femielie èn de buurt meej de krommen èèrem. Die bròchte dan vur heur in der körf ammòl lèkker spul meej om òn te stèèrke. - Cees Robben; Prent van de week, Roomsch Leven 1957-08-03 - [vrouw spreekt:] ’k Hè nog nôôt meej unne kromme èèrum gelôôpe, Antoon...

- Cornelissen & Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  ERM (uitspr. a:rrem, eirrem, aerrem) zelfstandig naamwoord mannelijk – arm

- WBD boovenèrm, (Hasselt) boowvenèèrem - bovenbeen van een paard

- WBD laojèèrme, laojèrme (II:980) - ladebenen: twee verticale latten waarmee de weeflade bevestigd is.

1.2 Benaming voor een liefdadigheidsinstantie ter bestrijding van armoede

- Kees en Bart; dialoog in Tilburgse Post, 1922-193? - hij trok van den Stillen Eèrme...

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 181, Nieuwsblad van het Zuiden 1973-10-05 - De goede man of vrouw hoorde het zelf niet meer, maar de praatgrage goegemeente had er heel scherpe oren voor. "Ze hebben 'm mee 't klein bimke begraoven", werd er dan gezegd. Een buitenstaander werd daar misschien niet direct helemaal wijs uit, de insider daarentegen wist onmiddellijk, dat de betrokkene "van den èrme", dus op kosten van het Burgerlijk Armbestuur, begraven was. Zwaar klokgelui kon er dan niet op overschieten, maar het lichte bimbamklokje speelde wel mee voor een grijpstuiver.

- Elie van Schilt; uit: As ge katteliek geboren wierd; CuBra ca. 2000 - Dan moeste mee naor de stad vur nuuw kleren en nuuw schoenen. Erme meessen die ut nie konnen betaolen kregen un bonneke van ut ermbestuur uyt de parochie en konnen dan ergens nuuw kleer en schoenen haolen, maar de meskes en de jongens die mee kleren liepen van ut ermbestuur hadden wel allemal dezelfde kleren, dus iederèèn kon zien "Die zen aongekleed dur dun erme".

- WBD III.3.1:354 'de arme, armbestuur' = liefdadigheidsinstelling

- Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 - ARM - bn/bijwoord ( -ar, -sta) ...den è:reme (collect.) - de armen: Hij trekt van den arme, werd van den arme begraven. ARME zelfstandig naamwoord mannelijk - armbestuur, bureel van weldadigheid; Van den arme komen: (schertsend gezeid; van iets dat men zeer spaarzaam gebruikt)

1.3 armoede

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1971-08-20 - èèrem, meneer, dè brikt gin eer...

èèremoej

2 bijvoeglijk naamwoord

arm, armoedig

- Elie van Schilt; uit ‘Un paor momentjes vur wet ouw monumentjes’, CuBra, ca. 2000 - erm meessen en die wonden er toen veul in Tilburg. Ok veul rééke, mar die mokte wel det de erme, erm blèèven.

- Jan Naaijkens; Dè’s Biks, 1992 - èèrm - arm

- Cornelissen & Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  ARM (Kempisch: a:rrem, eirrem, aerrem) Frans pauvre.

 

èèrmoejeg

bijvoeglijk naamwoord

armoedig

- J.M. Van der Donck, ‘Mooi Truike’, in Joh. A. Leopold en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882 -  't Zaag er wel hil êrremoeiig ut…

- WBD III.1.4:259 'armoedig' = ellendig

 

èès

zelfstandig naamwoord

ijs

- Karel en Sjarel;  dialoog in Groot Tilburg, 2 februari 1945 - Ut waoter was in de bittere kaaw ès geworre

- Rolf Janssen; We hebben gezongen en niks gehad, 1984 - Niks as èès èn sneuw; èèskaaw haande

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - op aaw èès vriest et gaaw

Stadsnieuws; dialectrubriekje, 2006-04-12 - Gin èès èn tòch schòts: gezegd van iemand die bij het lopen zijn voeten naar buiten zet (ook: ginne kèèrmis èn tòch nooga)

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, 2006 - ’s Wenters moese ze et èès van de straote hakken, meej van die pikhouwelen.

- WBD III.4.4:95 'hol ijs', 'bol ijs' = bomijs; ook 'scholijs'

- WBD III.4.4:97 'kwakkelijs' = slecht dragend ijs

 

èèshèllege

zelfstandig naamwoord

de ijsheiligen: Pancratius, Servatius, en Bonifatius; hun feestdagen zijn 12, 13, en 14 mei

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - ijsheiligen

- Jan Naaijkens; Dè's Biks - 1992 - èèsheilige zelfstandig naamwoord - ijsheiligen: Pancraas, Servaas, Bonifaas (12, 13, 14 mei)

 

eesj

uitroep

hee!, nou zeg!

- F. van der Meer, Ferry van de Zaande; Verhalen van een echte Tilburger, 2010 - Eesj?! Wèllik? Dieje prietpraot daor doe ik ammel nie òn meej.

  

èèspin

zelfstandig naamwoord

ijspegel

- Karel en Sjarel; dialoog in Groot Tilburg, 26 januari 1945 - Ge kunt beter 'n paor knoezelbuskes minder hebbe dan dè de èspinne aon oe neus hange, of dè oe maogsap bevriest.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ijspegel

 

èèselek

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord.

ijselijk

- J.M. Van der Donck; ‘Mooi Truike’, in Joh. A. Leopold en L. Leopold, Van de Schelde tot de Weichsel, deel 1, 1882: 't Waar innen êsselik heeten daag vaan de maond Juli.

 

eetallaazjeweek  

zelfstandig naamwoord

etalageweek

- Ed Schilders; aanvulling WTT 2013 - de week waarin Tilburgse slagers hun etalages zo fraai mogelijk inrichtten met uitbundig opgemaakte vleesschotels en versieringen. Meestal de week voor Pasen om het naderende einde van de vastentijd te vieren. Dergelijk etalages trokken steeds veel publiek.

- Audio-opname 1978; Collectie Heemkundekring Tilborch, transcriptie: Hans Hessels, interview met dhr. Bertens – “Mar nou is dèt donderdags vur de Paose waar dè zogezeej en eetallaazjeweek èn dan hadder veul dieter iets manjiefieks van kòsse maoke hor. Zak zègge iets van vèt spèùte van kouw varkesreuzel, daor zogezeej wèt kalfsvèt tussedeur dè en bietje harder wòrt òf van alles spèùte op hamme èn kestêele òf têen èn taander van maoke…””

Klik hier voor audiofragment

 

Etalage van slagerij Lejeune in 1936 (detail). Met dank aan Regionaal Archief Tilburg.

► KLIK HIER voor volledige weergave van de foto

 

- Ed Schilders; aanvulling WTT 2013 - De etalageweek was een populaire vorm van vrijetijdsbesteding, en is vergelijkbaar met 'nòr et ötgepakt kèèke' (sinterklaasetalages), en het bezoek aan kerken waar in de kersttijd levensgrote kerststallen werden aangericht, het 'kèrstalle louwe'.

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant 10 april 1934 - ‘Dan wordt er een aandacht besteed aan de etalages als op geen anderen dag van het jaar (…) Vandaar dan ook dat er op Witten Donderdag steeds een bijzondere drukte in de straten heerscht want men gaat Paasch-etalages kijken. En ieder jaar sta je dan als leek-toeschouwer verbluft over wat die knappe vaklui naar voren weten te brengen. Neen, dat in het slagersbedrijf zulke mooie dingen gemaakt konden worden, daar had je toch eigenlijk geen erg in.’

 

Nieuwe Tilburgsche Courant - 15 april 1900

 

Tilburgsche Courant - 7 april 1901

 

Tilburgsche Courant - 24 maart 1910

► paoskoej

 

eete

1. werkwoord, sterk

eten

eete - aat – gegeete, soms: geëete

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek, Nieuwsblad van het Zuiden, 1972-01-13 - "Eerst eten dàn zeveren", zegt de kleine man. Hij bedoelt daarmede, dat mooie en geleerde praatjes van generlei waarde zijn voor een mens, die honger lijdt. Hij is er zich daarbij dan wel niet van bewust, dat hij in zijn eigen taaltje een klassieke wijsheid van de oude Romeinen herhaalt. Deze luidt immers: "Primum vivere deinde philosophari". En dat betekent: Eerst leven dan filosoferen. Onze kleine man doet het wat minder geciviliseerd door het filosoferen oneerbiedig voor "zeveren" (dat is langdurige kletspraat verkopen!) uit te maken. Hij slaat de spijker echter niet minder juist op de kop dan de geleerde.

- Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 - eete, pissen èn nòr bèd

- Zegsman dhr. Hessels (1931-2006); www.cubra 2020, redactie Hans Hessels - Bij het zien van een bord met papperig, brokkelig eten: - dès al ene keer gegeete!

Volledige bron: KLIK HIER

- Zegsman dhr. Hessels (1931-2006); www.cubra 2020, redactie Hans Hessels - Als je iemand ‘de waarheid’ hebt gezegd en deze zich daarna ‘nederig’ bij je gedraagt: - hij kwaam öt men haand eete!

Volledige bron: KLIK HIER

1.1. In tegenwoordige tijd vocaalkrimping: ik eet/ gij/hij/ zij it; imperatief: it

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer; 2009 – ‘Ötverkôop’: Dan is m'n vrouw al vruug op pad/ èn it bèùte de deur.

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 – eete - (hij) it (vocaalkrimping)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 70 02 12 - Tiest it naauw is 'n sneeke bròòd.

1.2. Als voltooid deelwoord ook 'geëete'

- Elie van Schilt; ‘As ge katteliek geboren wierd, CuBra ca. 2000 - 's Middags wier ur werm geëten...

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -  G(E)EETE: 3e hoofdvorm van 'eten'; GETEN: samentr. van 'geëten'

1.2.1. zelfstandig naamwoord

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1973-09-21 - meej oew ge-eet

 

eeter

zelfstandig naamwoord

de ether; in verband met televisieuitzending

- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1974-10-18 - Swels ons Logje in den eeter zit, ben ik aon ’t verteeveeje... [Logje is de Lokale Omroep Goirle]

 

eeters

zelfstandig naamwoord

aardappelen voor consumptie door mensen

- Van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant, Van Vroeger Dagen aflevering 110, 1929-10-04 - "As we dan goed misten [ mestten], dan haolen we een vat van de roei, de zetters en verrekeseirepul nie meegerekend, nee alleen een vat eeters", zoo keuvelde een Hasseltsche huiswever

 

eeteskaast

zelfstandig naamwoord

etenskast

- WBD spinde (voorraadkast of bewaarruimte voor levensmiddelen), ook genoemd: broodkaast, vliegekaast of kaast

 

eeteswaor

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - etenswaar, levensmiddelen

 

eevangeelie

zelfstandig naamwoord

evangelie

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs Dialect, 1916 - oudewijvenevangelies: verhalen uit de oude tijd; bakerpraatjes

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - êene van et lang eevangeelie - langdradig iemand

 

èève

bijwoord

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - even, hetzelfde

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'Ze praote aatèj èève plat'

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - 'T-is ammòl èève rôot'

 

eevegetij

bijwoord

uit even & getij; op hetzelfde moment, gelijktijdig

- Van Delft - Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 108; 6 april 1929 - Ze liepen alle twee hard en ze waren "evegetij te ende". Dit is: Ze waren even vlug aan het einde.

 

Avena fatua

 

eeventeweel

bijwoord

eventueel

- F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - Gij wilt ók zon schoon treeningspak? Dè wort moeilik, mar ik kan eventeweel wèl wè vur jou regele.

 

eevie

zelfstandig naamwoord

WBD III.4.3:341 eevie - oot (Avena fatua), ook 'oot' genoemd

 

èèze

werkwoord, zwak

ijzen

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - ijzen

- WBD III.1.4:294 'ijzen' = schrikken; 'ijzen' = idem

 

eezel

zelfstandig naamwoord

ezel - dier uit het ondergeslacht van de paardachtigen - Equus africanus asinus 

1 Uitdrukkingen

1.1 Met betrekking tot voortplanting

- H. Mandos & M. Mandos-van de Pol;  Brabantse Spreekwoorden 2003, opgetekend in Tilburg 1970 - Van ’nen ezel over de halfdeur gewipt zijn, een buitenechtelijk kind zijn.

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 107, Nieuwsblad van het Zuiden, 1970-07-30 – Informeerde men vroeger naar de herkomst van het kind van een ongehuwde moeder, dan kan het antwoord wel eens luiden: "Dat is er ene van een ezel over de halve deur"...

1.2 Over het noodlot, lotsbestemming

- Kubke Kladder, pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tiburgsche Courant, uit ’t klokhuis van Brabant 1, 9-10-1929 - Hoop op beterschap bestaot er nie want as ge as ezel geboren zijt, worde toch nooit 'n pèrd.

- Van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant, Van Vroeger Dagen afl. 108, 6 april 1929 - "Als men als ezel geboren is, wordt men geen paard." Dit is: Wie arm is, blijft het in den regel. Een werkman heeft als regel geen kans zich hoogerop te werken.

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 11, Nieuwe Tilburgse Courant, 1950-04-07 – We hebben lang gezocht naar een Nederlandse zegswijze, die overeenkwam met het opschrift van een Italiaans asbakje, dat op onze tafel prijkt. Dit luidt: "Chinasce tondo non può morir quadro!" Letterlijk vertaald wil dit zeggen: "Wie rond geboren wordt, kan niet vierkant sterven." In Tilburg heeft men er een eigen spreekwoord voor en wel het volgende: "As ge as ezel geboren zijt, worde gin pèrd!" De Tilburgse uitdrukking is - naar wij menen - evenwel toch iets enger in de betekenis omdat men er hier het gezegde gewoonlijk bezigt als men aan wil geven, dat iemand die arm is het in de regel wel blijft. Tevens wil men er wel mee aangeven dat het voor een gewoon man moeilijk valt hogerop te komen.

1.3 Diverse

- Cees Robben; Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1984-08-24 - Hij zit daor as unne ezel tussen twee bèèrege hooi... Waor zal ie naa ’t irst aon begiene?

- Piet van Beers; www.cubra circa 2005 - Nêe, hij zètte ´m te pèrd, of beeter gezee, ten eezel èn ging er zèlf nèffe lôope. Van daor èùt nòr Jeericho dès nog ´n hil ènd èn ge moet flink ònstappe vur dègge in de bebouwde kom van die plòts zèèt .´t Verhaol gao dan vèrder: De Samaritaon zuukt ´n kosthèùs vur zene passazjier.

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek, Nieuwsblad van het Zuiden, 1971-08-18 - Een mens behoeft niet altijd het betere of het beste te bezitten. Ook met het mindere kan hij tevreden zijn. Vooral als dat mindere hem, onder bepaalde omstandigheden, méér nut bewijst dan dat wat als het betere pleegt te worden aangezien. Deze wijsheid wordt uitgedrukt in het volgende: "Beter van een ezel wél gedragen, dan door een paard in het zand geslagen." De uitdrukking kan gehanteerd worden als antwoord op een opmerking van een kritikaster.

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 82, Nieuwsblad van het Zuiden, 1969-06-27 – Om aan te geven dat wie A gezegd heeft ook B dient te zeggen of tot uitdrukking te brengen dat het één bij het ander behoort, twee zaken onafscheidelijk aan elkaar verbonden zijn, hoorden wij een oude Tilburger origineel voor de dag komen met de volkse vinding "Wie enen ezel rijdt, moet ook ieder jaar 'nen koop hout pachten".

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek aflevering 99, Nieuwsblad van het Zuiden, 1970-04-09 – Een oude, plaatselijke petroleumventer leeft voort in de vergelijking: "Zo frut als de ezel van Stien Ollie". Dit lijkt er ons op te wijzen, dat het ezeltje een nogal kaduuk geval moet zijn geweest.

- Frans Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters, zeuvende perbeersel, 1996 - kèèken as enen eezel die int hooj stao te zèèke - onnozel

- Cornelissen & Vervliet; Idioticon van het Antwerpsch, 1899 -  EZEL, zelfstandig naamwoord mannelijk - ezel; figuurlijk dwarsdrijver, nijdigaard

- WBD III.1.4:36 'ezel' = ezelachtig persoon

 

Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal
CuBra Home

eezelskèèr, eezelskèrke

zelfstandig naamwoord

ezelskar, ezelskarretje

- Willem van Mook; Uit het land der Brabantsche week, Nieuwe Tilburgsche Courant 1930-07-31 - ’t Was er ons vural om te doen om mee de Brabantsche Week 'ns 'n echte aawerwetsche Brabantsche ezelskèr naor Tilburg te laoten komen. En Van Oeffeltje komt, ge zult 'm zien op den Heuvel, mopperend en grommend tegen z'nen luien ezel.

- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015 - Bij ons tèùs (…) kwaampie aaltij aon meej zen eezelskèrke. Mar assie er meej zen eezelskèrke ònkwaam dan komder niemer aaf!”

Voor de volledige tekst en audiobestand: KLIK HIER

 

èèzer

zelfstandig naamwoord, stofnaam

ijzer, strijkijzer

- Willems; Dialectenquête 1887 - hout en êzer (ê = fr. même)

- Van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen, aflevering 117, 1929-06-05 - "Hij kan alles gebruiken en laat niets liggen dan heet ijzer en een molensteen", voor iemand die het onderscheid tussen mijn en dijn niet al te ernstig opneemt.

- Cees Robben; Prent van de week, Roomsch Leven 1959-08-22 - van èèzer en hout

- K. de Beer; Tilburgs Bijnamenboek, 2000 - Fien meej der èèzere broek = Jos. v.d. Mortel-Houben

- Audioregistratie 1978; interview met dhr. Hermans, transcriptie door Hans Hessels - “Dan hadde vruuger ene grôote kaaj meej èèzere bòlle van die grotte, war, èn daor deej èllek die meej di ene sènt. Op dieje kaaj!”

Voor de volledige tekst en audiobestand: KLIK HIER

- WBD hangèèzer - hangijzer (roostertje aan een hengsel, waarop men een koekepan o.i.d. laag boven het vuur kan plaatsen)

- WBD èèzere eeg (Hasselt) - onkruid-eg, ook 'onkrèùdèg' genoemd

- WBD III.4.4:164 'ijzergrond' = geelbruine aardlaag

 

èèzerdraojke

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van èèzerdraod

ijzerdraadje

- Audioregistratie, interview dhr. Hermans, 1978, transcriptie Hans Hessels, 2013 - …èn dan hadde van die èèzerdraojkes meej midde en êûgske derin, dan wier daor meej zon klèèn handvatje deraon, meej en pinneke deraon, en hòkske, war…

► KLIK HIER om het interview te beluisteren

 

èèzere

stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

ijzeren

- Audioregistratie, interview dhr. Hermans, 1978, transcriptie Hans Hessels, 2013 - “…èn in de midde ston ammel paole, èèzere paole èn dòr bonde ze die koeje ammel aon…dè hèk nòg meejgemòkt…dè was mist……dinsdags!”

► KLIK HIER om het interview te beluisteren

 

èèzergras

zelfstandig naamwoord

kweekgras, Triticum repens

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1988 - lidgras, kweek (Triticum repens); ook: 'paone'

- WBD III.4.3:344 èèzergras - kweek (Elymus repens, Triticum repens)

ook genoemd: paone, peene, peeze

 

èffe

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

effen, even, egaal

een korte tijd, even

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben - Hakoe daor effe? (feb. 1962)

- WBD III.4.4:227 'effen' = glad, vlak, ook 'egaal', 'plat'

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - EFFEN en effentjes zegt men hier voor even, eventjes in de beteekenis van 'een weinig'; 'twelk schijnt aan te duiden, dat 'even' en 'effen', hoezeer thans onderscheidenlijk gebruikt wordende, dezelfde woorden zijn.

- Jan Naaijkens; Dè's Biks - 1992 - èffe - bijvoeglijk naamwoord en bijwoord - eenkleurig, even, glad

 

èffegetije

bijwoord

tegelijkertijd, meteen

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs Dialect, 1916 – 'aiveketij' - tegelijkertijd

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– hij (...) heej effe-getij z’n antwoord klaor... (19650416)

 - Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  'èffegetèèj'

 

èffegoed

bijwoord

evengoed, net als iedereen

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Mar assie gedaon heej mottie effegoed vèège... (19650828)

 

èffenaaf

bijwoord

uitdrukkingloos, vlakweg, zonder meer, kortweg, nuchter, langs z'n neus weg, te kijken staan

- Piet Heerkens - mar et smidje ha' zin in 'n schoon jong wijfke/ mee 'n geef en 'n slaank jongemeiskeslijfke,/ hij stookte ze gloeiïg en smeedde er op los.../ mar 't wier geen maagdeke, lief van blos,/ nee 't wier een monster, zwart en afschuuwlijk,/ geen meensch meer gelijk, nee, effenaaf gruuwlijk... (1941)
- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, Hij kekt zô effenaaf, zo zuurig en ie is al zo lillijk (17-10-1966)

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Ik keek wel effenaaf toen ik zaag desse m’n fiets gejat han.. (19870918)

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Wè kekte toch effenaaf Toon..! (19671006)

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Hij zieter zôô mar effenaaf uit... (19740308)

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Zeej ’t pastôôrke effenaaf... (19600116)

- Pierre van Beek – "Van fèn (fijn) meense en motrègen worde vern....; ge zijt nat zonder dè-ge er èrg in hed!" Onder "fèn" wordt verstaan: uiterlijk vroom, dus zonder dat de innerlijke gesteldheid aan het uiterlijk vertoon evenredig is. De H. Schrift - en ook ons volk - noemt die "effenaaf": Farizeeërs! (Tilburgse taalplastiek 8 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 25 maart 1950)

bijvoeglijk naamwoord

bijna hetzelfde, vergelijkbaar

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Ik keek wel effenaaf toen ik zaag desse m’n fiets gejat han.. Na hek van de asseraansie ’n effenaave trug gekocht... (19870918)

- Jan Naaijkens; Dè's Biks (1992) - èffenaf bijwoord; kortaf

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - effenaf bijw. 1) op de kop af, juist, precies; 2) zonder versiering; 3) koel: Hij keek mar effenaf.

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts), 1978 – EFFEN AF (effen aaf) bijwoord, glad, zonder rimpeling; ook: zonder te lachen, neutraal, tamelijk koel: effen aaf kééke.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - EFFENAF bijwoord - effen, zonder versiering. Zij was maar effenaf gekleed. Rechtuit, zonder omwegen; weinig van zeggen, slecht gemutst: Hij is zoo effenaf vandaag.

 

'Efkes wè lekkers', slogan bij een snoepkraam bij de Hasseltse kapel (2017).

 

Dezelfde snoepkraam, nu in mei 2019

 

èfkes

bijwoord

eventjes, even

- Cees Robben;  Prent van de week, Rooms Leven – Swels det ik efkes wochte moes (19590912)

- Cees Robben;  Prent van de week, Rooms Leven – Komt toevallig Siendereklaos efkes nog mee appels gooien (19571207)

- Cees Robben;  Prent van de week, Rooms Leven – Aon de raand van de stad/ Leej unne zaanderige pad/ Nog efkes – en dan laot-ie ’t schiete... Hij is uit de tèèd.. (19580222) [Over de Reitse Hoevenstraat; Robben bedoelt hier de asfaltering van de zandwegen in het toenmalige buitengebied van Tilburg]

- Cees Robben;  Prent van de week, Rooms Leven – Hij keek me efkes aorig aon (19661021)

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Jonge.. löstert naa is efkes... (19701023)

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– En toen stond ie efkes stil... (19701120)

- Piet van Beers; www.cubra, ca 2003 - "Ik gao èfkes nòr de tèùn, Merie." / zeej Balthazar Vermeer. / "Ak oe sewèèle nie mir zie, / ist naa de liste keer."

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 05 06 - Ze hee efkes geprakkezeerd

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 05 13 - Verleeje week laas Trees de kraant, / Kèèk over d'ren bril / En vroeg: "‘n ramp, 'n ongeluk, / Wès daorvan ‘t verschil?” // De Tiest docht irst hèèl efkes nao / Mar toen zee dieje kruk: / "As gij in 't knaol zôt vallen Trees / Was dè ‘n ongeluk. // Mar haolde iemand jou d'r uit / Dan zò dè volgens mèn / Van ‘n onneuzel ongeluk / ‘n Ramp geworre zèn."

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 07 14 - Nog efkes en 't is zò wèd...

- Tillie B (pseudoniem van Nicole van Wagenberg); uit een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012 - Èffe vraoge hoe dèt meej em gao. Meschient èfkes oover zenen bast aajen òf òn zen wòrtele kriebelen òf iets.

- WBD III.4.4:131 'efkes' = poosje

- Jan Naaijkens; Dè’s Biks,1992 - èfkes bijwoord: even

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - efkes, bijw. efkens - eventjes

- Leo Goemans; Leuvens taaleigen, 1936 – EVENTJES, EFFENTJES - èfkes, bijwoord

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - EFKENS bijwoord. eventjes; lichtjes, in zeer geringe mate: Ik kwam maar efkens aan ze' lijf en hij begost te grijzen.

 

'Een hoogstmodern systeem van eggen in Tilburg', circa 1930

 

Dossier egge

 

èg

zelfstandig naamwoord

eg

► zie ook eeg

- WBD eg, ook genoemd (Hasselt) 'eeg'

- WBD sleep, ook genoemd 'slèèp' (werktuig bij het slepen, o.a. t.b.v. de egalisatie v.d. akker)

- WBD ègge - eggen

- WBD (Hasselt) vurègge - eggen voor het zaaien

- WBD (Hasselt) inègge - eggen na het zaaien

- WBD (Hasselt) ègge meej de lichten hoek - bot eggen

  

eige, eiges, eigen

►zie ook èège

1. bijvoeglijk naamwoord

- Kees en Bart; dialoog in Tilburg Post, 1922-193? - 'mee dè d'eiges boter maoken' - met dat je eigen boter maken

- Kubke Kladder, pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ’t klokhuis van Brabant 4, 2-11-1929 - As ge 't allemol goed beschouwt beteekent 't toch eigenlijk niks in z’n eige.

2. wederkerend voornaamwoord

- Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘Timmerman’, 1939 - niemand zal 't geluk oe geven/ - as ge'r eigens niks veur doet!

- Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ‘Oome Teun als opvoeder’, feuilleton in 6 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 2-3-1940 – 6-4-1940 - Mar jè, ge mot et eiges weete, 't zijn ou zaoke... Den burgemeester hee-g-et me eiges gezeed!

- Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941 - Wè vreuger van eiges gong kan naa himmaal nie mir, en wè vruuger nie hoefde dè mot en zal naa.

- Piet Heerkens; uit ‘Vertesselkes, ‘Vrouwke Misére’, 1944 - "En hedde dan éiges nog iet veur oe maog?"

3. zelfstandig naamwoord

eigen = familie

- Anoniem; ‘De Noord-Brabantsche Tongval’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930 -Wanneer ge “eige" [bent] of tot de permitaotie behoort, zijt ge lid van de familie.

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen aflevering 111, 27 april 1929 – "Van eigen moet 't hebben": Van je familie kun je onaangenaamheden verwachten

 

eigendigluk

bijwoord

eigenlijk

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 10-02-1963 - “Eigendiglijk staode daor mar ’n bietje te meutele”

 

èkker

zelfstandig naamwoord

akker, bouwland (ook volgens WBD)

- Flaneur (pseudoniem van Antoon Arts); Uit: Zonder opschrift; Nieuwe Tilburgsche Courant zaterdag 16 april 1904 - “Ja, die jongens van Flaneur waren rakkers, maar wat ze zeker nooit aan “hullië pa" hebben durven vertellen is, dat ze gingen “vuurke stooke" in den “Ekker aachter moeder van Lierup" waar de koeien in de „waai" stonden (nu de Mariastraat) en dat ze dat “vuurke" stookten met “solfter"...

- Cees Robben;  Prent van de week, Rooms Leven – ...de geur/ van ekker en bos (19551119)

- Cees Robben;  Prent van de week, Rooms Leven – D’ekkers en de waai (19570119)

- Cees Robben;  Prent van de week, Rooms Leven – de ekkers in de Vloed (19570704)

- Cees Robben;  Prent van de week, Rooms Leven – D’n ekker-gods die leej zô schôôn vol blommen... (19571102)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66 06 03 - Vier aovenden d'n èkker in / Dur bossen en dur haai / Mersjeeren langs d'n Buunder / ‘t Baksven en langs de Laai.

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 64 06 05 - Erreges in d’n ekker...

- Interview (audio) met het echtpaar Staps 1978; transcriptie Hans Hessels, 2015 - “Jaa, dan nomde ze meej nòr den èkker! Wij han, bij ons hèbbe we nòg wèl enen hond gehad die de kat meej nòr den èkker nom!”

- WBD III.4.4:137 'akker' = veld

- Weijnen, Dialectaltlas: met umlaut (kaart 51, blz.92)

 

Kaart uit: A.A. Weijnen, Onderzoek naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937

 

èkkermènneke

zelfstandig naamwoord

 - Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  witte kwikstaart (Motacilla alba)

 

èksaome

zelfstandig naamwoord

examen

- Cees Robben;  Prent van de week, Rooms Leven - ’t eksaome van ’t verkeer/ wier dan ôôk mee glaans genomen... (19540717)

- F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - ’N goei gesprek hoeft vur mèn nie langer as twee minute te dure. Dan wil ik best èkkes löstere.

- F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - Trouwes èkkes hil iets aanders.

 

èkseem

zelfstandig naamwoord

eczeem

- Ed Schilders; Wè zeetie?, website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009 - Mar as ge unne stinpöst op oewen dèrriejèère had, èn as bidde nie hielep, dan moeste bij ’t feitvrouwke van Van Hees zèèn. Die mòkte d’r èège zallefkes. Vur pöste, èkseem, fratte, padscheete, èn alles.

 

èkster

zelfstandig naamwoord

ekster - Pica pica

 

 

- G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 1998 - Èn de lindebôom? Int jaor blòk toen de èksters nòg gin kont han èn dur der ribbe scheete, stond ie der al. Naa issie al bekaant vèèf jaor wèg, mar hèdde gij em gemist?

 

 

Illustratie Rolf Jansen

 

èksterôog

zelfstandig naamwoord

eksteroog

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Men èksterôoge steeke wir – Er komt slecht weer aan…

 

èl

zelfstandig naamwoord

lengtemaat van 0,726 m

in Tilburg in gebruik vóór de invoering van het Nederlands Metriek Stelsel, 1820

 - Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  ze heeget gin zeuve el brêed - ze heeft het niet al te breed

 - Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  goed van vèèf cènt et èl - iets van de minste kwaliteit


 

èlkendêen

voornaamwoord

elkeen, iedereen

- Willems; Dialectenquête 1887 - elkendeen

 

èlleboog

zelfstandig naamwoord

elleboog

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs Dialect, 1916 –  Met de ellebogen op de knie kan men schijten vur drie.

- H. Mandos & H. Mandos-van de Pol;  De Brabantse Spreekwoorden, 2003, opgetekend Tilburg 1986 –  wafel, elleboog van taafel.

 

èlke

onbepaald voornaamwoord

elke

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 – De vorm 'èlke' kan een 'n' krijgen, alleen in mannelijk enkelvoud.

 

èllemaot

zelfstandig naamwoord

ellemaat

- WBD èllemaot (II:1384) - ellemaat, maatstok

 

èlvendèrtegst  

bijwoord

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 1956 - Ach meens, ’t gao wel goed mar alles op z’n elfendertigst.

- Frans Verbunt; Tilburgs voor Tonpraters 7e perbeersel, 1996 – uiterst fijne kam in de weverij, waarmee (waarop) het fijnste linnen geweven werd; dat werk vorderde langzaam.

- WNT; ELF-EN-DERTIGSTE - grappige aanduiding van eene ongunstige plaats in eene rangorde, in Z-Ndl.

 

èlzesèèsje

zelfstandig naamwoord, verkleinwoord

elzensijsje- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  sijs (Carduelis spinus)

 

 

em, 'm

persoonlijk voornaamwoord

hem (zonder nadruk); met nadruk: hum

- WTT 2020 - Hèddem gezien? Hum zie ik nôot.

- WTT 2020 - Zègt em dè mar.

- Cees Robben; Prent van de week, datum onbekend] - [Man over de hond die hij uitlaat:] Ik haaw em òn de laajbaand, en nog leetie em op de kaajbaand.

- Cees Robben; Prent van de week, datum onbekend] - dan moete em de kaans geeve: mar toen hak em

- Cees Robben; Prent van de week, datum onbekend] - ik zal em [de sok] zommedêene dichttrekke, dan kundem sebiet ònschiete

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -  ze hébben em bónt en blaauw geslaon.

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 –  als objectsencliticum: -em, -nem, -tem

- WNT HUM (II) bijvorm van HEM, zeer gewoon bij Hooft. HIJ: 3e en 4e naamval hem (hum), enclytisch -em (-um).

wederkerend voornaamwoord

- WTT 2020 - ongeveer betekenisloos en niet persoons- of getalsgebonden; komt voor bij werkwoorden die verwijdering uitdrukken: em naaje, em peeze, em pooje, en sjoere, em knèèpe, em opblaoze, em optuutere, em smeere.

 

èm

de letter M van het alfabet

- F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - De M van emmer.

 

en, 'n, un

lidwoord

een; meestal geschreven als un of 'n.

voorzetsel (bij dagbepalingen)

een, 'n

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 – 'enen dag op et laand'; Verbogen vormen: ene, enen, ne, nen

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - een (vóór naam van een  weekdag, bv. 'en zondag' - verleden, aanstaande zondag

 

èn alles

bijwoord

versterking van het voorgaande

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– [Hij] leej te bed en alles... (19780721)

 

èn naa gij

uitroep

- en nu jij; om datgene wat verteld is te versterken; met een zekere uitdaging: overtref mijn verhaal maar eens

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– [Een vrouw tegen haar vriendin] Hij spult mar d’n banjerheer.. ’t komt er meej de schoep binnen en ’t gaot er meej de kèèr uit. En naa gij Merie... (19641106)

 

ènd, èndje

zelfstandig naamwoord

eind, einde, uiteinde, afstand; langwerpig stuk

WTT 2020 - We gòn en èndje waandele.

- Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant, Uit 't klokhuis van Brabant 4, 2-11-1929)- Alles hier op de wèreld hee toch een end, behalve sesiesworst zô "de Tuter" zeggen, want die hee-t-er twee. Jè, wè zulde daor op afdingen!...

- A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant, Antwerpen 1952 - Hij wó mèn meej en ènd hout slaon.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  en èndje moeder Gods - stok voor een aframmeling

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  stuuper mèn is en èndje - geef me eens een zetje

- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - As ouwoere wòrst was, hadde gij en hil ènd – Als ouwehoeren worst was had jij een lange.

- WBD III.3.1:399 'dood end' = doodlopende weg

- WBD III.2.2:52 'einde' = dood

- WBD III.4.4:131 'end’ = poosje; 196 'end' = uitgestrektheid

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts), 1978 – Eind ... 2. (van iets langs gezegd, bv. worst of hout) stuk: 'n ènd hout.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899: END zelfstandig naamwoord o. , vrklw. endje(n), endeke(n). - eind, einde

- Jan Naaijkens; Dè's Biks - 1992 - ènd - einde; 'n ènd hout - een stuk hout

 stuk vee

- ‘Een roestpraatje’; Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867 - ’t zijn ende zoo stee-g-’t geval. In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: een ènd vee is een stuk vee.

 eend

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– De end ging aon 't broeie (19810515)

 

èndeldèèrm

zelfstandig naamwoord

endeldarm

WBD III.1.1. lemma endeldarm, dikke darm – endelderm – ook in Tilburg, Udenhout

► ènteldèèrem

 

èndeling

zelfstandig naamwoord

de betekenis die Daamen geeft is niet bevestigd

- N. Daamen - handschrift 1916 - "Ge mot is nor den endeling informeeren (afkomst)"

 

Èndhoove

zelfstandig naamwoord, plaatsnaam, toponiem

Eindhoven

ook: Ènthoove, met name in Tilburgse toponiemen als Ènthoovesewèg

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier 22 mei 1969 – Endhoove heej ’t Evoluon...

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 13 mei 1976 - Zeg Tirrus hedde 't ôk geheurd / hoe't in Endoove [sic] gao? / In 't gaasthuis gaon ze daor de kleur / Van 't ondergoed vort nao.

 

èndvoor

zelfstandig naamwoord

eindvoor

- WBD (Hasselt) - zijvoor (deze blijft aan de zijkanten van een bijeengeploegde akker over)

 

èng

bijwoord

eng

- WBD èng staon (van een  paard) - met de benen dicht opeen staan

- H. Mandos & H. Mandos-van de Pol;  De Brabantse Spreekwoorden, 2003, zegsman A. v.d. Biezen, 1940 - Hij is zo eng, da ge mee gene spijker in ze gat kunt peuteren. Hij is zo eng, dat je met geen spijker in zijn gat kunt peuteren. Hij is erg gierig.

 

èngel  

zelfstandig naamwoord

engel

- Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30 - Iedere keer as ik 'nen hap naam kreeg ik 'n gevuul of er 'n engeltje mee 'nen fluweelen sok over m'n hart aaide.

- Piet Heerkens; D’n örgel, Scheeresliep, 1938 – Moederke, wilde ’nen botterkam smeere? / Heur is: m’n maog klept den engel des heeren!

- Pierre van Beek;  Nieuwe Tilburgsche Courant, Onze folklore afl. 4, 19 maart 1959 - Hem heeft een goede engel gediend. - d.w.z. per toeval is hem een geluk te beurt gevallen; of: Onverwacht is iets goed afgelopen buiten eigen toedoen.

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol, Tilburg 2004 – en zat wèèf is nen èngel in bèd - alcohol maakt de remmen los

- Ruud Damen & G.W.J. Steijns; Et Buukske, Wè en hoe in de Tilburgse Taol, 2008 - Dè smòkt òf er en èngeltje oover oew tong (hartje) piest = heel lekker

 

èngelshèm  

zelfstandig naamwoord

Engels hemd

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 – overhemd met losse boord

- WBD III.1.3:47 'Engels hemd' = overhemd; ook 'boezeroen'

 

ènkeld, ènkelt

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

enkel, slechts

- Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd, feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939) ...enkeld en alleen...
- Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd, ‘Oome Teun in den trein’; Nieuwe Tilburgsche Courant 16-9-1939) - ...en al laag er de lijn ok al enkelde jaoren, er liepen toentertijd nog mar enkelde treinen op 'nen dag...

- Leo Heerkens; bijdrage aan de bundel De kinkenduut van zijn broer Piet Heerkens, 1940 –Rembrandt die hee van z'n / wonder-palet / op geen enkeld paneel / zoo'n schoon rood oot gezet!

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– ’t Is paone en tis enkelt röcht.. (19600219)

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Zeg kende gij dè brooike nog/ Van klaoren blom.. van enkelt rog/ ’t hartjesbrood... (19600624)

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Ge het gin licht op..! .. Dè klopt... enkelt donker... (19660603) [...alleen donker bier]

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– ’t Is enkelt unne weet... (19670922)

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– En naa mee dees schuupke spaoide één spit diep ’n enkelt gat... (19780210)

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Op de goot stao enkelt de waas te wosseme... (19791012)

 

ènnige, ennigte, ènnegt

onbepaald voornaamwoord

enige, enkele, een paar

uiteenlopende uitspraak

ènnige

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Aleen mar verlet naor ennige stessel-kiesjes... (19720414)

ènnigte

- Jan Jaansen, pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 4; Nieuwe Tilburgsche Courant 22-10-1938) - ... al was ze wel ennigte jaoren aawer as hij.

- Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant, Uit ’t klokhuis van Brabant 3, 23-10-1929 - As ge ennigte weken gelejen dur den ekker liept, zodde gezee hebben: dè wordt niks mee ’t gruun.

- Naarus, pseudoniem van Bernard de Pont; in Groot Tilburg 1941; CuBra – We hebben hier ok ennigte schone grote museums.

- Naarus, pseudoniem van Bernard de Pont; in Groot Tilburg 1941; CuBra – Ennigte daage van te veure...

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– ennigte spie [een paar stuivers]  (19551119)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 61 09 22 - Ieder jaor wir veur ènigte daogen.

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer; 2009 - Nao ènnigte weeke waare de Tilbörgers/ Daor al hillemol op ötgekeeke.

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer; 2009 - Al ènigte maonde ha ik laast (...) van menne rechterknie'.

- WBD III.4.4:257 'enigte' gering aantal

ènnegte

- Kees en Bart; dialoog in Tilburg Post, 1922-193? - ènnegte (passim)

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - ennegte - telw. - enige

- Jan Naaijkens; Dè's Biks, 1992 - ènnegte - telwoord enige, enkele

innigte

- Jos Naaijkens; ‘Middelbaoreschoolperiekelen’, CuBra, ca. 2005 - Hullie moeder had innigte weeke geleeje nog gevraogd of ze mee naor de stad ging om wè bloeskes en ’n broek te gaon kôope.

 

ènnegste

bijvoeglijk naamwoord

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  enigste

- WBD III.2.2:70 - 'het enigste kind' - enig kind; ook: 'eenling'/'enkeling'

 

ènteldèèrem

zelfstandig naamwoord

endeldarm van geslacht rund

in de slagerij: aarsdarm

- Audio-opname 1978; Interview met dhr. Bertens, transcriptie Hans Hessels 2013 - “Dan sneede gij zak zègge van aachtere, boove de koej wier dè durgeslaon, zak zègge, dè kontwèèrek zogezeej, dòr aachter witte wèl, èn dan, jè, dan moeste diejen ènteldèèrem deröt haole èn dan lòsmaoken èn doen èn dan viel er hil dieje pèns, die viel in êene keer in diejen bak neer!”

KLIK HIER om het bestand te beluisteren  

 

Illustratie uit Handboek voor de slager; 1956; onder hoofdredactie van J.W. Baretta,een uitgave vanwege het ministerie van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening.

 

 

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden afgedrukt.

 

èntele

werkwoord, zwak

entelen

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs Dialect, 1916 - "èntele - ruziemaken, vooral onder de kinderen"

- Pierre van Beek; Tilburgs folklore, Nieuwsblad van het Zuiden, 18 juli 1958 - Entelen" - ruzie maken.

- Pierre van Beek; Tilburgs folklore, Nieuwsblad van het Zuiden, 18 juli 1958 - "Op 'nen entel gooien." - ruzie zoeken; provoceren.

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Naa-nie entele.. kernollie... (19580802)

- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 71 06 17 - Terwèl daor binne dieje meens / Hullie kènd zit te èntele... [namelijk een examinator]

 - Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  zitte awir te èntele - zit je alweer te vervelen!

- Ed Schilders; Wè zeetie?, website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009  - Òch, d’r waar netuurlek in èllek höshaawe welles stront òn de knikker. Dè begos meej stèchele en èntele. Daor kwaam hommeles van, èn dan begos ’t ’r pas goed te spanne.

- WBD III.1.4:240 'entelen' = kibbelen

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts), 1978 – ENTELEN (èntele) onovergankelijk werkwoord, doorgaan met pogingen om gelijk te krijgen.

- Jan Naaijkens; Dè's Biks - 1992 - èntele ww. - klieren, vervelen

- WNT: knorren, brommen, kijven (verouderd) vervelend doen, pesten, vitten

 

ènter

zelfstandig naamwoord

- WBD - veulen van een jaar oud, ook 'jòrling' genoemd

 

ènterènt

bijwoordelijke uitdrukking

van eind tot eind

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgse Courant, 1961, ‘Bekoring van dialect, typische zegswijzen uit onze streek uit de volksmond opgetekend’) - Ge kunt 't wel van èntertènt vragen. - Van eind tot eind (der straat of 't dorp), alom. (Hier is die r voor klankafwisseling, zoals in arzijn of kernijn in plaats van azijn en konijn.)

 

erbèèrmelek

bijvoeglijk naamwoord

erbarmelijk

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  gebrekkig, ellendig

 

èrbeezie, eerbeezie

zelfstandig naamwoord

aardbei

- Jan Naaijkens; Dè’s Biks, 1992 - èrbeejzie - aardbei

 

èrbèje

werkwoord, zwak

arbeiden, ook 'arbèje'

- WBD de koej èrbèt - maakt uitdrijvende bewegingen bij het kalven; ook genoemd: de koej 'arbèjt', 'wèrkt', 'pèrst'

 

erbij zèèn

uitdrukking - erbij zijn, zwanger zijn

- Ed Schilders; Wè zeetie?, website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009 - En vurlichting waar der toen nòg nie bij, dus veul vraauwe waare-n-er èllek jaor steevaast bij. Dan waare ze wir aon de tèl, èn asse ’n mònd of zis op scheut waare, dan werd de luurkörf wir klaor gezèt.

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden 1979-04-27 – M’n vrouw isser wir bij meneer dokter...

 

 

èrdkèèr

zandkar, grondkar

- WTT 2012 - elke kar met twee hoge wielen die achter het trekdier gespannen werd

- Nel Timmermans; Wètter ammòl òn de deur komt, CuBra; 200? - Verder kwaam er ene èèrpel boer meej en èrdkèèr meej en pèèrd erveur, die belde nie on de deur mar had zelf en bel bij em èn hij riep hil de tèèd èèrepul, èèrepul, Pauke Verhaage was dè.

- K. Heeroma; Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster, 1968) - Aardkar, Erdker: Eene stortkar, mistkar om aarde en diergelijke mede te halen.

- Jan Naaijkens; Dè's Biks - 1992 - èrdkèèr - aardekar

èrtkèèr

 

erfhèùs

zelfstandig naamwoord

erfhuis

- H. Mandos & H. Mandos-van de Pol;  De Brabantse Spreekwoorden, 2003, opgetekend in Tilburg 1980 - Grotjes erfhuis. Onderlinge verkoping bij arme mensen, op zondag-middag, zonder notaris.

 

èrgeraans, èrgeraand, èèrgeraant

bijwoord

ergens

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen aflevering 111, 27 april 1929 – "Ergeraans" wil ook zeggen: ergens.

- Jan Jaansen, pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1, Nieuwe Tilburgsche Courant 1-10-1938 - En in Baozel is dè nog 'n bietje erger as ergerand aanders!

- Stadsnieuws; dialectrubriekje 2006) -  Ik weet nie persies waor ie wont, èrgeraand op Körvel gelêuf ik.

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer, 2009 – ‘Vrèmde kòst’: Frankrijk, Portugal of Spanje/ òf daor èrgeraand.

- F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - Dan gingde èèrgeraant nortoe èn dan waar daor van alles te doen.

- WBD III.4.4:198 -  'ergent', 'ergant', 'ergerans', 'ieverans', 'ieverantergens'; 'ieverens' = ergens

- Jan Naaijkens; Dè's Biks - 1992 - èrreges; ook 'èrgant'

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - ERGERHANDS voor 'ergens'. Dit woord meen ik bij de oude schrijvers wel gevonden te hebben.

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts), 1978 – ERGAND bijwoord, ergens.

- WNT kent het niet, wel ERGERINGS, gevormd naast ERGENS

èrges, èrreges

 

èrketèt, èrteketèt

zelfstandig naamwoord

bazig vrouwspersoon

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 25, Nieuwsblad van het Zuiden 02-01-1965 - Van een meisje of vrouw, die graag over haar jongen of man de baas speelt, kan men horen zeggen: "Wè zeide (ben je) toch een erketet (klemtonen op eerste en laatste lettergreep). We kunnen die "erketet", welk woord aan klanknabootsing doet denken, niet thuis brengen. Het schijnt echter toch wel in ruime kring bekend.

 

Uit een brief van A.C. Hoogendoorn (Goirle) aan Pierre van Beek - 1965 - archief Erven Pierre van Beek

 

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol, Tilburg 2004 –  èrteketèt - bazige vrouw

- Stadsnieuws; dialectrubriekje 2007-02-18 - Nou, hij kan zene zèèk wèl ophaawe: hij heej me toch en èrteketèt getrouwd.

 

èrmoejeg

bijvoeglijk naamwoord

- Willems; Dialectenquête 1887 - armoedig

 

ernèffe

bijwoord

ernaast

- Audioregistratie interview met dhr. Hermans, 1978; transcriptie door Hans Hessels - “Ròktie em dan moes de meens ene sènt òn hum geeve mar môog ie nòg ene keer doen, mar ging ie ernèffe, ging ie ernèffe, war, èn ròldenie en èndje vèrder, moesie daor blèève ligge…”

 

èrreges, èèreges, èrregent

bijwoord

- Naarus, pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra - om is gaaw erregent nor toe te beene...

 - Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  ergens

 ► èrgeraans

 

Schilderij van Georg Flegel (detail) - Stilleven met erwten.

 

èrt

zelfstandig naamwoord

erwt, Pisum sativum

- Dialectenquête 1876 - erten en boone

- Jan Jaansen, pseudoniem van Piet Heerkens svd; ‘Boere-Profeet’, feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939) - ...die kiepe van onzen buurman hebben al onze erten uitgekrabbeld!

 Uitdrukkingen

1. Zijn erwten uit hebben; afgedaan hebben; verloren hebben

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs Dialect, 1916 - "hij hee doar z'n erten uit"

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant, Van Vroeger Dagen aflevering 108, 1929-04-06 "Wie tegen 't heilig huiske pist, heeft z'n erwten uit van dien kant en kan z'n biezen wel pakken, want hij wordt toch met den nek aangekeken." Dit is: Wie in strijd met de kerkelijke geboden handelt (of in engeren zin: wie de bedienaren der Kerk weerstreeft of tegenwerkt), kan het op den duur niet op dezelfde plaats uithouden. Hij doet het best te vertrekken, wijl hij dan van die zijde toch geenerlei hulp meer te wachten heeft.

 

Uit een Tilburgs liedschrift

 

- Kubke Kladder, pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant, Uit 't klokhuis van Brabant 9, 22-02-30)- Dè ze zukke kost vur ons nie mokt is nog al wiebus, aanders zô ze mee hil d'r gekook gaauw d'r erten uit hebben...

2. Zijn erwten diep in de grond steken; iets te goed willen doen.

- Jan Jaansen, pseudoniem van Piet Heerkens svd; ‘Boere-Profeet’, feuilleton in 5 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 1-7-1939 –29-7-1939 - ...as ge d'erte zoo diep in d'eerde stopt, dan zijn ze mee Sint Jan nog nie boven.

3. Geef ze een erwtje

- Pierre van Beek; Tilburgse taalplastiek 4, Nieuwe Tilburgse Courant 25 februari 1950 - Dezer dagen tekenden wij ten slotte nog op: "'t Zèn kender, zeej Bronsgist, gif ze 'n erwtje!" Bronsgeest was weleer de thans nog bestaande kruidenierszaak van de firma De Bruyn in de Monumentstraat. Als moeder boodschappen kwam halen, plachten de kinderen hier steeds "een snoepje" toe te krijgen. Van de betekenis der uitdrukking zijn we niet zeker. Ze kan als een plagerijtje tegenover de kinderen bedoeld zijn, maar als diepere zin kan men er ook wel uithalen, dat 'n kinderhand gauw gevuld is.

4. Twee erwten op een plankje

Metafoor voor kleine borsten (of: eigenlijk geen borstvorming maar de tepel als erwt)

- F. van der Meer; Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010 - Twee èrtjes òp ’n plèngske…

- WBD III.2.3:81 'erwt' = doperwt; ook: 'peulerwt'

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -ERT (uitspr. aeaert, èèrt, aart, aeaet, aat; - erwt

- Jan Naaijkens; Dè's Biks - 1992 - èrt zelfstandig naamwoord erwt; hij hè z'n èrte ööt. • in het gezegde ‘zen èrte èùt hèbbe’: afgedaan hebben. Robben gebruikt het gezegde in de laatste prent die hij tekende voor Rooms Leven/ Kerknieuws, dat ophield te bestaan: Cees Robben – Zonder Kerk-nuus (...) want dè hee (...) net as ik z’n erte uit... (19691227)

 

 

zie ook snèrt

zie ook Dossier Snert

 

erteegenaon

bijwoord.

ertegenaan

 - Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  hij pèèrden erteegenaon - hij sloeg erop

 

èrtesoep

zelfstandig naamwoord

erwtensoep

- Piet van Beers; www.cubra, circa 2004 -

"Agge tòch gaot Bal," ...zeej Merie,

"Brèng dan wè Praaje meej.

Tweej dikke, vur den Èrtesoep

èn wè vur den Hasjee"

- Piet van Beers; www.cubra, circa 2004 -

Ast rèègent of miezert, of 't waait er es flink.

Dan zègge ze: "Wè ist toch wir snèrtweer."

Ik haaw nie van rèègen èn òk nie van wènd.

Mar... van èrtesoep hèb ik gin afkeer.

èrtkèèr

zelfstandig naamwoord

kar waarop grond (aarde) vervoerd wordt

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen aflevering 110, 1929-04-20 – Hij rijdt bij voorkeur met de "ertkeir", want die kan "ie te heui stooten".

► èrdkèèr

 

Foto: Regionaal Archief - Stadsmuseum Tilburg

 

èrtrèès

aardrijs

- Paul Spapens e.a.; Goedgetòld, diksjenèèr van de Tilburgse taol, Tilburg 2004 – bonenstaak

 

èrtsoep

zelfstandig naamwoord

erwtensoep

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer; 2009 – ‘De donkere daoge vur Kèrsemis’: Én as dan telèste/ de middag vurbij is/ Dan wèèrm ik dè pènneke/ èrtsoep mar op.

- Piet van Beers; Spoeje doemmeniemer; 2009 – ‘Praaj’: "Breng dan wè Praaje meej./ Tweej dikke, vur den Ertesoep/ èn wè vur den Hasjee"

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - ERTSOEP, ERTSOP zelfstandig naamwoord v. - erwtensoep

► snèrt

 

ertussenèùt

voornaamwoordelijk bijwoord

ertussenuit

 - Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  toen ie de pliesie zaag, pèèrdenie ertussenööt - toen hij de politie zag, ging hij ervandoor

 

es

bijwoord

eens; ook uitgesproken en gespeld 'is'

- WTT 2020 - kom es gaa hier

 

èsprès

bijwoord

 - Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  met opzet = 'spèrs'

 

èssènsie

zelfstandig naamwoord

uit Franse essence

- Piet Heerkens; uit: Brabant, 1941 - Boerke Tinuske de Bont/ strooit essensie op den ekker,/ goed veur den grond;/ 't ruukt nie lekker,/ wel gezond.

 - Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  drijfmest (Fr. essence)

 

ètterbèùl

zelfstandig naamwoord

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  'ètterboöl' vervelend iemand

 

Et Vèn

toponiem

- WTT 2020 - Het Ven; vroegere benaming van ongeveer het huidige Piusplein

- Interview dhr. Van den Aker 1978; transcriptie Hans Hessels 2014 - “Ge had vruuger wèl plòtse wòr ze, wòr ze ginge daansen èn zôo, hòr. Ik weet wèl toen ik en jaor òf achtien oud was, dè ik al dikkels bij Huubke de Leuw kwaam vruuger op et Vèn èn bij Schèèlen Baks èn Frèns Illese (Elissen)…mar dè waare ammel gesloote dinge, zaole zommar daor gingde dan, koste dan saoves nòr toe om en dansje te maoke òf zôo, hè…” 

Klik hier voor audiofragment

 

etzèllefde

aanwijzend voornaamwoord

hetzelfde

- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “In Tilburg ging dè presies etzèllefde! As hier in de haaj, iemand vèrder in de haaj iemand wonde, dan bròchte zem ok nòr de stad toe!”

Klik hier om dit bestand te beluisteren

  

 

Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier 11 januari 1979

 

êûgske, ugske

zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm

oogje — verkleinwoord van 'ôog'

- Interview Hermans 1978; transcriptie Hans Hessels, 2013 -  …èn dan hadde van die èèzerdraojkes meej midde en êûgske derin, dan wier daor meej zon klèèn handvatje deraon, meej en pinneke deraon, en hòkske, war, dan zaat de vrouw veur èn hij eraachter èn dan gaaf hij den draod aon èn die sloege ze om dè hòkske èn dan trok zij em dur die ôog…êen vur êen…”.

► KLIK HIER om het interview te beluisteren

- H.A. Sterneberg; Een Busselke Braobaansch, 1932 - ...en laot me slaopen gaon,/ m'n eugskens vallen toe!

- Piet Heerkens; D’n örgel, 1938 - Ou twee eugskes allebaai / zijn lijk blumkes in de waai...

- Piet Heerkens; D’n örgel, 1938 - De sterre traone geen zier, / ze knipperen eugskes van plezier!

- Piet Heerkens; D’n örgel, 1938 - Och blumke,/ 'k heb oe zo dikkels bekeeke, / vriendelijk ding aon m'ne voet, / oe blaanke blaoikes, / oe gouwe draoikes, / oe eugske dè doe me zo goed!

- Jan Jaansen, pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939 - "Ik weet nog iets beter," en 't kwezelke kneep d'r eugskes toe...

- Jan Jaansen, pseudoniem van Piet Heerkens svd; 'Oome Teun naor zee', Nieuwe Tilburgsche Courant 18-11-1939 - Jan Ansems is ommers laoter zelf getrouwd mee dèzelfde meske, waor oome Teun toentertijd 'n eugske op ha! Jan Jaansen - Die "goeie zaok" bestond veur Rosa Stokkermans hierin, dè ze al lang 'n eugske ha op Harrie van den apotheker..

- Lechim, pseudoniem van Michel van de Ven; De Tilburgse Koerier, 8 maart 1973 - Wè hedde toch klèn eugskes, Jaon,/ ’ne kaoter van ’t fist?

- Interview met Heikanters 1978; transcriptie door Hans Hessels - Hier èn daor en êûgske vèt zôo [in de soep] Der krêeg gin man enen hartònval, dè nie!

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– d’eugskes zeejig naor beneej... (19550827)

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– Ons Kupkes-schutters-eugskes (19560714)

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– D’r eugskes blinken (19580201)

- Weijnen, Dialectatlas - met umlaut, volgens kaart 48

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 - eugske(n) zelfstandig naamwoord onzijdig - oogje

 

èùjer, èùr

zelfstandig naamwoord

WBD - uier, ook 'èùjr' genoemd

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen aflevering 117, 5 juni 1929 "'t Is 'n uir, zee Jan Tooten, en de kat jongde in z'n pruik", waarvoor men ook wel hoort: "'t Is frut, zee Jan van Pelt", als iets niet goed lukt.

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  mar juu Peer, wè heej die koej en ööer

- Pierre van Beek; Tilbugse Taalplastiek 3, Nieuwsblad van het Zuiden 16-05-1964 - Jan Tooten placht te zeggen: "'t is een uir mee zucht". Door die aanvulling wordt de uitdrukking eigenlijk pas verstaanbaar. Als men uit een "uir" (koe-uier) melk verwacht en men krijgt dan niets dan lucht (zucht), is dat iets anders dan wat het behoort te zijn of wat men verwacht, zoals Jan Tooten in zijn zegswijze geen jonge katjes in zijn pruik verwacht had. Ook zijn we achter de identiteit van Jan Tooten geraakt. Het was een bakker in de Zwijsenstraat "een eindje voorbij de Varkensmarkt". Hij bezorgde zijn brood met een hondekar. Het feit dat hij 'n "gevleugeld woord" op zijn naam heeft staan, wijst reeds naar populariteit.

 

eul

zelfstandig naamwoord

slaapbol, klaproos, papaver

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs Dialect, 1916 – eulen- papavere

 

Illustratie: Rolf Jansen

 

èùl, öltje  

zelfstandig naamwoord

uil, uiltje

- Pierre van Beek; Tilbugse Taalplastiek aflevering 183, Nieuwsblad van het Zuiden 1974-01-25 - Wanneer iemand heel verbaasd kijkt, weten ze dat bij ons meer plastisch uit te drukken met: "Hij zet een gezicht als een uil voor het gootgat". Dat lijkt ons inderdaad een nogal verbazingwekkende situatie. Het gootgat was in oude boerderijen een door het weglaten van een steen uitgespaard gat in een buitenmuur. Dit gat bevond zich onder de gootsteen "op de geut", dat is de "keuken" van de boerderij. Bij het schuren van die keuken werd het gat gebruikt om het vuile water naar buiten te keren. De kat kroop er ook door uit en in als de deur dicht was.

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs Dialect, 1916 – Komt ten offer, den uil is dood. Ten offer gaan is naar de lijkdienst gaan. Toegelicht door H. Mandos & H. Mandos-van de Pol, De Brabantse Spreekwoorden, 2003 –  Tijdens die dienst werd geofferd, waarbij men langs de baar ging, sommigen namen hieraan deel om door de familie gezien te worden en verlieten daarna de kerk. De uitdrukking hekelt deze bedoeling.

 

-

- Ill.: Naumann - Athena noctua

 

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs Dialect, 1916 – “Dè's vur onzen Huib”, zei de jongen, en hij stak 'n pad in zene zak. Toegelicht door H. Mandos & H. Mandos-van de Pol, De Brabantse Spreekwoorden, 2003 – Woordspeling met de naam Huib = Hubertus, en Huib = uil

- WBD III.4.1:189 'uil' - uil (steenuil) (Athene noctua), ook: 'huib',  'huibke' of 'smelleken' genoemd.

- WBD III.1.4:36 'uil' = ezelachtig persoon

 

Èùlevlucht, den  

toponiem

De Uilenvlucht, deel van Korvel; en titel van een scène uit de Korvelse Revue ‘Vruuger en naa’, 1926.

- Willem van Mook; voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926 - We gingen dur den Uilenvlucht,/ Aachter nor 't Korvelsch Huukske…

 

Willem van Mook; Nieuwe Brabantse novellen, 1970

 Den Uilenvlucht was de verzamelnaam voor drie grote weverswoningen. Ze stonden zeer afgelegen, op een open veld, waar toen nog geen andere bebouwing was. Er voor, er achter en bezijden niets dan weide, heide en bossen. In bet begin van deze eeuw waren die drie huizen tot ruines vervallen en toch woonden er toen nog mensen in. Het ‘Kretshuis’ was het voornaamste van de drie. ‘De Keet’ en de ‘Krucht’ waren dépendances van het grote ‘Kretshuis’ dat in het begin van de vorige eeuw, toen Tilburg onder Frans bewind stond (1795-1813), gebruikt is geweest als ‘Leprosie’ (Melaatsenhuis). Omdat er in Tilburg gelukkig geen melaatsen waren, bestemde men het voor quarantaine bij besmettelijke ziekten. (...) Volgens ‘de grote Van Dale’ betekent ‘Uilenvlucht’ het vliegen van de uilen in de avondschemering, want overdag vliegen de uilen niet (...) De oude bewoners van Korvel gaven in de vorige eeuw aan die drie vervallen weverswoningen de naam van ‘Uilenvlucht’ omdat er in de avondschemering geen uilen maar vrijende paartjes rondfladderden. Hetgeen van een bijzondere spiritualiteit getuigt. Het open veld waar vroeger ‘den Uilenvlucht’ was, is open terrein gebleven, als om het verleden te eerbiedigen.Het is thans een plein waar vijf straten samenkomen, met als kern de Trouwlaan, als enige reminiscentie aan de vrijende paartjes van vroeger.

 

- Anoniem; Tilburgsche Courant 26-7-1894 - Bij het hevig onweder dat Maandagavond boven Tilburg woedde, sloeg de bliksem in eene woning aan den Uilevlucht. Het hemelvuur verzengde de haren van eene vrouw, die het voorrecht zegt te bezitten aan andere menschen de toekomst te voorspellen, kwetste het kind dat ze op den arm droeg en verschroeide — zegt men — een spel kaarten dat de vrouw bij zich had. Nademaal de meeste harer bezoekers twijfel zijn gaan opperen omtrent hare bedrevenheid in de zwarte kunst, heeft zij zich zulks zoozeer aangetrokken , dat ze zich in de residentie-stad zal vestigen. Men vreest terecht , dat nu nog meer omtrent de plannen van het Ministerie zal verteld worden „dat niet waar is".

 

èùr  

zelfstandig naamwoord

uier

- WBD uier v.d. merrie

- WBD (Hasselt) uier van een  varken (alle tepels samen)

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  mar juu Peer, wè heej die koej en öör.'

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 zelfstandig naamwoord vr- en o. - uier

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - UUR, voor 'uijer'.

 

èùre  

werkwoord, zwak

- WBD (van een koe) een zwellende uier krijgen in de draagtijd; ook 'ònèùre' of 'öjere' genoemd

- WBD (Hasselt) ont èùre zèèn - (van een  merrie) afscheiding geven uit de tepels als bewijs van zwangerschap, ook genoemd 'doppen òn de speene hèbbe' of 'behaawe zèèn'

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 zw.ww.intr. - uieren, een vollere, opgezette uier krijgen.

 

eurieant

zelfstandig naamwoord

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 23, Nieuwsblad van het Zuiden 02-01-1965 - Wanneer iemand in een gezelschap of op een feestje de baas wil spelen en wanneer dit niet door iedereen gewaardeerd wordt, kan men de kritische opmerking horen: "Wat is die kerel toch een euriant."

- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 24, Nieuwsblad van het Zuiden 24-09-1965 - We kregen ook een reactie op het zo vreemde "euriant", waarmee iemand zou betiteld worden, die op een vervelende manier in gezelschap de baas probeert te spelen. Inzender kent de uitdrukking: "'t Is me 'nen horriante kerel!" Dat wordt gezegd van iemand, die niet is uit te staan, niet te verdragen is. We zitten hier dan wel dicht bij het Franse "horrible", dat o.a. "afschuwelijk" betekent. De Fransen hebben daarnaast het werkwoord "horripiler", dat betekent: kippevel bezorgen of ergeren.

 

Uit een brief van A.C. Hoogendoorn (Goirle) aan Pierre van Beek naar aanleiding van Van Beeks vraagstelling in de krant - afbeelding: Archief erven Pierre van Beek


- Pierre van Beek; Tilburgse Taalplastiek 25, Nieuwsblad van het Zuiden 16-01-1965 - De inzender van de nogal merkwaardige woorden "euriant", "uitteur" en "èrketèt" alsmede de uitdrukking "jikkeres van marante" deelt ons mede, dat deze woorden vroeger door rasechte Hasseltse mensen werden gebruikt. 

 

eus, eusel

zelfstandig naamwoord

1. hoos, schepper om te hozen

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs Dialect, 1916 – "eus - houten schep om water op te scheppen, om mede te euzen"

► euze

2. soort van dakgoot

- H.A. Sterneberg s.j.; Een Busselke Braobaansch, 1932 - of d'euzen *) lekken... [de noot * is van Sterneberg: goten]

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden -– D’n eusel dröpt mar... (19611208)

 - WBD I.1 - De ozie is de onderste rij of rijen pannen of de onderkant van de strobedekking. Het bedoelde deel steekt enigszins over en laat het regenwater afstromen zonder dat de muren nat worden.

- WBD - overstekend deel van een dak, ozie van het dak; ook 'dröp' genoemd

 

euse

zelfstandig naamwoord

eeuwsel, weide in een bos

nog geen Tilburgse bewijsplaatsen aangetroffen

- WNT - weide die rondom of aan twee zijden door hakhout is ingesloten

- WNT: gewestelijk in Z.-Ndl., bepaaldelijk in Braband.

- A. Weijnen; Etymologisch dialectwoordenboek, 1995 - eeuwsel, uwsel - zomervoederweide (brab.)

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - EESEL, EEUWSEL zelfstandig naamwoord o. - bij landb.: weide of beemd, tusschen een bosch gelegen of langs twee of vier zijden door een schaarbosch begrensd.

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - EUWSEL - weide. Niet meer in de dagel.omgang, maar er zijn nog weiden die zo genoemd worden.

 

èùt, öt

voorzetsel, bijwoord

uit

- Dialectenquête 1876 - ùt (met fr. oeu)

- Theo de Wijs; schriftelijke mededeling aan Cees Robben, 04-07-1969 - (Gehoord van twee jongens die samen overnachten) “Doe-de gij oew zwarte sokke nie uît?” “Die hè’k uît.” “Oh, dan kan ik de mèn ôk wel uît doen!”

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - ‘Tôontje waar me toch lam mar die hatter ok veul èùt’, heurde ik dan. [er veul èùt hèbbe: veel gedronken hebben]

- WBD III.4.4:236 'uit' - helder (Korvel)

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 –  'èùt/ öt' als ww-deel

 

èùthalle

werkwoord, zwak

uithallen, het vlees van een zelfgeslacht dier (meestal varken) aan huis verkopen; syn.: uitponden, uitslijten.

- Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore, afl. 3 ‘De stadsomroeper; Nieuwe Tilburgsche Courant 2-12-1950 - Een ander ook nog al veel voorkomend geval was het "uithallen" bijv. van een koe bij noodslachting. Het gemeentelijk abattoir bestond nog niet en keurmeesters waren er al evenmin. De slager die in zulke gevallen ter hulp werd geroepen, moest zelf maar uitmaken of het vlees al dan niet in zijn geheel of gedeeltelijk voor de consumptie geschikt was. De omroeper bewerkte dan die buurten die niet al te ver van de slachtplaats verwijderd lagen en noemde daarbij de prijzen van de verschillende vleesdelen die zouden worden aangeboden. Daar deze prijzen gewoonlijk vrij wat lager genoteerd waren dan in de slagerswinkel, togen de huismoeders er graag heen.

 

euw

zelfstandig naamwoord

eeuw

- Dirk Boutkan & Maarten Gosling Kossmann; Het stadsdialekt van Tilburg, 1996 –  ' öw' = euw

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 zelfstandig naamwoord vr. 'euw' - eeuw

 - A.A. Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 - et is en 'uw' geleeje dèk oe gezien hèb

 

euweg

bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

eeuwig

korte eu

- Cees Robben;  Prent van de week, Nieuwsblad van het Zuiden – Euwig jong.. en euwig oud. (19700417)

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - ‘As gij dè veur mekare wit te boksen, zal ik oe euwig dankbaor zèèn…’

- Lodewijk van den Bredevoort, pseudoniem van Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Ik heb toen boven op de zolder bij ons thèùs, op men knieën un héél rôzenhuuke zitten bidden, dè’k mar nôot naor de hel zô hoeven. Euwig braande, des lang.

- Jos Naaijkens; ‘Mènne ceeveej’, CuBra - 's Moeder heej ôk nie 't euwege lèève.
 

euweghèd, eeuwighei

zelfstandig naamwoord

eeuwigheid

- Piet van Beers; ’t Èlfde buukske, 2010 –Ten slotte de zeegen, vur ons allemaol saomen/ vandaog mee de Carneval èn in euwighei AOMEN.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - EEUWIGHEID zelfstandig naamwoord v. -Da(t) zal 'en eeuwigheid duren.

 

èùze

werkwoord, zwak

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  azen op, loeren op, wachten op een kans; hozen

- Nicolaas Daamen; Handschrift Tilburgs Dialect, 1916 – "wij hebben van naacht dè kuiltje leeggeeusd"

- A.J.A.C. van Delft; Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen aflevering 118, 1929-06-08 -  De Tilburger praat van een poel "leegeuzen", wat leegscheppen, hoozen beteekent.

- Jan Naaijkens; Dè's Biks - 1992 - èùze - hozen

 

euzel

zelfstandig naamwoord

WBD - overstekend deel van een dak, ozie van het dak; ook 'dröp' genoemd

- N. Daamen - handschrift 1916 - "onder den euzel - onder den drup van de goot"

 

Typoscript van een brief van A.C. Hoogendoorn aan Pierre van Beek - 1965 - Archief erven Pierre van Beek

 

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - euzie, eus, deus, euzel, deuze, neuze, neuzeldrop, oos, deuzienge, dozieg, dozie

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 zelfstandig naamwoord mv. euzen, oziën, "het gedeelte van een  dak dat over den muur uitsteekt, en regenwater afwerpt".

- WNT: Oozie, daarnaast euzie, en ook nog wel, ofschoon minder gebruikelijk, OOZE en EUZE, zelfs DEUZIE en NEUZIE, zelfstandig naamwoordw, vr.

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts), 1978 – EUZIE m, ook wel: euzendröp; ozie - het over de muur uitstekende gedeelte van een  dak, waarvan de regen afdruipt.

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - EUZEL en NEUZEL zelfstandig naamwoord m. - het onderste van een strooien of pannendak, dat over den muur steekt en het regenwater afwerpt.

  

ewèg

bijwoord

weg

- Piet Heerkens; De Mus, 1939 - wijd eweg is alle smart naa,/ klaor muziek is mijn gedaachte.

- Willems; Dialectenquête 1887 - ze zèn ewèg om te speule - ze zijn eweg spelen

- Willems; Dialectenquête 1887 - ewèg lôope - vòrtloopen (weg)

- Naarus, pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra - 'k Weet zeker dè gullie oe eige al is afgevraagd het wurrom zo dieë Naarus echteluk hier uweg gegaon zèn, en zo’j daor giender nogal aorde?

- WBD III.1.2:131 'eenweg' = verdwenen (ook 'eweg')

- Stadsnieuws; dialectrubriekje 2006-05-31 - Ik zèè wir es ewèg.

- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - eweg (bijwoord.) - weg (brab.) = eng. away Mnl.vz. een >in

- Jan Naaijkens; Dè's Biks - 1992 - ewèg bijwoord. weg

- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - EWEG (e toonl.) bijwoord - weg, henen; Eng. away, Mnl. 'enweg'

- A.P. de Bont; Dialect van Kempenland, 1958 bijw. 'ewèg' - weg

- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (Udenhouts), 1978 – WEG 2)bijwoord - verdwenen, uitgesproken als 'eweg'; hij is eweg.

- J.H. Hoeufft; Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - EWEG voor 'weg' is hier, gelijk op meer plaatsen, in de praattaal zeer gemeen. ...Kiliaan heeft 'eweg gaen', het Friesch 'aewer',het Engels 'away', enz.

- K. Heeroma - Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - EWEG voor 'weg', 'niet voorhanden'. Kil.: ewegh-gaan - abire; eng. away.

 

ewèglôope

werkwoord, sterk

- Henk van Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek, 1998 –  weglopen

 

Naar het begin van de pagina

Inhoud Woordenboek Tilburgse Taal

CuBra Home