INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkèùl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkèùl

Ed Schilders

BIJSCHRIFT – Tilburgers in hun zondagse pak bij de zij-ingang van de kerk van de parochie Noordhoek

 

Het hangt in de kast en komt er alleen bij speciale gelegenheden uit: het goej pak, ofwel het beste kostuum. Vaak was dat het enige kostuum, dat als het even meezat, en moeder de vrouw goed kon verstellen, een heel leven meekon.

Het werd ook wel het goeje goed genoemd, want als dat kostuum dan toch werd aangeschaft, en als het zo lang mogelijk mee moest gaan, dan moest er op de kwaliteit van de stof niet beknibbeld worden. Het moest een echt lakens pak zijn, of van bombazijn, dat in het Tilburgs bomberaaj heette, en dat geweven was van de sterkste katoen of van katoen en linnen. In de textielstad was daaraan uiteraard geen gebrek, zoals we kunnen concluderen uit het gedicht ‘Aaw weverlieke’ van Piet Heerkens:

We weeven goei goed op ons houter getouw

en ’t wordt er geplozen deur moeder de vrouw;

we kruien ze naor de fabrieken (1940)

Goejekôop was het echter niet. Jan Hoogendoorn geeft ons daarvan een indruk in ‘Die goede oude tijd’, waarmee het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw bedoeld wordt:

Voor een wollen deken betaalde men ƒ 7,—; voor een katoenen laken ƒ 1,50; voor een zondagse japon ƒ 9,50; de lakense jas van vader kostte ƒ 12,—; zijn vest ƒ 2,40, terwijl voor zijn lakense broek ƒ 10,— moest worden neergeteld. Gerekend naar de verdienste van een werknemer, toen nog arbeider genoemd, was dit alles echt niet zo erg goedkoop. De kwaliteit was echter buiten kijf… (1975)

 

Nie voetballe

In de geschreven Tilburgse dialectteksten komen goej pak, goej klêere, goej goed nauwelijks voor. In plaats van goej gebruiken de schrijvers meestal zondags, in Tilburg meestal uitgesproken als sondags of sondaags. Het Woordenboek van de Brabantse Dialecten beschouwt dergelijke varianten als synoniemen: ‘goede kleren = zondagse kleren, goed pak, goed goed’.

In een fragment uit Jo van Tilborgs jeugdherinneringen vinden we er twee:

Ge hadt oew zondagse klere aon. Ge moest irst ’s mèèrges un uur gaons wèèd, naor de mis, in et dörp. Daor waarde alles bij elkaar wel tweeënunhalf uur meej kwèèt. Omdegge oew goei kleren aonhad, koste ok nie voetballen of de beek afdammen.

(Kosset 1)

Vooral voor kinderen was de zondag inderdaad vaak een oersaaie dag. Op zaterdagmiddag al in het wekelijkse bad. Op zondag je beste kleren aan, naar de kerk, niet ravotten of spelletjes doen, hooguit mee uit wandelen met de volwassenen. Vele zonnige zondagmiddagen heb ik bij mijn oma in Enschot doorgebracht op een stoel voor het huis, met als enig vertier het noteren van de nummerborden van de auto’s die over de Bosscheweg voorbijkwamen. Het kon nog saaier. Harry van Boxtel heeft in De ochtendridders van de Korenbloemstraat beschreven hoe hij en zijn vele leeftijdgenootjes bij zijn grootouders op zondagmiddag niet eens buiten mochten komen, omdat ze dan de postduiven die binnen moesten komen zouden afschrikken. Het hoofdstuk daarover is getiteld ‘Vuile Zondag’.

 

Kepèllekes

Op de zevende dag werd dus gerust maar er werd ook  op de koffie gegaan. Dat wil zeggen: op een afgesproken tijdstip, meestal in de late namiddag, familie – vaak de (groot)ouders – bezoeken, in de wetenschap dat er ook wat te eten viel. Kòffiedrinke veronderstelt echter nooit een warme maaltijd. Piet van Beers dichtte:

Sondags bij ons moeder op de koffie

jao, zo gao dè in ons Brabantse land.

Sondags bij ons moeder op de koffie.

jao, dè haawe we bij ons nog steeds in stand. (CuBra)

Kòffiedrinke vond in ieder geval plaats na een (eventueel gezamenlijk) bezoek aan de heilige mis, want om te communie te gaan tijdens het misoffer dienden katholieken nuchter te zijn. Na de hoogmis werd vaak gezamenlijk warm gegeten. Dan kwam het zondags eten op tafel met zondagse soep, dat wil zeggen rijk gevulde soep, of ook wel soep van giestere – wat een aanbeveling was, omdat de soep dan een dag had gestaan en de smaak daardoor voller en de vermicelli dikker was geworden. De middag werd bij goed weer graag aan een wandeling besteed. Daarover schreef Pierre van Beek:

De Buunder, de Baars, Baksven, Galgeven, de Helleputten, Mie Pieters... Allemaal namen als evenzoveel vergulde herinneringen aan een tijd, waarin de zomers zomers en de dagen trager waren... De Tilburgers trokken graag die kanten uit voor hun zondagse wandeling, want daar was het water, daar waren de bossen.

(25-07-1970; ‘Van de Buunder en Baksven tot Galgeven’.)

Dat het niet uitsluitend om de rust en schoonheid van de natuur of de ontspanning van de wandeling ging, dat wist Van Beek maar al te goed. Van een wandeling bij mooi weer kreeg je natuurlijk stevige dorst, en gelukkig waren er dan de kepèlle, en wel die waarvan het spreekwoord zegt: ‘Als Onze-Lieve-Heer een kerk bouwt, zet d’n duuvel er een kapel naast’. Van Beek:

Na hun hartversterkertje in "De Vogelenzang" zetten onze Tilburgse wandelaars koers naar de Leij. Op weg naar de derde statie van de zondagse kapellekesgang: café "De Snoek", dat zijn naam boven de rondboog van de deur droeg. Met de Leij vormde dit café in het begin van onze eeuw een concentratiepunt van veel pret en vertier. (TTP 29-04-1971)

 

Van Cent tot Soep

‘Zondags’ is verbonden met zeer veel begrippen die men zich op werkdagen ontzegde, uit zuinigheid of armoede. Hier volgt een onvolledig alfabet met citaten uit het werk van Tilburgse (dialect)schrijvers.

 

Cent – Pierre van Beek:

In de vroegere snoepwinkeltjes, waar de jeugd haar zondagse cent ging "verbrassen"… (1971) [De cent die kinderen op zondag kregen om snoep te kopen]

Dubbeltje – Sjef Paijmans:

Jan kreeg tractement, niet meer het gewoonlijke Zondagse dubbeltje, maar nu hij werkte kreeg hij tien procent van wat hij verdiende. (CuBra)

Fiets – Cees Kooiman:

Eigenlijk moet ik spreken over de zondagse fiets van mijn vader. Het was ’n juweel, waar alleen op zondag mee werd gefietst. (CuBra)

Hoed – Sjef Paijmans:

Op een keer had Walter, bij gebrek aan een scheepje, zoals wij hadden en waar wij dikwijls mee speelden, de zondagse hoed van zijn vader op het ven laten drijven om ook te kunnen meedoen aan ons spel. (CuBra)

Horloge – Pierre van Beek:

We hebben ze wel gekend die witgelakte muren met een paternoster aan een spijker, waar ook wel de zondagse ‘lôzzie’ (horloge) zijn plaatsje kreeg. (‘Nederlands Textielmuseum staat midden in de actualiteit’. Nieuwsblad van het Zuiden – 21-12-1968)

Jurk – Anton Roothaert:

De donkerblauwe Zondagse jurk, cheviot noemen ze dat... (Oom Pius; 1960)

Kamer – H. van Boxtel:

Een enkele keer, ik weet niet waarom, of bij gelegenheid waarvan, mochten we in de voorkamer spelen. De schuifdeuren gingen open, en wij konden onze gang gaan. Doordeweeks nog wel, in de zondagse kamer, en daar stonden toch de zondagse spullen. Het bankstel met zijn twee stoelen, een salontafel, bijzettafeltjes, een staande schemerlamp, het radio-ameublement, planten en dingen, en de boekenkast met de encyclopedie. (De ochtendridders van de Korenbloemstraat; 2001)

Kamer (met Saksisch blauw servies) – Jan Naaijkens:

Voor aan de straat lag de “goei kamer”, die alleen 's zondags en bij feestelijke gelegenheden werd gebruikt. Het meubilair had hier een bescheiden burgerlijke allure. Er stonden enkele crapauds rond een rooktafeltje. Een clivia op een bloemenstandaard trachtte vergeefs in leven te blijven. De Ernahaard werd zelden gebruikt omdat hij bij westenwind niet trekken wilde. De vloerbedekking bestond uit een biezenmat uit de tijd dat mijn ouders trouwden. Maar er stond ook een werkelijk fraai buffetkastje. Dat was de trots van mijn vader, die oorspronkelijk timmerman was en het kastje eigenhandig voor zijn jonge bruid vervaardigd had. Het goei Saksissch blauw servies stond er in, en likeurglaasjes die nooit gebruikt werden. (1999)

Muts -- Jan Naaijkens, over zijn bezoekjes aan zijn oma in een verzorgingstehuis:

Het was er warm en behaaglijk in grootmoeders kamer. Zij troonde breed en welgedaan in haar zetel, stemmig in het zwart gekleed en getooid met de witte, kanten

zondagse muts. (1999)

Pak – Pierre van Beek:

Knilliske [schoot] de stoute schoenen en zijn zondagse pak aan (1978)

Pak -- P. Melis:

Een van mijn broertjes maakte het nog erger en kwam met vaders zondagse pak aangelopen. Voordat de voddenkoopman het kon inpikken stak moeder daar echter een stokje voor. (CuBra)

Plunje – Anton Roothaert:

… fier en bedaard, in zijn zondagse plunje (Die Verkeerde Weereldt; 1938)

Preek – Gerard de Croon:

Vroeger begon elke pastoor zijn zondagse preek met een Latijnse zin. Meestal was dat een bijbelcitaat. Trouwhartig vertaalde hij de zin daarna in het Nederlands voor zijn niet in het Latijn geschoolde schapen. Waarschijnlijk probeerde hij op deze manier de aandacht van de kerkgangers te trekken en de indruk te wekken dat hij met iets belangrijks voor de dag zou komen. (CuBra)

Sigaar – Jan Horsten:

Pietje stak een zondagse sigaar op en blies de rook bijna plechtig voor zich uit. (1994)

Sigaar -- Uri Nooteboom:

Als de avond viel zaten de mensen aan den buitenkant der stad voor hun huizen. De wever zat op zijnen stoel, dien hij achterstevoren had gedraaid, en steunde met bei zijn ellebogen op den bovenkant van de rugleuning. Hij had zijn pijp of zijn goedkope Zondagse sigaar. Hij had vooral zijn rust en zijnen praat. (1944)

Soep – Willem Jonkergouw:

Werd het later dan gewoonlijk, dan was de zondagse soep juist klaar… (CuBra)

 

Ten ènd

Maar ook aan de vuile zondag kwam een goej eind, zoals mag blijken uit het volgende gedicht van Leo Heerkens.

 

Lui

De Zondag is goddaank ten end,

'k zee muug van al da hange;

ik kan niks doen as lui en loom

naor 't werme bed verlange.

 

Mar 'k zee te lam om op te staon

en blijf nog efkes luiere,

't is wezelik waor, 'k zee nog te lam

om naor m'n bed te kuiere.

 

Ge weet wel Heer, da'k Oe bemin,

al is 't mee luie leje,

ik slao 'n kruis en ik val erin;

ziezo, da's weer geleje.

(Opgenomen in de bundel De knaorrie van zijn broer Piet Heerkens, 1949)

 

Alles wir in ’t nuuw!

 

’n Zondag koome krokuskes

Bove de grond uit kèèke

En gaon de musse wir opnuuw

Uit volle kraacht aon 't kwèèke.

 

’n Zondag gaon de aauwelui

Wir mee d’r kènder stappe

En luistere ze nie onderweg

Jè, dan valle d’r klappe.

 

’n Zondag wil gewoon gin meens

Pal bij de kachel blèève

Iederêen wil ’r dan op uit

Op zuuk naor gruun en lèève.

 

’n Zondag lèèft iederêen op

’t Zèe mee of zonder cente

Want dan is ’t eenentwintig maart

En dan begient de lente.

 

Lechim

  

Sondaeghs

De hierbij afgebeelde krantenadvertentie van ‘Stoomververij en Chemische Wasscherij Buddemeijer’ bevat enige interessante dialectische woorden voor kledingstukken. Het betreft de onderneming van A.J.C. Buddemeijer, kortweg ‘den Buud’ genoemd, gevestigd in de IJzerstraat op nummer 20. Volgens deze advertentie ging men op zondag liefst gekleed in tamast ofwel damast, een dure, uit zijde geweven stof. ’s Werkedaeghs, doordeweeks, droeg men armozy, waarmee mogelijk ‘armoezijde’ bedoeld werd, eenvoudig maar toch netjes. En voor dat laatste kon Buddemeijer zorgen, ook als het een jak, jasje, betrof of creolinkleerdy, (dames)kleding van het duurdere crinoline. Postcomptoor is Tilburgs voor postkantoor. Deze in het Tilburgs dialect gestelde  advertentie verscheen in augustus 1936 twee keer in de Nieuwe Tilburgsche Courant, maar was blijkbaar geen succes, want ‘Den Buud’ adverteerde daarna weer met zijn bekende, fantasieloze advertenties en nooit meer op Tilburgs rijm.