INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkèùl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkèùl

Ed Schilders

 

Alles is betrekkelijk. ‘Vruuger zaag ik blauw van de sneevel,’ zegt een oudere man in een prent van Cees Robben, ‘en naa vort van de middelsèène’. (30-7-1982) In werkelijkheid is sneevel, jenever, decennialang een plaag geweest voor de volksgezondheid en de sociale omstandigheden. Tot ver in de twintigste eeuw was sneevel de sterkedrank bij uitstek van de arbeider, en het was niet ongewoon jenever te drinken tijdens het werk in de fabriek. Zo kwam de arbeider de zesdaagse en twaalfurige werkdag door. Het betreft dan niet de jenever die wij bij de slijter per fles en met merkvoorkeur kopen, maar allerlei zelfgestookte, mogelijk ook gesmokkelde, en in tapperijen per glas of inhoudsmaat verkochte sterkedrank.

De bestrijding van deze vorm van drankgebruik werd vanaf het eind van de negentiende eeuw steeds beter georganiseerd, maar de resultaten zijn niet altijd verbluffend geweest. De Tilburgsche R.K. Drankbestrijdersvereeniging (RKD) was de centrale organisatie, en zij had twee afdelingen. De eerste, het Tilburgsch Kruisverbond, telde in 1910 weliswaar meer dan duizend leden, maar daarvan waren er  slechts 93 ‘geheelonthouders’.  De andere 965 leden waren ‘afschaffers’: die hadden de drank niet afgezworen maar probeerden zich te matigen. De tweede afdeling van RKD heette ‘Sint Paulus’ en ze bestond uit de Paulisten, die ook wel ‘halfdaagsche afschaffers’ werden genoemd omdat het hun streven was overdag, en met name op het werk, geen sterkedrank te gebruiken. ‘Sint Paulus’ had 450 leden. Voor de Almanak voor het geestelijk leven (1910) van de RKD schreef kapelaan F. Verheuvel het volgende versje:

Volle kannen,

leege pannen.

De kastelein weet 't best,

Wie nooit een varken mest.

(Katholiek Tilburg in beeld)

 

Methylalcohol

Het ergste is misschien nog wel dat het sléchte sneevel was. Zelfgestookt en met kunst en vliegwerk enigszins op smaak gebracht, of nog erger, op sterkte. Waar dat toe leidde is door C.A.M.M. van de Put beschreven in Volksleven in Tilburg rond 1900 (1971):

Eind 1909 waarschuwde de hoofdinspecteur, dat in verband met de accijnsverhoging meer gevallen van alcoholvergiftiging zouden voorkomen. In maart 1910 eiste de

hoofdinspecteur onmiddellijk een onderzoek. De gezondheidscommissie verzocht

Burgemeester en Wethouders om een monsternemer aan te stellen. Het gemeentebestuur droeg deze taak op aan twee politieagenten. Het bleek, dat er inderdaad gezuiverde methylalcohol in gedistilleerde dranken voorkwam. Bij een proef in september van dat jaar bleken in 14 van de 23 monsters jenever hoeveelheden methylalcohol te zijn bijgemengd. Enige personen waren door het gebruik hiervan blind geworden. (Archief Gezondheidscommissie Tilburg, ingekomen stukken 1909 en 1910. Notulen vergadering Gezondheidscommissie Tilburg, 30 september 1910.)

Methylalcohol is het oude woord voor methanol, een kleurloze, giftige vloeistof, die bij onzorgvuldige destillatie kan ontstaan. Tegenwoordig wordt methanol alleen nog gebruikt in verf of als brandstof voor motoren.

 

Gissele

Het kon ook anders. In het Tilburgs dialect is een handvol werkwoorden vastgelegd dat  verwijst naar het verdunnen van de jenever met water. Een en ander zal te maken hebben met het winstbejag van kasteleins maar heeft zeker ook met zuinigheid, en dus met armoede.

Cees Robben 7-10-1983

 

Voorbeelden van dat ‘versnijden’:

-          Snijden: ‘Kiske zoop zo schielek dèttie gesneeje sneevel kreeg assie kwaam kaorte.’ (Verbunt)

-          Wassen: gewaase sneevel - met water aangelengde jenever (Van Rijen)

-          Geselen: gissele - water bij de jenever doen (Verbunt)

-          Dopen: ‘de miste kasteleins dôope deren sneevel nóg aaltij aawverwèts…’ (Robben 7-10-1983)

 

Uitdrukkingen

Ondanks dit alles ‘Spierst de Tilburger er niet in’ ofwel: ‘hij lust ’m graag’. Pierre van Beek noteerde uitdrukkelijk dat dit gezegde ‘zeer concreet een borreltje jenever’ betreft. (TTP 6-7-1965) Andere Tilburgse uitdrukkingen om te getuigen van ‘De lof der jenever’ (zoals het beroemde gedicht van Robert Hennebo getiteld is) zijn:

-          Een geldbuil [buidel], een fles snevel, en een jonge meid kun je nooit alleen laten. (TTP 25-8-1973)

-          Dat gaat erin als snevel in een kaailegger. (TTP 24-4-1970)

-          Ik hèbbem [sneevel] liever as den hèllegen ollie (Verbunt. Met de ‘hèllegen ollie’ wordt verwezen naar het ‘Heilig oliesel’, het laatste sacrament dat aan katholieken wordt toegediend, namelijk op het sterfbed.)

-          Ik heb liever koaje snevel dan goei werk! (De Wijs 10-1-1970)

-          Kom on men hart, want ge ruukt nòr sneevel (Daamen 1916, geciteerd in Mandos, met als verklaring: ‘schertsende liefdesverklaring van een drinker aan zijn glas’)

-          Sneevel èn traone geeve gin vlèkke (Mandos: Het is beter zijn leed uit te huilen)

-          Nòr de sneevel stinken as ene frater nòr snuf (Mandos: de fraters van Tilburg stonden bekend om het gebruik van snuiftabak ) [Mooie verklaring maar onzin; ES 2012]

 

Woorden

‘Jenever’ is afgeleid van het Franse ‘genièvre’ (vandaar de oude spelling ‘geneever’), en door ‘jenever’ te verbasteren is ‘sneevel’ ontstaan. Buiten Noord-Brabant komt of kwam het vrijwel niet voor.

Tilburgse dialectwoorden die met het drinken van jenever verbonden zijn:

-          nutje = neutje (Lechim)

-          kiest = kist, kast, bar, toog (Lechim)

-          mòtje = maatje, hoeveelheid jenever (Sterenborg)

-          sneevelboer = slijter, distillateur, leverancier van alcoholische dranken (Verbunt)

-          sneevellap = zatlap , dronkaard, dronkenlap, zuiplap (Sterenborg)

-          sneevelneus = zuiplap (Sterenborg)

-          pruuver = jeneverdrinker (Sterenborg)

-          pierenverneuker = ‘Glas klare genever ’s morgens voor het ontbijt’ (Daamen 1916)

-          pop = ‘En hij kreeg een borreltje van de pop – verschillende kruiden op genever gezet’ (Daamen 1916)

-          Snevelpraot = dronkemanstaal (Robben 20-11-1970)

 

Foezel

Foezel in de betekenis ‘jenever’ heeft een ruime verspreiding gekend, vooral om jenever van inferieure kwaliteit aan te duiden. Volgens Ewoud Sanders is foezel aan het begin van de 18de eeuw overgenomen uit de Duitse dieventaal, waar Fusel ‘slechte brandewijn’  betekende. Via het bargoens is het in de volkstaal terechtgekomen. Specifiek voor Tilburg is echter de foezelmaand. Daarmee werd aanvankelijk een ‘lappenmand’ aangeduid, zoals bij een slechte gezondheid: ‘In de foezelmaand raoke.’ De verbinding met jenever lijkt te zijn ontstaan in het clandestiene circuit: het schenken van snevel terwijl men geen vergunning had. Pierre van Beek schreef er dit over:

Volgens de drankwet mag alleen in cafés met vergunning sterke drank verkocht worden. Hoewel daarop strenge controle was, werd er hier en daar toch wel stiekum jenever getapt voor goede bekenden. Dit gebeurde dan niet in de caféruimte, maar in de keuken of achterkamer. De jeneverfles zat daar verborgen in de ‘foezelmaand’ en ook wel vaak in de wieg van de baby. Bij het afrekenen in het cafélokaal gaf men dan op hoeveel borrels men ‘achter’ had gedronken. Dit gebeurde echter in geheimtaal. Had men bijvoorbeeld twee borrels genoten, dan luidde het: ‘Twee keer tegen de wieg gestoten’. Ook de uitdrukking ‘twee keer gefoezeld’ was gangbaar bij de afrekening. (TTP 15-7-1974)

 

Veldwaachter

Een veldwaachter is alleen door Pierre van Beek opgetekend, en wel voor een glaasje jenever dat men staande aan de bar en met enige haast opdrinkt. De verklaring van het woord is als volgt:

(…) een ‘veldwachter’ (was) een glaasje zonder voet. Deze benaming zou haar oorsprong vinden in het volgende: kasteleins waren niet erg gesteld op het bezoek van een veldwachter in hun zaak, ook niet al kwam hij er om zelf een borreltje te kopen. Men schonk hem in met tegenzin en gaf hem een glaasje, waarvan het voetje was afgebroken. Dit hield een stille wenk in, dat men verwachtte, dat hij het borreltje ‘staandebeens’ diende achterover te slaan en er niet op zijn gemak bij behoorde te gaan zitten. (TTP 3-1-1969)

 

Tènnebruukske

Een van de meest raadselachtige Tilburgse dialectwoorden is tinnebruukske of tènnebruukske. Het is voor het eerst opgetekend door N. Daamen in 1916, die het verklaart als ‘tinnebruukske - een half maatje Jenever’. Meer dan een halve eeuw later duikt het weer op, nu als tènnebruukske, in de woordenlijst van Frans Verbunt, die het verklaart als: ‘kleinste in de slijterij verkrijgbare flesje jenever’. Welk volume de borrel dan precies had, blijft een raadsel. Niettemin moet het woord in Tilburg een zekere bekendheid hebben genoten, anders zou de volksdichter Lechim het niet gebruikt hebben in zijn verzen, die hij in de Tilburgse Koerier publiceerde en waarmee hij dus een groot publiek aansprak. Na lezing van een van Lechims verzen, meende ik dat ‘tènne’ mogelijk tèène zou kunnen betekenen, zoals in de uitdrukking ‘Ik zèè himmel tèène’ -- Ik ben helemaal aan het eind (van m’n Latijn). Het laatste borreltje dus, aan het einde van de avond. Een afzakkerje? Lechims gedicht gaat zo:

 

Verjaordaoge

 

Vruugertèèd was ’ne verjaordag

Vur iederêen ’n hêel groot fïst

Waorvan hil de femilie mende

Dèsser moesse zèn gewist.

 

Ge kreegt dan koffie mee ’n kuukske

En zo waor as ik hier stao

Alle oomes die ter waare

Nog ’n tènnebruukske nao.

 

In een ander vers gebruikt Lechim het woord echter in de veel algemenere betekenis van ‘borrel’. Het gedicht gaat over de toen naderende verdwijning van de cent als betaalmiddel, iets wat problemen zou kunnen geven bij de wekelijkse kaartmiddag:

 

Ok mee’t rikke krèègde trubbel

Want daor gong ’t jaor en dag

Zondags mee ’n tènnebruukske

Steevaast om ’ne cent de slag (Uit: ‘Gao de cent foetsie?’)

 

Kon ik het splitsen, zoals ik ‘ramscheut’ had gesplitst? Het leverde niets op, net zo weinig als de suggestie van Wil Sterenborg om eens naar de in Tilburg voorkomende familienaam ‘Tinnebroek’ te kijken.

 

Ten einde

Ik denk dat ‘tènne’ of  ‘tèène’ te maken heeft met ‘ten einde’, het laatste. En dan in de betekenis van ‘het allerlaatste’. Het WNT bleek zeer veel voorbeelden te geven die aantonen dat die samentrekking van ‘ten einde’ algemeen spraakgebruik is geweest. Stel dan dat bruukske niet een inhoudsmaat is, en ook niets te maken heeft met het Tilburgse verkleinwoord van ‘broek’. Mogelijk is ‘bruukske’ dan een verzelfstandiging van het werkwoord ‘gebruiken’: dat wat gebruikt wordt. Misschien moeten we ons dan wel verplaatsen naar het begrafenisritueel aan het begin van de twintigste eeuw dat ik in een artikel van Van Delft beschreven las: 

Op den dag der begrafenis stond bij de boeren te Tilburg een witte kom op de tafel  gevuld met jenever. Daarin was een ronde tinnen lepel, en de dragers (mannen uit de buurt) zoowel als anderen mochten naar verkiezing er een of twee lepels uitslurpen. Daarbij beleefde men wel ooit het kwetsende schouwspel, dat iemand al te begeerig tot drie of meermalen den lepel naar den mond bracht. Daarna ging ’t lijk naar de kerk. Later is die eene lepel vervangen door enkele tinnen kopjes. (27-7-1929; Van vroeger dagen 125: Oude gebruiken)

Zou die lepel, of zouden die latere tinnen kopjes niet de tinnebruukskes of tènnebruukskes geweest kunnen zijn? De lepel of de kopjes waaruit men nog eenmaal iets ‘gebruikte’ om de overledene te eren? De oorsprong van de laatste borrel? En na de kerk ging het lijk naar de begraafplaats. Daarna kwam het afzakkertje.

Een bericht van Lowie van Dorrus Misters bevestigt deze traditie van de laatste borrel, en wel met een zeer goede reden:

Resten nog een paar omstandigheden op de dag der begrafenis zelf. Dan werd namelijk iedereen, die ter uitvaart kwam, bij het intreden van de woning een glaasje jenever aangeboden. En nu zien wij de drankbestrijders overeind komen, want dat was een ergerlijk misbruik volgens hen. Doch als wij ons verplaatsen in de tijd waarover wij spraken, is dat geenszins het geval. Men moet dit gebruik zien als een voorbehoedmiddel tegen eventuele besmetting van de zozeer gevreesde ziekten. (‘Onze Tilburgse folklore’, afl. 2 ‘Doden-cultus van eertijds’; NTC – 16-11-1950)

 

De liste ronde

Aan het eind van de letter E citeerde ik de klim die de jonge Uri Nooteboom met de ‘klokkenopwinder’ gemaakt heeft in de toren van de Heikese kerk. Ze klimmen door de spits omhoog naar ‘het open deel onder den bol’, die door Nooteboom beschreven wordt als ‘een peer met den staart naar boven en daarbovenop drijven het kruis en de gulden haan.’ In dat ‘open deel’, dat ook wel ‘het doorluchte deel’ genoemd werd en waar tegenwoordig de klokken van het carillon  hangen, vroeg de jonge Nooteboom aan zijn begeleider of ze nog hoger konden:

Maar de klokkenopwinder trok een streng gezicht. “Neen, in den bol, daar moogde-gij niet in. In den bol is de kamer van de kerkzangers. Die gaan daar 's-Zondags onder de preek in de leste mis een borreltje drinken.”

En als je de torenspits van de Heikese kerk goed bekijkt, dan zie je nog steeds het ‘borrelglaasje’ waarmee de opwinder de jonge Nooteboom voor de gek hield.

 

 

Den alderliste

Nou goed. Nog een kleintje dan. Een afzakkertje. Om het af te leren.

Aan het eind van de F van frutblaos noemde ik een speciaal gebruik van de varkensblaas. Ik heb dat gebruik slechts in één bron gevonden, maar die bron was het Etymologisch dialectwoordenboek van Weijnen, en daar kan geen enkele dialectvorser omheen. (1996) Weijnen schrijft onder het lemma ‘Foezelen’: ‘misschien afgeleid van foezel (…) slechte jenever (die werd wel in varkensblazen gesmokkeld)’

Proost! Ik geloofde daar niets van, totdat ik er een afbeelding van vond, een schilderij uit de 19de eeuw in de on line collectie van het Belasting- en douanemuseum.

 

 

C.F. Coene – 1828; Smokkelaars door de douane betrapt met jenever in een darm; collectie Belasting en Douanemuseum

 

Jenever is van de werkvloer verdwenen, en de foezelmand uit de horeca. De pruuver is geen zuiplap meer maar een fijnproever, en een mooie fles jonge of ouwe uit Schiedam is een respectabel cadeautje geworden. Voor Vaderdag bijvoorbeeld. Vergelijk de twee gedichten:

 

Lechim

’n Kedooke vur de vadder

 

Klezien vroeg aon de klèène Guust:

‘Wè hèdde gij gekocht,

’n zondag vur de Vadderdag

hèdder wel aon gedocht?’

 

‘Jao moeder, dès al vurmekaar

ik kocht nao veul gezuuk

en nao lang kèèke in m’n knip

zo’n schèèrfleske mee ruuk.’

 

Ge wit dèttie vur ’t slaope gaon

aaltij ’ne klaore drinkt

en dègge dan gedurig maauwt

dèttie naor sneevel stinkt.

 

Zegt naauw assie naor boove wil:

“Schèrt irst oew èège Jan,

mee dè spul van onze Guust”

dan ruuk’ter niks mir van.’

 

Piet van Beers

Wèffer kedooke?

 

Wè za’k onze vadder dees jaor geeve

Assie zis èn taageteg wòrdt?

Van ’ze Fraans krèègt ie petoffels.

Hij komt èègelek niks te kort.

 

Ons Trees zörgt vor nuu onderbroeke,

Want d’aaw zèn vort dun int krèùs

Dè komt van te dikkels waase

In dè nuu bejaardehèùs.

 

Van ’s Merrie krèègt ie ’ne stròpdaas.

Enen duure van de V en D.

Mar ’ze Toon wies te vertèlle

Dèsse die mee den Bingo gewonne heej.

 

’K dènk dèkkem nèt as aander jaore

wir ’n krökske sneevel geef.

Daor issie blijer meej (dè dènk ik)

As meej ’n flèske aaftersjeef.