òbberis òf
mis
uitdrukking;
naam van een kinderspelletje
►òpperst of mis
- A.J.A.C. van
Delft - Bij
dit paapke en meetje steken werden de dichtst bij de streep liggende
centen met twee of drie in de hand genomen, geschud en boven het
hoofd opgeworpen: dan vormde op den grond het kruis of munt ("oppers
of mis") weer den eindsleutel. Tijdens dit opgooien verbond men er
nog wel ooit aan, dat nummer twee gedurende het in de lucht zweven
der centen er eens de hand onder slaan mocht om de centen, die hij
zodoende opving, weer neer te werpen. De geldstukjes, die dan
"oppers lagen", waren voor hem. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger
Dagen afl. 104; 9 maart 1929)
- A.J.A.C.
van Delft - Ook werd vaak onderweg op straat "oppers (obbers) of mis gegooid".
Men moest dan raden, terwijl de kameraad zijn cent opwierp, hoe het
muntstukje neer zou komen. Waren de centen op, dan begon vaak de
ruilhandel en het leentje-buur-spelen, geen van beide aanwensels met
goede paedagogische strekking. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen
afl. 104; 16 maart 1929)
- A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg nog
dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche Courant, 17
juli 1956 - Witte naa wir nie, wèttè ies? Wel dan legde op
nen steen 'n paor centen en die staon obberus of mis (dè ies zo veul
as kruis of munt) en die moette dan perberen om te mikke.
- Cees Robben -
Tis obberis.. of mis.. (19600219)
- Interview Jolen - 1978 - “…meej de èège vèèf wast…dan hadde vèèf
lòsse sènte… gewoon lòsse sènte nèt as ge naa nòg hèt, war… êen,
tweej, drie, vier leuwkes boove, dè was, dè noeme ze òbbers! Agge
dan, ik zal mar es zègge, ik gôojde er drie mar den aandere gôojden
er mar tweej dan ha ik die vèèf gewonne… dè was èège vèèf!”
(transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
-
Kiesde gij bij ut "Mitje steke" "Obburus" of "Munt" ? (Hein Quinten,
Tilburgse spreuken; ca. 1990)
- Frans Verbunt
- òbters òf
mis - munt of kruis bij het opgooien
- Frans Verbunt
- òppers òf
letters (volgens J. Naaijkens: kruis of munt)
- WBD -
(III. 3.
2:206) oppers = getalzijde v. e. geldstuk
- Jan
Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'oppers
of lètters' - kruis of munt
òchèèrm
tussenwerpsel, uitroep
ocharm
- Cees Robben -
hij (...) stao gèère in den ochèèrum... (19680628)
- Cees Robben - ...ocherm we doen ze toch d’r bist... (19540724)
Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OCHERMEN
tw - ocharm, ocharme. Spr. In den ochermen staan – beklaagd worden,
medelijden opwekken.
- WNT - OCHARM -
uitroep van smart
òchòd
tussenwerpsel, uitroep,
bastaardvloek
Och God!
- Frans Verbunt
- ach Heer!
-
Piet
Heerkens, uit: D’n örgel, ‘aaw Tilburg’, 1938 -
Geen brood,
geen mik,
ochod-ochod-ochod!
goei weef,
één
keend,
ochod-ochod-ochod!
- Audioregistratie 1978 - …èn toen was Drikka Kools, die wonde daor op
de Ruudèèk waor naa Jan van Kempen wont in dè ouw hèùs. Èn die ha
daor en ketaaw, die was vort oud èn dan moes ik daor gòn wèève
nouw…òchòd, òchòd, òchòd, hè…Gin brôod, gin gèld, òchòd, òchòd,
òchòd! (- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
- Cees Robben -
Verdomme, gilt Lewie... Ochot-te-chot.. (19700925)
- Audioregistratie 1978 - “Jè, nèè, hoe was dè lieke ok wir?
“Gin brôod,
gin eete, òchòd, òchòd òchòd”!
Zôo
was dè vruuger!”. (interview met dhr. Hermans, transcriptie door
Hans Hessels)
Òch-òch-òch-tòch
tussenwerpsel, uitroep
och och
och toch
-
Òchòchòchtòch ôjee ôjee. Naa moet ik wir en hil stuk vol gaon
zwamme. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een
echte Tilburger, 2010.)
òchòtte
tussenwerpsel, uitroep,
bastaardvloek
- Och God!
-
SJAREL. Ochchote nee, dè zok gezellig vène. (Dialoog Karel en
Sjarel, in: Groot Tilburg, 8 december 1944)
oddeklonje
eau de cologne, reukwater
►onjeklonje
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
78 08 24 - Duukskes mee oddeklonje.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
78 11 16 - Gin oddeklonje of dè spul / Om lekker van te ruuke.
oe, ou,
oew, ouw
persoonlijk
voornaamwoord & bezittelijk voornaamwoord
u, jou, je
vroeger ook geschreven (en
uitgesproken?) als 'ou'
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Bij de
streken waar de vorm met nadruk 'jou' klinkt, is T niet vermeld (blz.
123)
persoonlijk voornaamwoord 'je'
- N.
Daamen, Handschrift
1916 - "oe -
jou"
- Heerkens -
zilverblinkend bölleke waoter, /
geere
zing ik over ou. (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Dröpke dauw’,
1941)
- A.A. Weijnen,
Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - et is en
'uw' geleeje dèk oe gezien hèb
- Cees Robben - Hij is wel vrimd... Mar
nie vremd vur oe... (19580510)
- Cees Robben -
‘k Wil oe hier wel
kwèèt... (19600701)
- Cees Robben -
D’n tèèd die zal ’t oe leere (19600916)
- Cees Robben -
Ge wit toch (...) dek veul van oe haauw... (19820122)
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OE
pers. voornaamwoord - U, Frans: vous, toi. Ik heb oe daar gezien.
persoonlijk voornaamwoord 'u'
- Cees Robben -
Dies verzuuk ik oe ootmoedig (19660916) [een
missionaris schrijft een brief aan zijn bisschop]
bezittelijk voornaamwoord
- Cees Robben -
Nao al ’t zuut der vurrige daogen/ ’t zilte naa op
oewen dis..... (19540306)
- Cees Robben -
smerrige vingers op oe pet
(19540703)
- Cees Robben -
Gao-de meej oe bloei te veld... (19560804)
- Cees Robben -
En denkt aon oe boezeroen... (19570622)
- Cees Robben -
Ruurt oe tungske op ’n aander (19600116)
- Cees Robben -
Mar snut irst oe neus (19640522)
- Cees Robben -
Bende klaor meej oe wèèrik Merie? (19650917)
- Cees Robben -
Gij meej oe kaskenaade.. (19661021)
- Cees Robben -
Ge het mepessaant toch ’n weltje oe verzet gehad...
(19810417)
- Henk van
Rijen - oew ôoge
verschiete - een tukje doen
- Henk van
Rijen - oew
schaoj inhaole - je schade (achterstand) inhalen
- Henk van
Rijen - oewen
daas - je sjaal
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OEW bvw.
Uw: oewen hof, oew huis.
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OE bez.
voornaamwoord - Uw, Frans: votre, tien. Oe huis, oeë stok, oeën hond.
oej
tussenwerpsel
- N. Daamen -
Handschrift
1916 - "oei zò
noa, had ie em (bijna)"
- WNT - OEI -
gearticuleerde uiting van pijn

Kaart:
D. Zeijnen
Oel
zelfstandig naamwoord,
eigennaam, toponiem
Oerle
- A.A. Weijnen,
Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - et oel (bep.
wijk)
- ok Oel en de Paddewaaikes, het Kretshuiske en iets over tuiten...,
de blende Fiel…; Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van
de Korvelse revue ‘Vruuger en naa’, 1926.
- In
Oel of op de Paddewaaikes/ Aachter d'Porkes mee kietelkaaikes…;
Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue
‘Vruuger en naa’, 1926.
- Een oude weverswoning, ergens in Oel.
Aan den vaalblauw bekalkten wand speelt een oude hangklok met de
koperen maneplak voor het slingerruitje „kiekeboe", op den maatslag
van den tijd: tik-tak. En onder de oude hangklok zit een jong meisje
te noppen. Haar teere vingeren hanteeren behendig het “pluisijzer”,
dat als een nijdig vogeltje “pik—pik” de noppen uit het weefsel
trekt. (Nieuwe Tilburgsche Courant; ‘Kruispolka’, anoniem (Frank Klaroen = Willem van
Mook); 26-2-1941)
- Cees Robben -
Hij gaat op zoek maar ’t is wel vreemd/ Hij vindt geen
Oel of Loven/ Geen Körvels-huukske of ’t Zaand/ Geen Padde-waaikes
en geen Vraand/ Geen höfkes en geen hoven. (19651224)
oets

Uit Kroniek van de Kempen 1987
zelfstandig
naamwoord
mallejan
-
N. Daamen - Handschrift
1916 - "oets - voertuig om boomen mede te vervoeren"
-
Henk van Rijen - 'oets, oerts'
- Lowie van
Dorrus Misters; Verder
om niet te vergeten "de oets", ook wel mallejan genoemd, het
speciale vervoermiddel voor bomen. Deze bestond uit twee wielen maar
groter dan een gewoon karwiel, zodat dus de as ook hoger kwam te
liggen. Deze as was zwaarder dan van een gewone kar en er op lag een
houten balk en hieraan was beweegbaar verbonden een vooruitstekende
paal van ca. 3 m met aan het vooreind een stevige ijzeren ring, waar
bij het gebruik de haamknuppel werd ingehaald met aan de uiteinden
hiervan ook een stevig ijzeren oog, waar bij het inspannen de
haagten of strengen werden ingehaakt. Dit voertuig werd gebruikt
voor het vervoer van bomen, die onder de as werden gehangen. Drik en
Kees Zebregs aan 't Goirke, Tinus, Kees en Jan Leijs, Hasselt,
Huybrechts Lijnsheike waren in dit werk de mannen van 't vak. (Lowie
van Dorrus Misters; rubriek Uit onze Tilburgse folklore, afl. 21
‘Tilburg had een respectabele lijst’; Nieuwe Tilburgsche Courant 4-2-1954)
-
Stadsnieuws - Wènnen oets, naa traptie der wir meej baaje pôoten in! - Wat een
onnozele hals, nu trapt hij er weer met beide voeten in
- C. Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978)
- OETS m - mallejan, voertuig met twee wielen voor het vervoeren
van bomen. Niet in WNT, wel in v. Dale: OETS m - mallejan.
-
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - HOETS vr! - mallejan. In Lage Mierde: 'n oerts.
-
J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - OEST noemt men hier zeker werktuig om stukken geschut of andere
zware ligchamen te ligten of voort te trekken. Reeds bij Kil.
- WBD -
'oets' - mallejan (II:2787)
-
Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899)
- OERTS zelfstandig naamwoord mannelijk zie HÖRST, zie HÖRTS
HÖRTS, NÖRTS, ÖRTS, HUITS, UITS, NUITS, in N. Kempen: HOERTS, HOETS,
OETS, NOETS voertuig op 2 wielen, met langen dissel, om boomen te
vervoeren
- Van Dale (XIV) mallejan - wagen bestaande uit een as met twee hoge
wielen en een disselboom, om bomen en andere zware lasten te
vervoeren (1872) - van 'mal' (dwaas) + de persoonsnaam Jan,
vermoedelijk gevormd naar mallewagen (wagen waarop leden van het
narrengilde rondreden).

Mallejan - Anton Mauve (Rijksmuseum)
Schilderij
(detail) - Oets of mallejan in de winter - kunstenaar en datum niet
bekend
► Dossier: Oets - Mallejan in prent- en schilderkunst
oewèège
voornaamwoord
je eigen, jezelf
-
Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg -
van oewèègen
afgaon - het bewustzijn verliezen
- Henk van
Rijen - waor
moeide oewèège teegenaon? - waar bemoei je je mee?
- Stadsnieuws - Ge moet
oewèège schaome, dègge oew moeder zôo vur de gek haawt! (160907)
òf
onderscheidend
voegwoord
of
Vaak
gevolgd door 'dè'; de komplemènte van ons moeder èn òf dè...
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OFDAT,
ook OCHDAT vgw. -of, Frans: si. Ik weet nie', ofdat ek wel den tijd zal
hebben. - Alsof, Frans: comme, 't Is weer, ofdat de zee zou uitdroogen.
òf niks
bijwoord
versterking van ‘niet’
- Cees Robben -
Hij is nie goed of niks... (19780721)
òfdè
voegwoord
samentrekking van of en dat
of, of dat
òffesier
zelfstandig
naamwoord
officier
- WBD -
III. 2.
3:269 'offecierke' = borrel
öffenèèr
zelfstandig
naamwoord
effenaar
- WBD -
öffeneer,
uffenèèr, nuffenèèr (II:1001) - effenaar: toestel om kettingdraden
gescheiden te houden.
òffer
zelfstandig
naamwoord
offer
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) - kómt ten
òffer:
den èùl is dôod (D'16) - Ten offer gaan is naar de lijkdienst gaan.
(Tijdens de dienst werd er geofferd, waarbij men langs de baar ging.
Sommigen namen hieraan deel om door de familie gezien te worden en
verlieten daarna de kerk. De uitdr. hekelt dit gedrag. )
oft
zelfstandig
naamwoord
ooft
ogst
zelfstandig
naamwoord
oogst
- Dirk Boutkan
(1996) - (blz. 25)
ogst
ojeejao
tussenwerpsel, uitroep
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Ojeejao – Ja hoor, zeker wel.
òjem,
aojem
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - adem
òjeme,
aojeme
werkwoord,
zwak
ademen
- Voorbeeld
van systeemkaart Wil Sterenborg - Ge kóst em
heure òjeme.
-
Dialectenquête Willems (1887) - aojeme -
aojemde - geaojemd - geen vocaalkrimping
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Blijkens krt. 44 ligt T. op de grens van gebieden met j resp. s.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zelfstandig naamwoord mannelijk adem: 'ene kooien ooiem hebbe'
öjere
werkwoord,
zwak
- WBD -
(van een
koe) een zwellende uier krijgen in de draagtijd; ook 'èùre' of
‘ònèùre’ genoemd
- WBD -
uijere -
verwelken (meer melk geven van runderen)
ok, ôok
bijwoord
ook, eveneens
- Toine
Raaijmakers (informant) - Mar dan dik
et ók ôok. - Maar dan deed ik het ook beslist.
- A.A. Weijnen,
Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - eete
zullie ók gèère kèès?
- Henk van
Rijen - lap et em
ok es! - doe het ook maar eens!
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - ók,
voegw. en bijw. 'ok' - ook
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OK
bijwoord
- ook, Frans: aussi
ok nie ok
nie
bijwoord
ook niet
herhalend:
ter versterking v. e. ontkenning
- Toine
Raaijmakers (informant) - Mar dan dik
et ók nie ók nie - Maar dan deed ik het beslist niet.
- Ad Vinken
(informant) - ik doeget
nie ók nie (ók nie)
- Want die aander vèèf, die bèète dere tong ok
nie aaf ok nie, war? (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants
Dagblad Tilburg Plus; 2009)
- C.
Verhoeven; Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978)
- OOK NIE
OOK NIE - zeker niet.
ok nog ok nog
ook
nog; tussenwerpsel, vaak verdubbeld ter versterking.
- Van
mèn belastingsènte ok nòg es ok nòg. (Uit: F. van der Meer, Ferry
van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
ò-keesje
zelfstandig naamwoord
occasion [op z’n Engels uitgesproken]
- Cees Robben -
[over een auto] ’t Is ’n o-keesje, Toon.. (19681101)
òkkaasie
zelfstandig
naamwoord; uit Frans 'occasion'
- Frans Verbunt
- mogelijkheid
òksheut
zelfstandig naamwoord
okshoofd - vochtmaat voor wijn, bier en brandewijn; het vierde deel
van een vat, 6 ankers (gemiddeld 220 liters)
- Cees Robben -
Al kon d’ôôk ’n oksheut verschalken (19570727)
òlf
zelfstandig
naamwoord
oorlof,
verlof, congé
- Toine
Raaijmakers (informant) - oewen òlf
hèbbe - 't erop hebben zitten: Hèdde oewen òlf?
- Toine
Raaijmakers (informant) - zenen òlf
krèège - zijn congé krijgen
- Toine
Raaijmakers (informant) - èèrges meej
in zenen òlf zèèn - ergens mee in z'n sas zijn
- Theo de
Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs
- Hedde den òlf ? (Ben je klaar met je werk? Olf is vrijaf, verlof)
(20-07-1962)
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) - zen òlf
hèbbe ('65) - zijn taak volbracht hebben; vrij zijn
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) - òlf
maoke (D'16) - er met het werk uitscheiden
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) - zen òlf
krèège ( '65) - ontslagen worden; (òlf is verwant met oorlof -
vergunning, verlof, toestemming)
- N. Daamen -
Handschrift
1916 - “’k heb
olf (ik heb mijn taak volbracht)”; “ik heb zelf mar olf gemokt
(gereed of niet ik ben er uit gescheiden)”
- Henk van
Rijen - 'òllef,
òllem' - verlof, vrij, ontslag
- Schuermans,
Algemeen Vlaamsch idioticon (1984, herdruk) - OLF,
verkort van: oorlof

Typoscript van een brief van A.C.
Hoogendoorn aan Pierre van Beek - 1965
òlgendag
bijwoord,
zelfstandig naamwoord
- N. Daamen -
Handschrift
1916 - "olgendag
- een geheelen dag'

'Den ölleger' van 'et Gurke' - Foto -
Regionaal Archief Tilburg
ölleger
zelfstandig naamwoord
orgel
De
verwisseling van de R en de L (methatesis) komt vaker voor in het Tilburgs; zie:
- A.J.A.C. van Delft - Een dorpel noemt hij een "dulleper"; een orgel een
"ulleger"; zelfs hoort men de wijk Korvel ooit "Kullever" noemen.
(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929)
-
Kees & Bart (ca. 1935): 'den ölleger in 't Café'
-
Schuermans, Algemeen Vlaamsch Idioticon, 1865-1870 -
L wordt met R verwisseld, en omgekeerd. Zulker (zurkel),
flamboeës (framboos), kellever (kervel), hallever (armvol), enz.
... as ik naauw nog is in de Noordhoekse kerk
koom en ik zie daor z’n praachtige schilderingen, z’ne prikstoel,
z’n ramen, den outer en dieën schonen uileger, dan vergao ‘k van
plezier... (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941;
CuBra)
- Cees Robben -
Swels d’n ölleger spulde/ stölperdenie over den
dölleper van de Kölleverse kerk.. (19651015)
►örgel
òllemaol
bijwoord
allemaal
-
Boom en boojem staon belooverd/ vol blaank blommen ollemaol. (H.A.
Sterneberg s.j., Een Busselke Braobaansch, uit: ‘Maonnaacht’ , 1932)
► ammel ►òmmel
ollie
zelfstandig naamwoord
olie
- Ik zaag er [paddenstoelen] zô wit as roome, zô
gèl als boter, wir aandere zô bruin as peperkoek en vettig blinkend
of er ollie over gesmèrd zaat... (Kubke Kladder; pseudoniem van Pierre van
Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)
- Dialectenquête 1876 - ollie (met heldere korte o)
- Cees Robben -
in den ollie.. (19870508)
-
Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
79 05 23
Ollie bespaoring?
't Is 'ne trubbel mee d'n ollie,
We motte mindere en gaauw,
Aanders zitte we van 't wènter
Mee allemolle in de kaauw.
't Auto-rije mot op staoikes
Honderd per uur, dès volop zat
Om te vurkoome dèmme laoter
D'n bojum zien van 't ollievat.
In Argentinië - heur ik zegge -
Slaon ze'r naa al van op hol
Gin beziene in de tènke
Mar kösselukke alkehol.
Och, 't is zó mar 'n gedachte
Mar witte waor ik bang vur ben?
Dèsse daor strak ók zónder ollie
Durlóópend in d'n ollie zèn.
-
Frans Verbunt - dès aanderen ollie zittie, èn hij zêek in de lamp
-
Frans Verbunt - (sneevel) ik hèbbem liever as den hèllegen ollie
-
K. de Beer - Tilburgs Bijnamenboek (2000) - Stien ollie (Joh. Mutsaers) (blz.56)
- WBD -
III.2.3:233 'oliekoek' = idem
- A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - óllie, met korte vocaal (krt. 61)
-
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - óli, zelfstandig
naamwoord mannelijk - olie
- Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'ollie' zelfstandig naamwoord - olie
öllie,
öllieje
bezittelijk
voornaamwoord
jullie, uw
- Voorbeeld
van systeemkaart Wil Sterenborg - Is öllieë paa
tèùs? - Is jullie vader thuis?
-
Dialectenquête Willems (1887) - onder ullie
- onder u; den ullieë - de uwe
- A.J.A.C. van Delft - En Arjaon praotte d'r overheene: "Olliede
gullie de jullieje ok meej slappen ollie?" (A.J.A.C. van Delft, uit:
‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe
Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)
- Cees Robben -
Ôlliede-göllie den
öllieje-ôôk... (19560825) [Oliën jullie die van jullie ook?]
- Theo de
Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs - Ölliedegölliedejöllieje nog? (feb. 1962)
- Cees Robben -
Is dè ölliejen paaa..?
(19570817)
- Cees Robben -
Öllieje Sjennie is ’n nèèch
hundje... Dè-wel.. Hij is vernoemt flèènich.. (19600122)
- Stadsnieuws - Hee öllie
moeder sewèèle nog èèrepel nôodeg? - Heeft je moeder soms ...
(060610)
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Op krt.
67 vallen de vormen 'jullie/jöllie' en 'ullie/öllie' rond Tilburg
samen (blz. 125)
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - voornaamwoord 'ullie'
- jullie
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ÖLLIE,
ÖLLE(N) vrnw. en bvw. - zie ULIE - ulieden, dat. +acc. v. gijlie
olliebòl
zelfstandig
naamwoord
oliebol
- Cees Robben
(ongedateerd knipsel) - de
olliebòlle ruuke goed
- Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - olliebolle (meervoud )
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 02 14 - Ik bak fèn veur ons allemollen / 'n Gròòte schaol mee
olliebollen.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 08 01 - As vadders olliebollen kòòpen / En moeders mee ’ne
zuursteel lòòpen / Dan IS de kermis in ’t laand.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 07 30 - Dan stao t'r wir ’n paolingkraom / En ruukte olliebollen
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 03 28 - Mee olliebolle langs de deur
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 01 06 - Ammol 'n Zaolig Nuuwjaor meense / Wens ik oe gère aon ’t
begien / Mee 't vet van de olliebolle / En van 't kenèn nog aon m'n
kien.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
80 07 17 - Ons Jantje maauwt om olliebolle / Ons Mietje om ’n
suikerspin / Ons Wies die vraogt gerukte paoling / leder wil z'nen
ège zin.
- K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - den
olliebòl = Jan Oosterbaan (blz. 105)
olliebrèùd
zelfstandig
naamwoord
bruid die in
de zogenaamde 'besloten tijd' in de kerk de 'roepen' krijgt, omdat er haast
is bij het huwelijk
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zelfstandig naamwoord
vrouwelijk - 'oliebruid' - eertijds een bruid die op Goede Vrijdag (dag waarop
vooral olie werd gebruikt) of in het algemeen: in de (grote) vasten
aantekende.
ollieje
werkwoord, zwak
oliën, smeren
- Ik denk ineens aon die boerin, die mee 'n
aander boerin stond te praote over d'ren koffiemeulen en vroeg:
Olliede gullie den ullieën ook?" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens
svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 8; Nieuwe Tilburgsche
Courant 19-11-1938)
- A.J.A.C. van Delft - En Arjaon praotte d'r overheene: "Olliede
gullie de jullieje ok meej slappen ollie?" (A.J.A.C. van Delft, uit:
‘Toen Tilburg nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe
Tilburgsche Courant, 17 juli 1956)
- Cees Robben -
Ôlliede-göllie den öllieje-ôôk... (19560825) [Oliën
jullie die van jullie ook?]
-
Kek, wat feen/ Net as van meen/Ge het dezelfde Citroën/ Olliede
Gullie de Jullieje Ok? (Tony Ansems, Olliede gullie de jullieje ok?;
van de cd Tilburgse Liekes American Style; 2008)
- Olliede
göllie den öllieën ôok? - Smeren jullie die van jullie ook?
Pierre van
Beek - ullieje
olliekont
zelfstandig
naamwoord
oliekont
- WTT - 2013 – meestal wordt ‘oliekont’ beschouwd
als een scheldwoord of spotnaam voor Tilburgers; met als aanleiding
de lichaamsgeur van arbeiders die in de textielfabrieken werkten met
smoutolie.
► smaawt
- Dirk van der Heide zegt in zijn Groot
Schimpnamenboek van Nederland (1998): ‘De Tilburgers bakten vroeger
alles in olie, vandaar de scheldnaam 'Oliekonten'. Anderen beweren,
dat de scheldnaam te maken heeft met de fabrieksarbeiders, die
altijd naar olie stonken.’ Het bakken in olie is onzin, het stinken
is niet onmogelijk. Pierre van Beek suggereert een andere oorsprong.
Zie hierna.

Pierre van Beek – typoscript Archief
Pierre van Beek
- 1974 (ca.) - "olliekont" - dialect -
onder "olliekont" wordt verstaan een "verleidster" , een
"bijdraaister" maar is altijd wel iemand die men het slecht kwalijk
nemen kan. "ollie" is afkomstig van het frans: "jolie" = lief,
aardig
- WTT - 2013 – Als Van Beek gelijk heeft dan is de
volgende stap logisch: ‘kont’ is dan ook een verbastering, en wel
van het Franse ‘con’.
- A.M. de Jong (Merijntje Gijzens jonge jaren;
1957) - Thuis... We zijn Brabanders.
- O . . . Ik heb ook nog femilie in Brabant, in
Tilburg, is dat
bij jullie in de buurt ?
- Nee, da's een andere kant uit.
- Nou ja, dat lazert ook niet, 'k heb ze nog
nooit gezien, die
oliekonte... Dan zal ik ook maar Merijntje zegge,
as ie 't
goed vindt...
- Henk van
Rijen - verveeloor
olliekonte
werkwoord,
zwak
vervelen,
lastig zijn
- Cees Robben -
Ze [de echtgenote] ôôliekont en lammenteert/ en zeurt
aon munne kop. (19650507)
olliemaot
bijvoeglijk naamwoord
- Pierre van
Beek - "'t Is oliemaat" - overvol. (Nieuwe Tilburgsche
Courant; Typische
zegswijzen afl. 5; 25 augustus 1959)
olliemeule
zelfstandig
naamwoord
oliemolen
- Audioregistratie 1978 - … dètter kôolzaod gezaajd wèrd èn dan
geplaant! Hamme ok ieder jaor in en hoek! Ge hèt wèl ôot van en
olliemeule geheurd, hè? Dè, nou dè, dè antiek ding daor in de Rèèt,
dè was ok enen olliemeule. Bè mèn schonvadder bij Drikske Priems ha
enen olliemeule èn in de Trouwlaon! Ik weet er zôo drie staon,
olliemeule! En de boere zaajde ammel koolzaod! Dan han ze ollie,
daor kosse ze strèùf van bakke èn, èn dan zo wè saus èn dè was
vordilleg èn dè ginge ze daor laote maole, ollie laote pèrse!
(- Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
ollienutje
zelfstandig
naamwoord
apenootje,
pinda
zaad van een
tropische plant (Arachis Hypogaea)
- Cees Robben -
’t Snoeppepier en bakkesvol/ En ’t ôllienutje...
(19580329)
- Ginge
we aaltij meej de kènder nòr de - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - Bèèrege. Èn de kènderwaoge, we
naame pindas meej, ollienutjes war… [- Interview (audio) uit 1978 met
het echtpaar Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]
- Jan
Naaijkens, Dè's Jan Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks
(1992) - (1992) - (1992) - 'ollienutje'
zelfstandig naamwoord - apenootje, pinda
Overdrachtelijk voor rotte tand(en)
- Naa
mokte dè nie veul èùt, hij ha toch aaltij al enen bèk vol gebraande
ollienutjes. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen
van een echte Tilburger, 2010.)
ollievaor,
ôojevaor
zelfstandig
naamwoord
ooievaar
- WBD
III. 4.
1:225 - 'olievaar' - ooievaar (Ciconia ciconia), ook 'ooievaar'
- Jan
Naaijkens, Dè's Biks
(1992) - 'oojevèèr'
zelfstandig naamwoord - ooievaar
olliewòrtel
zelfstandig
naamwoord
stinkende
sigaar
- N. Daamen, Handschrift
1916 - "oliewortel - noemt men een stinkende sigaar"
ollòg
zelfstandig
naamwoord
oorlog
Voorbeeld van
systeemkaart Sterenborg - nôot mir ollòg
- nooit meer oorlog
- Interview Jolen - 1978 - “Jè, toen waaren er wèl siegaare (…in den
ollòg) mar dè is allemòl aachterdeur, hè…inlandse siegaare ok jè,
van inlandse tebak mar dè was niks…” (transcriptie Hans Hessels,
2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
-
want et was ològ war.... (Henriëtte Vunderink; Vruuger; k Zal van oe
blèève haawe, 2007)
ollògstèèd
zelfstandig naamwoord
oorlogstijd, oorlogsjaren
- Interview Van den Aker (1978),
transcriptie door Hans Hessels (2014) - “…et kenaol dè was nòg nie
gelèèk oope…èn toen wast, in den ollògstèèd ok nòg gebeurd, en
bietje vur den ollògstèèd… want den dèèk hier, die, die, de
verkeerswèg, den dèèk, dès zaand wòr den dèèk meej opgehôogd, dès
ammel zaand hier öt et kenaol!”
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
- Interview Van
den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014) - “Ik heb
toen bij Jantje Brouwers gewèrrekt gehad in den ollògstèèd want toen
bèn ik meej, meej wèrkverlòf gekoome, pas tweej mònde èn toen
wèrrekte ik bij Jantje Brouwers neegeneneegeteg uren in de week. Van
smèèreges vèèf tòt saoves neege èn saoterdagsaoves tòt twaalef uure
èn dan krêegeme en dubbeltje per uur!”
►Klik hier om dit bestand te beluisteren
òlm
zelfstandig
naamwoord
- WBD -
III. 4.
2:198 'olm' - houtworm (Anobium punctatum), ook genoemd: 'meutel',
'houtwormpje' of 'mot'
- WBD -
III. 4.
3:143 òlm - iep (Ulmus)
- WBD -
III. 2.
1:458 òlm = houtmeel, ook genoemd mòlm, vermòlmd hout, meutel
öltje
zelfstandig
naamwoord dim.
- Henk van
Rijen - uiltje
om
tussenwerpsel
- WBD -
opzij! (conmando
voor een paard), ook ‘hóm’ genoemd
omdè
voegwoord
omdat;
doordat
- Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - 'omdè ze
vererremoeien'
- A.A. Weijnen,
Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij heej
veul pròts ómdèttie stèèrk is
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OMDAT
vgw. - wordt altijd gebezigd voor 'opdat'
samentrekkingen
omdat het (en dus niet ‘omdat je het’)
- Cees Robben -
Omdegget (...) eene keer per jaor mar carneval is...
(19600226)
omdat ik er
- Cees Robben -
omdekker (19721027)
omgaon
werkwoord,
sterk
omgaan
- A.A. Weijnen,
Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ik kan
meej gin dwarse meensen ómgaon
omgevallewèt
zelfstandig naamwoord
ongevallenwet
- Cees Robben -
Vur ziekte.. kiendjeskôôperij/ of omgevallewet
(19600701)
omgôoje
werkwoord,
zwak
omgooien,
omvergooien
- WBD -
ze (de
melk) heet er gat ómgegôojd - ze is geschift (hs K 183)
omhèbbe
werkwoord,
sterk
omhebben
-
ierre van
Beek - Hij hòm óm
- Hij had hem om, hij had te diep in het glaasje gekeken (TT170)
- WBD -
III. 2.
3:259 'hem omhebben', 'hem goed omhebben' = dronken zijn
omkiepe
werkwoord,
zwak
- Frans Verbunt
- omkippen
- Jan
Naaijkens, Dè's Jan Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks
(1992) - (1992) - (1992) - omkiepe
ww - omkippen ; 'de kèèr omkiepe - een miskraam hebben
omlêeg
bijwoord
omlaag
- Henk van
Rijen - 'omblêeg,
omlêeg' - omlaag
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OMLEEG
(scherpe e) bijwoord - omlaag
òmmel
bijwoord
allemaal
►ammòl
-
dè's ommol ’t mijn... (H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke
Braobaansch, uit: ‘’t Zaangerke’ , 1932)
ommers
bijwoord
immers
- WNT - IMMERS,
emmers, ommers
- R. J. - Ze
kwaamen ómmers nòr et kiendje kèèke
- "Dè zeg ik toch ommers, dettie goed zingt."
(Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van
Baozel, afl. 2; Nieuwe Tilburgsche Courant 8-10-1938)
-
Den arbeider is z'n loon waardig, zee St. Paulus ommers!" (Jan
Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel,
afl. 3; Nieuwe Tilburgsche Courant 15-10-1938)
-
Daor is ommers ok niks van aon! (Karel en Sjarel, dialoog in
Groot Tilburg, 4 mei 1945)
- Cees Robben -
Hij pruimt ommers (19570817)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 05 30 - Ik moes ommers gaon kiezen / Veur de geminteraod.”
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 08 22 - 't Is wezeluk zô moeiluk nie / As dèt messchien wel lékt
/ 't Wèèst ommers z’n ège / As ge uit oew òògen kèkt.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 02 06 - Want de tèd dèsse nog kènder ware / Vergete ze ommers
nòòt.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
60 12 30 - We hebben ommers onverwaachs / ‘n Snipperdag gekregen.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 07 16 - Hij ha ommers veul meer geleerd / As vruuger hullieje
pa...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
75 10 30 - Want Piet krègt ommers in d’n bak / Gin kaans om op te
belle.
-
...ik geleuf dè alleman ont klòttere waar, et waar ommers bekaant
Siendereklaos. (Tillie B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit
een column van haar website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012)
- Grôot
diktee van de Tilburgse taol 06 - die zèn
ommers al lang ötgezonge
- Zegsman dhr. Hessels
(1931-2006)
-
2020 - Als je terugschrikt voor een hond: die doe niks, dies
ommers blij dèttie et lèèven heej! ►Volledige bron:
KLIK HIER
Aanvullende bronnen
-
J. H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - OMMERS,
voor 'immers'
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OMMERS,
OMMES, OÉMMERS, OEMMES bw - immers, Frans: pourtant, n'est-ce pas?
ommetom
bijwoord,
voorzetsel
- Frans Verbunt
- rondom
- Stadsnieuws - 'Et onweer
zaat ommetom: et wirlichtte òn alle kaante’ (071107) - Het onweer
hing om ons heen: het bliksemde aan alle kanten.
- WNT - X:150 OM
(45) Om, als bijw. , in verband gebracht met een ww.,
waarmede het gewoon is in samenstelling te treden, wordt ook wel
dubbel gebezigd (om en om, voorheen om end' om, ook wel in één woord
ommendom en ommentom geschreven), doch alleen in die gevallen, waar
het de beteekenis heeft van omwending of rondgaande beweging; (§ 58,
a,alpha). Die verdubbeling dient om te kennen te geven dat de
draaiende beweging om en nog eens om gaat, dat er derhalve eene
herhaalde omwending geschiedt.
omreeje
voegwoord
om reden
(dat), omdat
- Èn
daor haddet al, hij wó nie betaole omreje dèttie et te duur vos
(Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte
Tilburger, 2010.)
omslaon
werkwoord,
sterk
omslaan
- WBD -
III.2.2:5 'omslaan' = een miskraam krijgen; ook: 'omslagen', 'verlopen’
omspaoje
werkwoord,
zwak
- WBD -
(Hasselt)
- omspitten, elders ook 'spitte' genoemd
- WBD -
(Hasselt)
- omspitten met een voor
- Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - ómspaoje
- Interview met de heer De Kok (1978) – Omspaoje! Nie omspitte,
omspaoje! Op zen Tilburgs gezeej! Dè moes ik dan doen… (transcriptie
Hans Hessels 2014)
►KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - OMSPA(D)EN,
OMSPAAIEN - omspitten
- Jan
Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'ómspaoje'
ww. - omspitten
omsprès,
sprès
bijwoord
- Henk van
Rijen - expres,
met opzet
omstaandeghèd, -hei
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - omstandigheid
omstand
zelfstandig
naamwoord
- WBD
III. 1.4:384 'omstand maken' = drukte maken
omsteburt
bijwoordelijke uitdrukking
om beurten
- Elken irste Woensdag van de mònd omsteburt bij
iemand aanders bij mekaare koome om te kunne klèppe. (Nel
Timmermans; Onze klèpclub; CuBra; 200?)
omwaas
afwas
- WBD
III. 2.
1:286 omwaas, afwaas, opwaas = vaat
omwaase
werkwoord,
zwak
omwassen, afwassen
- Voorbeeld
van systeemkaart Sterenborg - as ie omwaast,
krèègt ie en segaar
- WBD
III. 2.1:287 omwaase, schootelwaase = de vaat doen - omwaase - waaste om -
omgewaase
òn, aon
voorzetsel, bijwoord
aan
- Voorbeeld
van systeemkaart Sterenborg - Dènkt eraon
dègger on dènkt . - Vergeet niet eraan te denken.
- A.A. Weijnen,
Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ik bèb
et òn men hart
- A.A. Weijnen,
Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - hij heej
gezeej dèttie òn me zal dènke
- Henk van
Rijen - òn zon
kèèr hèk niks aon
- Henk van
Rijen - òn höös
koome
- Henk van
Rijen - òn kouse
nuuw voete braaje
- WBD
III. 2.
2:83 'aan zijn' - verkering hebben
ònbèène
werkwoord,
sterk
aanbinden
ònbèène -
bond aon - òngebonde
- Dirk Boutkan
(1996) - (41-42)
ònbèène - bènd er dees mar aon
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANBIJNEN - aanbinden (Kempen)
ònbèère
werkwoord,
zwak
- WBD -
laten dekken v. e. varken, ook 'bèère' genoemd
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww.
tr. aanberen, (een zog) door de beer laten dekken
onbekwaom
bijvoeglijk
naamwoord
- Frans Verbunt
- dronken
- Stadsnieuws - Hij hò ene
goejen bòrrel aachter zen knêûpe, mar hij waar nie onbekwaom. - Hij
had een flinke borrel op, maar hij was niet dronken. (180710)
onbeschaaje
bijvoeglijk
naamwoord
onbescheiden,
figuurlijk: dronken
- N. Daamen, Handschrift
1916 - "ik heb
em noot onbeschaaie gezien (ontoerekenbaar, onhebbelijk: te veel
gedronken)"
- Cees Robben -
vrouw over haar man: Hij tuutert gèère moeder... Mar
ik heb ‘m nog nôôt teut of onbeschaaie gezien... (19660610)
- Henk van
Rijen - dès
ginnen onbeschaaje meens, hurre - dat is geen onbescheiden man,
hoor!
- Cursus in
Tilburgs – krantenrubriek circa 1940 - (27) 'Des
ginnen onbeschaaie meens, hùrre!’
onbesnut
bijvoeglijk
naamwoord
- WBD -
III. 3.
1:223 'onbesnut', 'ruw, rouw, lomp, boers' = ruw
- WBD -
III. 3.
1:226 'onbesnut', 'strant, ontstrant, frank' = brutaal
ònbetije
werkwoord,
zwak
- Stadsnieuws - Lòt em mar
en bietje ònbetije, dan gaoget wèl wir oover – Laat hem maar een
beetje zijn gang gaan, dan . . . (070908)
- WNT - BETIJEN -
in deze vorm alleen nog in den tegenw. tijd als onzijdig; ww in gebruik.
Reeds in het Mnl. kende men de uitdrukking 'enen laten betien -
iemand laten begaan; de algemeene taal heeft dat later veranderd in
'iemand laten betijen’.
onbewòkt
bijvoeglijk
naamwoord
onbewaakt
- Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - nen
onbewòkten ooverweg
ònbezoelieje
werkwoord,
zwak
- Henk van
Rijen - aansukkelen
ònbieje
werkwoord,
sterk
ònbieje -
bôoj aon - òngeboje
aanbieden
- Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - 'aonbooi'
ònbraaje
werkwoord,
zwak
aanbreien
- Voorbeeld
van systeemkaart Sterenborg - òn kouse nuuw
voete braaje - aan kousen nieuwe voeten breien
- A.P. de
Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. tr. aanbreien,
beginnen te breien, nl. op de plaats waar de vernieuwing een aanvang
neemt.
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANBREIEN - wkw (bréj ón, ongebréje of onge9brè:) - gedurig breien
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANBREIEN - een versleten stuk v. eene kous vervangen (aangebreeën)
ònbraande
werkwoord,
zwak
aanbranden,
ook figuurlijk
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANBRANDEN - ombrane wkw (branden on, ongebrant): De pan is
aangebrand; het riekt daar aangebrand (naar iets dat aanbebrand is)
ònbrènge
werkwoord,
sterk
aanbrengen
ònbrènge -
bròcht aon - òngebròcht
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - Brengt
me een beetje water aan. Ook: kenbaar maken bij het gerecht e. d.
òndacht
zelfstandig
naamwoord
aandacht
- Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - 'aondacht'
- Henk van
Rijen - 'òndaacht’
òndaawe
werkwoord,
zwak
Henk van
Rijen - aanduwen
òndêel,
òndiltje
zelfstandig
naamwoord
aandeel, aandeeltje
Henk van
Rijen - aandeel,
part
òndehaand
bijvoeglijk
naamwoord
- WBD -
linkerkant van het paard, ook genoemd 'bè de haand' of 'van de
haandse kaant)
ondèngbaor
bijvoeglijk
naamwoord
ondenkbaar
- Dirk
Boutkan (1996) - (blz. 28) uit cluster ngkb wordt de k verzwegen
òndènke
zelfstandig
naamwoord
aandenken,
voorwerp dat aan iets of iemand herinnert
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANDENKEN - zelfstandig naamwoord o. - voorwerp waardoor men aan afgestorvenen blijft
denken.
onder, d’r
bijwoordelijke uitdrukking
in de cel
- Cees Robben -
Den Sjarel moes boven-komen.. En
tèènemekaare d’r onder... (19620406) [De cellen waren blijkbaar
onder het politiebureau gelegen.]
onderaand,
onderhaand
bijwoord
eindelijk
- Voorbeeld van systeemkaart
Sterenborg -
Komde naa
onderaand?
- A.J.A.C.
van Delft - "Komd'
onder(r)aand?" Kom je nu eindelijk eens, na al dat getreuzel. "'k
Ben onderaand klaor." 'k Ben bijna klaar. "Onderaand" beteekent:
onder de hand, bijna welhaast, ongeveer. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van
Vroeger Dagen afl. 118; 8 juni 1929)
- Cees Robben -
Geld geld... (...)
ik ben ôôk onderaand tèène (19730824)
- Cees Robben -
Goade onderaand nog nie trouwen Tirris... (19821105)
- A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - onderaand
- weldra (wnbr. ) = onderhand
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERHAND (klemt. op hand) bijwoord - binnenkort, aanstonds
- C.
Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ONDERHAND (onderhaand) bijwoord
- Van Dale omschrijft de Zuidned. betekenis
als 'spoedig' en onderscheidt die van ABN 'intussen'. In mijn
herinnering combineert 'onderhaand' beide bett. en is het daardoor
moeilijk met één woord te omschrijven.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - bijw.
'onderhand' - binnenkort, weldra, zo zoetjes aan
onderbaand
zelfstandig
naamwoord
onderband
- WBD -
ónderbaand (II:997) - onderband (touw v. e. dradenkruis)
- WBD -
ónderbaand (II:1000 en 1010) - onderband: vitskoord
onderbroek
zelfstandig naamwoord
onderbroek
...zon
lange onderbroek, meej lage zoldering, in menne nek. In de volksmond
bekend as un onderbroek meej lange mouwen. (Lodewijk van den
Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
onderdeur
bijwoord
(er) onderdoor
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Der onderdeur speule meej de dèùve – De eigen duiven komen niet in
de uitslag voor
onderdouwe
werkwoord,
zwak
onderdrukken
- Frans Verbunt
- deronder
gedouwd wòrre - begraven worden
- WBD -
III. 1.
2:92 'onderdouwen' - (onder)dompelen; ook: 'soppen'
onderdraaje
werkwoord, zwak
spelletje
- A.J.A.C.
van Delft - Het "onderdraaien" was wederom een geldspelletje. Onder den klomp of
den schoen werden naar wederzijdsch goedvinden 4 of 5 centen gelegd.
Die legde men, zonder dat de tegenpartij het zag, willekeurig
"oppers of mis" door elkaar. Nu mocht de ander daarnaast zijn 4 of 5
centen leggen. Lagen die met de bedekte overeenkomstig kruis of
munt, dan had hij gewonnen wat gelijk lag, terwijl de ongelijk
liggende voor den ander waren. (Nwe Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen
afl. 104; 16 maart 1929)
onderdurke
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord van deur; hier figuulijk bedoeld
kind dat niet
groeit
- Henk van
Rijen - in groei
achterblijvend kind, miserabel nietig persoon
onderèùt
bijwoord
onderuit
- Lechim (pseudoniem van Michel van de
Ven), De Tilburgse Koerier, 71 12 02 - En zee: “Wè kèkte
onderuit...”
ondergeril
zelfstandig naamwoord
- WBD -
vilten
haam, evenals 'onderhaom' in de Hasselt gebruikt voor dat vilten
haam of twee met elkaar verbonden kussens die het paard om de nek
draagt onder het haam, indien dit te groot is.
onderleuper
zelfstandig
naamwoord
onderloper
- WBD -
ónderleuper (II:962) – onderloper = doekboom v. e. weefgetouw
onderlèst
bijwoord
onlangs
►onderlist
- Goed, zôo zaat ik dus onderlèst bij kaffeej “De Saawelèèr” in de
Pironstraot (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen
van een echte Tilburger, 2010.)
- Onderlèst waar mèn wasmesjien kepòt èn Fredje van Boesschoten waar
langsgewist, mar die kossem niemer gemokt krèège, zeetie. (Uit: F.
van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger,
2010.)
- Ik liep onderlèst dur de Heuvelstraot… (Uit: F. van der Meer,
Ferry van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
- Dus onderlèst belle wij meej z'n tweeje èggeraans òn de deur aon,
doeter zon
meens
ope. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een
echte Tilburger, 2010.)
onderlist
bijwoord
onlangs
-
Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 66
01 28 - En toen ik onderlist / 'n Goei kaauw had gevat...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
62 05 18 - Zòò heetie onderlist gedaon
- Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -

ondermèène
werkwoord,
zwak
ondermijnen
-
Dialectenquête Willems (1887) - óndermèène
- óndermènde - óndermènd
- ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij óndermènt
ondermèlk
zelfstandig
naamwoord
- WBD -
afgeroomde melk, ook 'zwiers' genoemd
onderpak
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - één na
beste kostuum (evt. combinatie met vest)
onderploege
werkwoord,
zwak
onderploegen
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) - zich nie
laoten ónderploege (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1974) - niet voor anderen willen onderdoen,
nooit de mindere willen zijn (variant: óndereggen)
onderschèlle
werkwoord,
zwak
- WBD -
ondiep
onderploegen van mest
ondersneuwe
werkwoord, zwak
ondersneeuwen; figuurlijk: overdonderd,
overbluft worden
-
2020 - Laat je niet overbluffen!: - lòt oewèège nie ondersneuwe!
(Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron:
Klik hier
ondertas
zelfstandig
naamwoord
- Ad Vinken
(informant) - schoteltje
- Ad Vinken
(informant) - tas èn
ondertas
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERTAS
zelfstandig naamwoord v. - het schaaltje onder het koffiekopje
ondervèène
werkwoord,
sterk
ondervèène, ondervon(d),
ondervonde
- Henk van
Rijen - ondervinden
ondervèèning
zelfstandig
naamwoord
ondervinding
- Dialectenquête 1876 - ondervijning of ondervêning: ('t verschil is klein)
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERVIJNEN (Kemp.) in 't Z. ook: ONDERVINNEN – ondervinden;
ONDERVIJNSELS, ONDERVINSELS zelfstandig naamwoord o. mrv.
onderweege,
onderweeges
bijwoord
onderweg;
figuurlijk: in
verwachting
onderweg
- Miep
Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Et
is nie èèrg as ge onderweege honger krèègt, as ge mar tèùs it.
- Cees Robben -
En onderweege likkisaon... (19550716)
- Cees Robben -
onderwege (...) akkoe naor huis breng (9870102)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 01 14 - En zèmme dan toch onderweege
- Frans Verbunt
- zat zèèn
òf onderweege
- Ik
waar onderweges nòr ene maot van mèn (Uit: F. van der Meer, Ferry
van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERWEGEN bw – onderweg; onderwegen blijven - achterwege blijven,
niet uitgevoerd worden
- Jan
Naaijkens, Dè's Biks (1992) - onderweejge bw - onderweg
in
verwachting
- Frans Verbunt
- onderweg,
in verwachting
- Ze
vonden et wel leuk un nuuw moeder, der èègeste han ze amper gekend,
ziek of onderweege. (Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
onderwèèl
bijwoord
onderwijl,
inmiddels
onderwèèrk
- WBD -
onderwerk: het onderste gedeelte v. d. schoen (II:736)
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERWERK
zelfstandig naamwoord o. - bij schoenm.: onderstukken, al wat de zool van
eenen schoen uitmaakt, zooals de hiel, de tree enz.
onderwèès
zelfstandig
naamwoord
onderwijs
onderzètte
werkwoord, zwak
- A.J.A.C.
van Delft - Vroeger "mossen de zatlappen boven kommen bij den commesaar" en als
zij dan boven (op het stadhuis) waren geweest "wieren ze d'r onder
gezet" (in de gevangenis).(Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen
afl. 110; 20-04-1929)
onderzuuk
zelfstandig
naamwoord
onderzoek
- Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - ónderzuuk
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERZUUK (klemt. op zuuk;
zelfstandig naamwoord o. - onderzoek
onderzuuke
werkwoord,
sterk
onderzoeken
- onderzuuke
- onderzòcht - onderzòcht
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONDERZUKEN – onderzoeken
òndieft
bijvoeglijk naamwoord
ondeugend
- WTT - de etymologie is vooralsnog
onduidelijk
-
H.A. Sterneberg s.j., Een Busselke
Braobaansch, uit ‘Ons lievenheerentieke’, 1932 -
ondieft *) lievenheerentieke, *) noot van Sterneberg bij dit
woord: ondeugend...
ondiep
bijvoeglijk
naamwoord
ondiep
- WBD -
óndiepe
koej - koe met hoge poten, ook genoemd 'hôogbinder', 'langbinder’ of
'lochte koej'
òndoen
werkwoord,
sterk
aandoen (in
diverse betekenissen)
- òndoen -
di aon - òngedaon
- Henk van
Rijen - doe es
gaaw oew aaw aon
- WBD -
(III. 2.
1:264) òndoen of ònsteeke (v. d. laamp) = aansteken
- WBD -
(III. 1.
3:7) 'aandoen' = zich aankleden
- A.P. de
Bont; Dialekt van Kempenland 2 (1958) - aandoen
1) aantrekken, aankleden, 2) aanranden . . . ( ); Zegsw. 'met
iemenden of iejt aandoewn' kan ook betekenen: zich behelpen met.
- Leo Goemans
- Leuvens taaleigen (1936) - AANDOEN, - een kleed, hoed, schoen,
ring aandoen; slecht, poverkes aangedaan (gekleed).
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANDOEN
- voor 't gerecht brengen; beslag op iemands goed leggen; aanvallen,
aanranden; wdk: zich aankleden; enz.; 'me(t) iemand aandoen -
ongeoorloofde liefdesbetrekkingen hebben
òndouwe
werkwoord,
zwak
aanduwen
- Voorbeeld
van systeemkaart Sterenborg - ene waogen
òndouwe - aanduwen, op gang brengen
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANDOUWEN - aanduwen
òndraaje
werkwoord,
zwak
aandraaien
- WBD -
'aondraoje',
'òndraoje', ‘andrèèje' (II:1012) - aandraaien (van de
kettingdraden); ook: 'aonknéúpe', 'anknéúpe' genoemd
- WBD -
'aondraojplank',
'òndraojplank' (II:1013) - aandraaiplank
- WBD -
òndraajer
(of: -draojer?); 'aondraojer' (of: òn-?) (II:1016) - aandraaier:
aandraaiband; ook: type aandraaihaak
- WBD -
III. 2.
1:264 'aandraaien' = het licht aansteken
òndraaier
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - ònknêûper,
man die de kettings aan het kettingraam knoopt
ondugd
zelfstandig
naamwoord
ondeugd, ondeugend persoon
- Henk van
Rijen - ondeugd
- WBD -
III. 1.
4:99 '(kleine) ondeugd’ = ondeugend kind
ònèèrde
werkwoord,
zwak
aanaarden
- WBD -
I:1453
aardappels aanaarden: 'aonèèrde', 'onéérde'
ònèùre
werkwoord,
zwak
- WBD -
(van een
koe) een zwellende uier krijgen in de draagtijd; ook 'èùre' of 'öjere'
genoemd
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww.
intr. aanuieren, een mooie volle uier beginnen te krijgen: Ze (de
koe)
ört
schoon aan.
onfesoendeleks
bijwoord
- Wet is er naa vur onfesoendelijks aon degge oe
bord aflekt? (Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg
1941; CuBra)
ongaans
misselijk,
onwel (gewoonlijk in verband met overdadig eten)
- Voorbeeld
van systeemkaart Sterenborg - Hij hò
zenèègen ongaans gegeete. - Hij had zoveel gegeten dat hij misselijk
werd
- N. Daamen, Handschrift
1916 - "hij was
er ongaans van geworden (onwel)"
- Cursus in
Tilburgs – krantenrubriek circa 1940 - (15) 'Hij
hee z'n ège ongaans gegete aon d'appeltjes’
- WBD -
(III. 1.
2:190) 'ongans' = ziekelijk
- WBD -
(III. 1.
2:230 'ongans worden' = flauwvallen
- A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - ongans -
ziek, dwaas (brab. )
- C.
Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978)
- ONGANS
bn en zelfstandig naamwoord v, onwel, ziek, misselijk; altijd gebezigd i. v.
mannelijk overmatig eten of drinken: ik heb m'n èègen ongans gevreten. Ook ‘’n
ongans wordt gezegd’.
- J. H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ONGANS of ONGANSCH
= schapenziekte. Overdragtelijk ook 'onzuiver', zoo ligchamelijk als
zedelijk. Mogelijk 'gans' = gezond, wijs bij Van Maerlant.
òngaon
werkwoord,
sterk
aangaan,
betreffen
- Cees Robben
(datum onbekend) - Wè
kiendjes kôope òngao...
- WBD -
(III. 2.
1:478) 'aangaan' = blaffen (v. e. hond)
- C.
Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978)
- AANGAAN
(ongaon) ov. ww. , meestal als zelfstandig naamwoord gebezigd; een begin maken dat
meteen het halve werk is: 't is mèt 'n ongaon (De Bont).
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANGAAN, ongon, wkw. - aangaan, betreffen
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANGAAN
- heengaan, weggaan; beginnen (b. v. de mis); kwalijk, barsch
toespreken; toebehoren; iemand aangaan - dringend verzoeken; aan
iemand aangaan- hem aansporen, aanzetten; gevoelig berispen of
afranselen; aan iet aangaan - er aan beginnen
zelfstandig
naamwoord
onderneming
- Voorbeeld
van systeemkaart Sterenborg - eemigreere
dès en hil òngaon
- J. H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - AANGAAN, voor
'beginnen' verouderd.
- C.
Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978)
- ONGAON:
'n hil ongaon - een omvangrijk karwei
- Jan
Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'ongaon' zelfstandig naamwoord - onderneming
òngebonde
bijvoeglijk naamwoord
aangebonden
- A.J.A.C.
van Delft - "Hij is kort aangebonden", hij kan niet veel verdragen, hij wordt
spoedig driftig of kwaad. (Een geit, die op een grasveldje staat en
ook maar aan een kort touwtje gebonden staat, rukt en trekt er ook
veel aan.) (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni
1929)
òngebraand
bijvoeglijk
naamwoord
aangebrand; figuurlijk: zwanger vóór het huwelijk;
- N. Daamen, Handschrift
1916 - "oangebraand
- Ze is oangebraand (buiten echt zwanger)"
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - deelw. bijvoeglijk naamwoord aangebrand: 'Z'is aangebrand' gezegd als een meisje dat
verkering heeft zwanger wordt.
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANGEBRAND - heel mager, zoodat de huid aan de beenderen kleeft. Ze
is aangebrand - bedrogen, verleid (.van eene jongedochter)
- Jan
Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'ongebrand’ deelw - aangebrand
ongediert
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - ongedierte
ongedopt
bijvoeglijk
naamwoord
- C.
Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978)
- ONGEDOOPT bn - oningewijd, onervaren, ook: ongemanierd
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zelfstandig naamwoord mannelijk - ongedoopte, van een jonge knecht gezegd die nog niet veel
presteert of van een bijna 'ongeleerd' paard.
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONGEDOOPT (Kemp. : ongeöpt,
Cornelissen & Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899)
- ongedoept) bvw. - ongedoopt
- Jan
Naaijkens, Dè's Biks (1992) - 'ongedopte’ zelfstandig naamwoord - ruw, halfwijs; iem. met onbehouwen manieren
ongeduureg
bijvoeglijk
naamwoord
ongeduldig, onrustig
- Cees Robben -
Van hôôg toe lêêg ’t heej allemol/ ’n ongedurig
gat... (19651224)
- Henk van
Rijen - onrustig,
ongeduldig
- WBD -
III. 1.
4:396 'ongedurig' = ongerust, onrustig
- WBD -
III. 1.
4:397 'ongedurige' = onrustig persoon; ook 'koteraar'
- WBD -
III. 1.
4:398 'ongedurig zijn' = geen rust hebben
òngeeve
werkwoord,
sterk
aangeven
- òngeeve -
gaaf aon - òngegeeve
- WBD -
III. 3.
3:293 òngeeve = zich laten inschrijven voor het huwelijk
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANGEVEN wkw - aangeven, ook bij de burgerlijke stand
òngehaold
bijvoeglijk naamwoord
aangehaald, aangedaan door
- A.J.A.C.
van Delft - "Wè
is dè keind toch aongehaold mej bukpènt" beteekent dat een kind
telkens aan buikpijn onderhevig is. (Nieuwe Tilburgsche Courant; Van Vroeger
Dagen afl. 111; 27 april 1929)
òngelaoje
bijwoord
blijkbaar uit 'aanladen', maar
als werkwoord niet bekend
dronken
-
Dè uurke wier enen halve naacht/ ik was goed òngelaoje
(Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Dur de maand gevalle...)
-
Piet van Beers – ‘Grèèze cèlle’: Toen ik zèlf nao nog wè slokke/
Òngelaoie zèè vertrokke... (Spoeje doemmeniemer; 2009)
ongèlde
zelfstandig
naamwoord, alleen
meervoudig gebruikt
onkosten,
opcenten
- WBD -
III. 3.
1:109 'ongelden', 'opgeld ' = notariskosten
- WBD -
III. 3.
1:112 ‘ongeld’, ‘opgeld, toeslag’ = toeslag (kosten boven de
koopprijs bij een verkoping)
ongelèèk
zelfstandig
naamwoord, bijvoeglijk naamwoord
ongelijk,
ongelijkheid
- Cees Robben -
Ongelèèk isser bij die van men nôôt bij.. Ze haauwt
aaltij d’ren pôôt stèèf... (197905180
- WBD -
III. 4.
4:310 'ongelijk' = ongeordend
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ongelijk bvw - van verschillend geslacht: Ongelijke personen.
ONGELIJK znw, o. - ongelijk. Op kosten van ongelijk.
òngeleet
voltooid deelwoord van 'aanleggen' gebruikt als bijvoeglijk
naamwoord
aangelegd
behept zijn
met iets
- - Voorbeeld
van systeemkaart Sterenborg - Èrgeraand
meej òngeleet zèèn = Ergens mee behept zijn.
voltooid deelwoord van 'lègge' als bijvoeglijk naamwoord met
voorvoegsel on = niet
- Cees Robben -
Ik ben nie bang vur ’n ongeleet aai... (1987016)
ongeleufelek
bijwoord
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 04 29 - ‘t Is ongeleufeluk mar waor.
ongelêûveg
bijwoord
ongelovig
- Dialectenquête 1876 - hij
schudde ongeleuvig z'nen kop
ongelooge
bijwoord
ongelogen,
echt waar
- Cees Robben -
Jan Dokus waar
unne goeie meens/ Die vèèf en twintig jaor/ De zaok gediend had
toerlezjoer/ Jè... ongelogen waor... (19600701)
- Cees Robben -
Des ongelogen waor. (19821231)

Carnavalsslogan. Tilburg 2019. Foto:
CuBra.

Carnavalssticker.
Tilburg maart 2019. Foto CuBra.
ongeluk
zelfstandig
naamwoord
ongeluk
- Miep
Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - En
ongeluk is nèt as ene platvoet: die komt nôot allêen.
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) - óngelukke zèn kwaoj kaanse, moete mar dènke (vB Tilburgse
Taalplastiek 1972) - gezegd als
troost en als aansporing tot berusting in geval van tegenslag.
ongelukkige
zelfstandig naamwoord
ongelukkige
- 2019 – iemand met een
lichamelijke of geestelijke beperking (Mededelingen van Hans
Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus
1960-1980.
►Voor de volledige lijst
Klik hier
òngemetoerd
bijvoeglijk naamwoord
opgedirkt
de etymologie is onduidelijk
- Pierre
van Beek - aongemetoerd is knap (Tilburgse Taaklplastiek 172)
- Henk van
Rijen - 'ògemontôêrd'
- mooi aangekleed, opvallend opgemaakt, naar eigen smaak
òngemókt
bijvoeglijk
naamwoord – voltooid deelwoord van aonmaoke -
onderhevig aan iets, lijden aan
- Pierre van
Beek -
òngemòkt
zèèn meej en kwaol - aan een kwaal lijden (Tilburgse Taaklplastiek 171)
- Frans Verbunt
- òngemokt
meej bökpènt - geplaagd door buikpijn
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - deelw. / bijvoeglijk naamwoord aangemaakt, onderhevig: 'Hij is vuil (veul) mee de bökpent
aangemakt' - hij heeft veel last van buikpijn.
òngenoome
zelfstandig naamwoord, onzijdig
het aangenomen werk
-
2020 - Als je een ander wilt opjagen in zijn werk: - ik stao nie int
òngenoome! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
►Volledige bron:
Klik hier
ongepèrremeteerd
bijwoord
ongepermitteerd; ongepast, onfatsoenlijk
uit Franse ‘permettre’, toestaan, en meer in het bijzonder het
voltooid deelwoord daarvan: 'permis'
- Cees Robben -
’t Is ongeperremeteerd... (19580201)

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen.
De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord
dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in
Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op
het schoolbord werden afgedrukt.
ongestaojeg, ongestaoig
bijvoeglijk
naamwoord
ongestadig,
onbestendig
- Cees Robben -
ongestaoïg (19611215)
- Henk van
Rijen - tis zôo
mar ongestaojeg weer - het is zo maar onbestendig weer.
ongetrouwd
bijvoeglijk
naamwoord
ongehuwd,
ongetrouwd
òngetrouwd
bijvoeglijk
naamwoord
aangetrouwd
- Miep
Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Òngetrouwd
is òngescheete.
- Frans Verbunt
- òngetrouwd is òngedouwd - je hoort niet echt bij de familie
- WBD -
III. 2.
2:79 'aangetrouwde dochter' = schoondochter
- WBD -
III. 2.
2:79 'aangetrouwde zoon' = schoonzoon
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - bijvoeglijk naamwoord aangetrouwd, aangehuwd: 'Aangetröwd is aangescheite' de band met
aangetrouwde familie is niet innig, waaruit zich dan sekundair de
bet. ontwikkelt van: aangetrouwde familie is bij de bloedverwanten
niet in tel.
ongevuuleg
bijvoeglijk
naamwoord
ongevoelig
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONGEVULIG bvw. - ongevoelig
òngewaajd
bijvoeglijk
naamwoord
aangewaaid
- Henk van
Rijen - niet
getrouwde schoonfamilie
ongeziens
bijwoord
zonder gezien
te hebben, ...te hebben
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - bijw.
'ongeziens' - zonder gezien te hebben: ongeziens röle
òngezèt
voltooid deelwoord van aonzètte
aangezet
- Henk van
Rijen - òngezèt
koome - aankomen (langs komen)
- Henk van
Rijen - 'Wit te
waor-t-ie meej kwaam òngezèt? - Weet je wat hij meebracht?
ònhaawer
zelfstandig
naamwoord:
minnaar
- Frans Verbunt
- buitenechtelijke partner
- WBD - II. 2.
2:111 'aanhouder' = minnaar
- Cees Robben
- 'ze hee
wir unne nuuwe aonhauwer'
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANHOUDER - zelfstandig naamwoord
mannelijk - vrijer, in ongunstige beteekenis: 'hoeveel
aanhouders heeft ze al wel niet gehad?'
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANHOUDEN, wkw - aan het branden houden, aanbranden,
liefdesbetrekkingen hebben.
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANHOU(D)ER
- die met dieven aanspant, verheler en opkooper van gestolen
goederen; die ongeoorloofde liefdesbetrekkingen met eene vrouw
heeft, bijslaper (concubinus).
aanhouder
- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg
- den
ònhaawer wint
- WBD -
III. 2.
2:111 'aanhouder' = minnaar
werkwoord,
sterk
ònhaawe -
hiel aon - òngehaawe
aanhouden (diverse
betekenissen)
- Henk van
Rijen - Haawt
oewe jas mar aon.
- WBD -
III. 3.
1:353 'aanhouden' = arresteren; 258 'aanhouden' = zaniken, zeuren
- WBD -
III. 1.
4:50 'aanhouden' = aandringen
- WBD -
III. 2.
2:110 'aanhouden'= ongehuwd samenleven
- Grôot
diktee van de Tilburgse taol 07 die hò
zen sòkken òngehaawe
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANHOUDEN - omgang hebben, verkeren; blijven houden; brandende
houden; aanlokken, aantrekken.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - st. ww. 1) intr. (het)
aanhouden (met iemand), het met hem houden, één lijn trekken met, op
iemands zijde staan. 2) tr. aanlokken, aanhalen.
- Leo Goemans
- Leuvens taaleigen (1936) - AANHOUDEN, wkw - aan het branden
houden, aanbranden, liefdesbetrekkingen hebben.
ònhang
zelfstandig
naamwoord
aanhang
- Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - 'aonhang'
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANHANG, zelfstandig naamwoord mannelijk - Betrekkingen, gezelschap, met een misprijzende
beteekenis: ze moet altijd - hebben.
ònhange
werkwoord,
sterk
aonhange, hing aon, aongehange
de dupe zijn
- Voorbeeld
van systeemkaart Sterenborg - Ge hangt
eraon! - je bent erbij!
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANHANGEN: . . . er aan hangen - verliezen in het spel
ònhaole
werkwoord,
zwak
aanhalen
- WBD -
(III. 2.
1:487) ònhaole = een hond vleien; ook: fluren
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANHALEN, - aanbrengen, ontvangen, aanlokken
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANHALEN - vriendelijk ontvangen, minzaam bejegenen; aanbrengen,
bijhalen (hout voor het vuur).
- Jan
Naaijkens, Dè's Biks (1992) - ‘onhaole’ ww - aanslepen
onheus
bijwoord
onheus
- 2019 – werkwoordelijke
uitdrukking: onheus doen = valsspelen (Mededelingen van Hans
Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen Hessels en Marinus
1960-1980.
►Voor de volledige lijst
Klik hier
ònjaoge
werkwoord,
sterk
aanjagen
schrik
ònjaoge - bang maken
- ònjaoge -
joeg aon - òngejaoge
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANJAGEN, wkw - schrik, vrees, het vuur het wild
- -

onjeklonje,
oddeklonje, odeklonje, oojeklonje
zelfstandig
naamwoord
eau de cologne, Keuls water,
reukwater
- ...en d'r zakduukske rook zoo lekker naor
onjeklonje... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; feuilleton
‘Bad Baozel’, 8 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 31-12-1938 – 18-2-1939)
- Cato van Dungen laag op de sofa mee 't hoofd aachterover en de
dienstbode hield 'r 'nen zakdoek mee onjeklonje onder d'r neus. (Jan
Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in
4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant 27-1-1940 – 17-2-1940)
- Hanna, z'n zuster, had 'm stiekum enkelde dubbeltjes gegeven om 'n
stiekum fleschke onjeklonje veur d'r mee te brengen, mar moeder
hoefde daor niks van te wete. (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens
svd; ’Oome Teun in den trein’; Nieuwe Tilburgsche Courant 16-9-1939)
- En ie rook zelfs naor odeklonje, ze kos et goed ruuke... (Jan
Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’;
feuilleton in 4 afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 20-5-1939 – 17-6-1939)
- ...en juffrouw Jaanse was er van overtuigd, dè de ware deugd nie
naor odeklonje rook, mar eer naor wierook of zo iets (Jan Jaansen;
pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4
afl. in de Nieuwe Tilburgsche Courant 20-5-1939 – 17-6-1939)
- D'een waaschte [de zieke] d'r polsen mee natte doeke, d'aander d'r
gezicht mee onjeklonje... (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd;
Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in de Nieuwe Tilburgsche
Courant 22-4-1939 –
8-5-1939)
- duukskes meej oddeklonje... (Lechim;
pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Asse de kaans
mar krèège)
- Gin oddeklonje of dê spul/ om lekker van te
ruuke (Lechim; pseudoniem van Michel van de Ven; ongedateerd knipsel
1960-1980; uit: Dè kan ok wèl en seprieske zèn)
-
Elie van Schilt; nee in de kapsalon van toen rooke we gewoon un
fris luchtje van oojeklonje 4711 of un aander merk. (Uit: ‘Ut stonk
mar toch mis ik de stank van vruuger’; Cubra, ca. 2000)
-
Eigen roem die ruukt, net as onjeklonje/ Eigen roem die stinkt
nie... (Tony Ansems, Eigen roem die stinkt nie; van de cd Tilburgse
Liekes American Style 2; 2009)
-
Henk van
Rijen - eau de
cologne, Keuls water, reukwater
-
WBD -
III. 1.
3:278 'onjeklonje' = eau de cologne; ook 'ruuk'
-
Stadsnieuws - aaw wèfkes
han in de kèrk dikkels ene zaddoek meej onjeklonje bij der (110407)
-
- Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -

ònkèèke
werkwoord,
sterk
aankijken
- ònkèèke -
keek aon – òngekeeke
- in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij kèkt aon
- Cees Robben
(datum onbekend) - ik zal oe
er nie op ònkèèke
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) - iemand
meej zene rug nòg nie ònkèèke (RL '48) - links laten liggen
onkènneg
bijvoeglijk
naamwoord
- Henk van
Rijen - onwetend
ònklôote,
ònklôoje
werkwoord,
zwak
aantobben,
aansukkelen
ònklôote -
klotte aon - ongeklot (met vocaalkrimping)
ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij klot aon
- Cees Robben
- We klôoten
hier zó mar aon
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) - mar
ònklôote meej sint Thoomas' hunneke (Si'67) - Maar wat aanrommelen
met het hondje van Sint Thomas
- WBD -
III. 1.
4:54 'aankloten' = aarzelen; 371 'wat aankloten' = stuntelen
- Stadsnieuws - et schiet
nie op, hij leej mar en biet je òn te klôoje (041006)
- Ruud Damen
& G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - =
aanrommelen, ongeïnspireerd werken (ook: ònmèùkeïe)
- A.P. de
Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. intr. aankleuten,
aankloten; Ge moet mar wa met em aankleute'; langzaam met iets
verder gaan.
- C.
Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen
aan mijn moedertaal (1978) - AANKLOTEN (onkloo:te) onov. ww, werken
zonder zich al te veel illusies te maken omtrent het resultaat, zijn
best doen in het besef van eigen beperkingen en afhankelijkheid.
- Jan
Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - 'onklòòte'
ww - zie klòòte
ònknêûpe
werkwoord,
zwak
aanknopen
- WBD -
'aonknêûpe',
'anknéúpe' (II:1012) - aanknopen van kettingdraden; ook: 'aondraoje',
'andraoje' of 'andrèèje' genoemd
ònknêûper
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - draadmaker (op textielfabriek)
…onze
Co werkte op un wollenstoffefebriek, hij waar daor ònknèûper…
(Lodewijk van den Bredevoort – pseudoniem van Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
- WBD -
'anknöpster'
(II:1012) - aanknoopster: vrouw die 'aandraait'
- Henk van
Rijen - =
òndraajer, man die de 'kettings' aan het kettingraam knoopt.
ònkoome
werkwoord,
sterk
ònkoome -
kwaam aon - òngekoome
aankomen,
aanraken
- Voorbeeld
van systeemkaart Sterenborg - Ge meut er
nie ònkoome.
aankomen, in gewicht
toenemen
-
Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg -
Hoeveul is ze
òngekoome?
- A.A. Weijnen,
Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - ik moes
òssebloed drinke óm òn te koome
(er)
aankomen, arriveren
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANKOMEN - aankomen, arriveren, groeien, bloeien
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANKOMEN - beginnen (twist, brand); groot worden (kind, gewas);
voegen, passen; iemand hooren aankomen - iemands inzicht raden.
onkrèùd-èg
zelfstandig
naamwoord
- WBD -
onkruid-eg (meestal driehoekig, met lange scherpe tanden), ook
genoemd (Hasselt) 'èèzere eeg'
-
Henk van Rijen - 'onkrööt-êeg, èèzere êeg' -
onkruid-eg
- WBD -
III. 4.
3:216 'onkruid' = idem
ònkwakke
werkwoord
- Frans Verbunt
- koome
ònkwakke - waggelend komen aanlopen
- Stadsnieuws - Daor komt
ie eindelek ok es ònkwakke. (300909)
ònlaande
werkwoord, zwak
aanlanden, ergens arriveren,
terechtkomen
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
76 08 12 - Is 't vur de schòònste van ’t laand / Op deez' menier gin
gròòte schaand / Waor Willem II is aongelaand?
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 01 06 - "Amme dan hier nog saome zitte / Niemir as vruuger, haand
in haand / Mar gij oew nutje, ikke koffie / Dan zèmme toch goed
aongelaand."
ònlaote
werkwoord,
sterk
aan laten,
niet uitmaken
ònlaote -
liet aon - òngelaote
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANLATEN - Laten aanhouden (v. e. kleedingstuk); door laten branden
(vuur, licht)
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANLATEN - laten branden
ònleere
werkwoord,
zwak
aanleren
- Voorbeeld van systeemkaart Sterenborg -
dè hèdde gaa
òngeleerd
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANLEEREN - Ge zult uwen stiel gauw - .
ònlèg
zelfstandig
naamwoord
aanleg,
talent, geschiktheid
Hij heeter
ginnen ènlèg veur.
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANLEG zelfstandig naamwoord mannelijk : Hij heeft geenen - voor . . . (muziek, studeren…)
ònlègge
werkwoord,
sterk
- ònlègge -
li aon - òngeleej; praes.: hij leej aon
de arbeid
aanvangen; een tocht onderbreken; een café bezoeken
- Bij mene
vurregen baos moes ik om aacht uur ònlègge.
- Zumme bij 't Dòrsteg
Hèrt ònlègge?
- Interview Hermans - 1978 - “…ge had nie veul
sènte, ge kost nie veul ònlègge… èn mènne kastelein, assie oe kènde
dan pofte ie wèl… (transcriptie Hans Hessels, 2013)►
KLIK HIER om het interview te beluisteren
- Interview met de heer De Kok (1978) – Jè, bij Jan van Aorendonk
hèbbe we ene tèèd gewist dè we om vèèf òf zès uur òn moese lègge,
war. Èn dan smòndags môoge we om half zeuven ònlègge.
KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
)
- WBD -
(II:667)
ònlègge - beginnen met het werk (niet vermeld)
- WBD -
III. 3.
1:383 'aanleggen' = mikken (om te schieten)
- Ruud Damen
& G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - = een
café bezoeken
A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww.
tr. . . . 5) inchoatieve waarde heeft het ww. in ' ene meet aanlegge'
het eerste begin maken met de bouw van een mijt.
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANLEGGEN, onlè:, wkw. Het goed - ; doelmatig handelen
ònlôope
werkwoord,
sterk
aanlopen;
duren
Komt nog mar
is ònlôope.
- WBD -
III. 4.
4:120 'aanlopen' = duren
— ònlôope -
liep aon - òngelôope
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANLOOPEN – uitblijven: het zal nog een jaar
- eer dat het werk
gedaan is.
onmaacht
zelfstandig
naamwoord
- WBD -
III. 1.
2:227 'onmacht' = bezwijming
ònmaoke
werkwoord,
zwak
aanmaken
— ònmaoke -
mòkte(n)aon - òngemòkt
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANMAKEN - gereed maken (stoof, kachel); bijleggen: hij alleen kan
het opnieuw - .
ònmèùkele
werkwoord,
zwak
Frans Verbunt
- aanrommelen
- Ruud Damen
& G.W.J. Steijns, Et Buukske (2008) - ongeïnspireerd werken (ook: ònklôoje, ònklôote)
ònnaoje
werkwoord,
zwak
aannaaien
- Miep
Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Zich
gin ooren òlaote naoje.
— ònnaoje -
naojde(n)aon - òngenaojd
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANNAAIEN - ge zult hem geen ooren
- (niets wijsmaken, d. i. : hij
is geen ezel)
Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANNAAIEN - spr. iemand ooren aannaaien
ònneeme
werkwoord,
sterk
aannemen
- Cees Robben
- dan zèède
òngenoome
- Gezegde: goed
van ònneeme - goedgelovig
—ònneeme -
naam aon - òngenoome
— in
tegenwoordige tijd
vocaalkrimping: gij/hij nimt aon
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANNEMEN: een boodschap aannen , als lid
opnemen; hij is goed/slecht van aannemen (leert gemakkelijk /
moeilijk)
Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANNEMEN: goed, gemakkelijk, slecht, moeilijk van aannemen zijn - .
. leren
onnêûzel
bijvoeglijk
naamwoord
onnozel;
beklagenswaardig
- Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - onneuzel
(passim)
- Cees Robben
(ongedateerde knipsels) - zo hêel
onneuzel; wè hèk onneuzel dom gedaon
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 05 13 - Verleeje week laas Trees de kraant, / Kèèk over d'ren
bril / En vroeg: "‘n ramp, 'n ongeluk, / Wès daorvan ‘t verschil?”
// De Tiest docht irst hèèl efkes nao / Mar toen zee dieje kruk: /
"As gij in 't knaol zôt vallen Trees / Was dè ‘n ongeluk. // Mar
haolde iemand jou d'r uit / Dan zò dè volgens mèn / Van ‘n onneuzel
ongeluk / ‘n Ramp geworre zèn."
- Henk van
Rijen - 'onnêûzel'
- WBD -
III. 1.
4:40 'onnozele', 'onnozele ziel' = onnozel iemand
- WBD -
III. 1.
4:282 'onnozel' = deerniswekkend
- WBD -
III. 1.
4:437 'onnozel' = onschuldig
- Jan
Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - onnèùzel
bn - onnozel
- C.
Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen
aan mijn moedertaal (1978) - ONNOZEL (onneu:zel) bn, behalve de bet.
'niet opgewassen tegen bedrog' heeft onnozel dikwijls ook de
bijbetekenis: tragisch, onbegrijpelijk, ellendig: 't is toch
onneu:zel - mijn verstand staat erbij stil, hoe kan zoiets nou
gebeuren.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - bijvoeglijk naamwoord 'onnozel' 1) onschuldig; a) kinderachtig, dwaas.
onnut
bijwoord
PM
overdreven, onnodig, geweldig, enorm
- Cees Robben -
Hij’s onnut stèèrik... dieje
Jan.. (19600226)
- Cees Robben -
[Onderwijzer tegen leerling] Gij Pietje.. de drie
trappen [van vergelijking] van sterk.. ..stèèrik, mister.. onnut
stèèrik en ’t pèèrd van Jantje Groenen, mister... (19700821)
Frans Verbunt
- 'onnut
veul geld' - geweldig, enorm veel geld
- C.
Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978)
- ONNUT,
als bw - in hoge mate of zelfs in overdreven mate; onnut groot,
onnut sterk
A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - bijvoeglijk naamwoord en
bijw. 'onnut'; bijvoeglijk naamwoord onkies, vuil, gemeen 'onnutte proo't; bijw.
zeer, geweldig: 'Hij is onnut staerk'
Jan
Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - onnut bw
- extreem, zeer, geweldig
- WNT - ONNUT -
van zaken: niet van nut; van personen: onbruikbaar
ònpaase
werkwoord,
zwak
aanpassen
— ònpaase -
paaste(n)aon - òngepaase
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANPASSEN - Een kleedingstuk, schoenen - -. Men bezigt meer
'passen'.
onpaor
bijvoeglijk
naamwoord
oneven
uit Frans 'impair'
A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - In de verb. 'paor of onpaor'
(kinderspel)
Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - ONPAAR
(uitspr. ompaar) bvw. oneven (van getallen)
ònpertije
werkwoord,
zwak
begaan
Toine
Raaijmakers (informant) - aanmodderen, zo maar bezig zijn; lòt em mar ònpertije - laat hem
maar begaan/ betijen, zijn gang maar gaan
- Theo de
Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs
-
Laot ‘um mar aonpartije, hij is nie gewôôn, maar kaaigek
(23-10-1963)
Toine
Raaijmakers (informant) - Lòt en mar
wè-d-ònpertije - Laat hem zijn gang maar gaan
- is
eigenlijk een misvorming van ònbetije
ònpeutere
werkwoord,
zwak
Pierre van
Beek - hard
werken, flink doorwerken
ònpiepe
werkwoord,
zwak
'ònschiete'
in kindertaal; kleding aantrekken
- ònpiepe -
piepten aon - òngepiept
Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANPIEPEN - in de kindertaal 'aanschieten': me zullen oe' fraksken
is aanpiepen.
ònploege
ww., zw .
aanaarden met
de ploeg (van aardappelplanten)
- WBD -
I:1454 (
Hasselt) ònploege
ònraande
werkwoord,
zwak
aanranden
- ònraande -
raande(n)aon - òngeraand
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANRANDEN - aanvallen om te berooven; aanklampen: de kleermaker
randde hem op straat aan voor zijn schuld.
ònaoje
werkwoord,
zwak
Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - 'aonraojde'
- ònraoje -
raojden aon - òngeraoje
ònraoke
werkwoord,
zwak
aanraken
- ònraoke -
ròkte(n) aon - òngeròkt
onrèchtvèrdighèd
zelfstandig naamwoord
onrechtvaardigheid
- Cees Robben -
Onrechtverdighed komt te buute... (19850830)
ònrikkemendeere
werkwoord,
zwak
aanprijzen,
aanbevelen, recommanderen
- Cees Robben
- ik zal em
ònrikkemendeere
-
ònrikkemendeere – rikkemendeerde (n) aon - òngerikkemendeerd
A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww.
tr. aanrekonmanderen, aanbevelen.
- Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -

ons
bezittelijk voornaamwoord
Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - 'net of
w'uit ons neus bloejen'
► onze
Om verwantschap aan te duiden
ons moeder,
ons oomaa, ons Miet ; onze paa (= vader)
- A.J.A.C.
van Delft - Alles wat tot een huishouden behoort, spreekt men aan met "ons". Zoo
zegt men: onzen vadder, ons moeder, onzen hond, ons kat, enz.(Nieuwe
Tilburgsche Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
- Cees Robben
- Dees zèn
dons; èn zèn dè döllie? [onze kinderen; en die van jullie]
- Cees Robben
- Ik zie ons
moeder zôo nòg staon
- Cees Robben
- èn naa
gifde ons grutje èn onzen grutvadder en schôon hendje
- Cees Robben
- Onzen
Lieven Heer gong ze zuuke; . . . . , zi ons taante Wies;
-
Mar goed. Om nog is op die van óns trug te koome. (Jos Naaijkens;
‘De kèrstman die mar nie vol kwaam’; CuBra, ca 2005)
Dirk Boutkan
(1996) - (blz. 60)
onze/ons kènder, onze/ons vraawe (blz. 59) onze paa, bruur, neef,
zwaoger, onz ôom, onzen/onz oopaa
A.A. Weijnen,
Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - óns aaw
hèùs is afgebraand
A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - óns,
voornaamwoord - ons; voor het gebruik bij verwantschapsnamen zie §431.
In
het bijzonder gebruikt om de echtgenote aan te duiden
- Cees Robben -
Dan is ons vrouw den baos.
C.J.
Verhoeven, Haorese woorde, spreuke en gezegdes (2007) - ONS:
d'ons - die van ons, mijn vrouw
Piet van Beers – ‘Wie tuinbonen wil eten moet Februari niet
vergeten’: Dè vraogt mar Aon ons Kee. (With Love; 1982-1987)
► den onze
ònschaffe
werkwoord,
zwak
aanschaffen
- Cees Robben
- we han
toch veul beeter ene goejen bok kunnen ònschaffe;
- Cees Robben
- Ik hèb mar
en nuu klok òngeschaft;
— ònschaffe -
schafte (n) aon - òngeschaft
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANSCHAFFEN wkw. zeldz . , 'aankoopen',
ònschiete
werkwoord,
sterk
aantrekken
(van kleren)
Ge schiet
tòch wèl ne jas aon meej zon kaaw.
- Cees Robben
- dan kundem
sebiet wir ònschiete;
- Cees Robben
- ‘'t is den
liste keer dè ge menne jas aonschiet’
- ònschiete
- schôot aon - òngeschoote
A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - st. ww.
tr. + intr. aanschieten 1) tr. garven en schoven met zekere snelheid
werpen naar de persoon die ze optast; 2) (een of ander kledingstuk)
snel aantrekken.
J. H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - AANSCHIETEN, een
hemd of rok, of ander kleedingstuk, voor 'aantrekken' .
K. Heeroma -
Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - AANSCHIETEN - aandoen (bij Hoogstraten aangetekend)
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANSCHIETEN: kleedingstuk haastig aantrekken
- Van Dale aanschieten - haastig aantrekken (van kleren)
ònslag
zelfstandig
naamwoord
aanslag (i.
a. b.)
Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - 'aonslag'
- WBD -
(II:738J
ònslag - aanslag, het verlengstuk aan de zool dat onder de hak komt
te zitten (niet vermeld)
- WBD -
III. 3.
1:340 'aanslag = belastingbrief
ònslaon
werkwoord,
sterk
- ònslaon -
sloeg aon – òngeslaon; geen vocaalkrimping; ik slao - gij slaot -
hij slao
aanslaan
Henk van
Rijen - aanspreken, aanbreken, beginnen te gebruiken
Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - 'nooit
hoog aongeslaon'
- WBD -
'aonslaon
(of: òn- ?) (II:1039( - aanslaan
Henk van
Rijen - 'Dè
seklaade aaj zu me onderaand us ònslaon'
- WBD -
III. 3.
1:379 'aanslaan' = salueren
kreunen, jammeren van pijn
- WBD -
III. 1.
4:255 'aanslaan' = luid schreien
A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - st. ww.
intr. aanslaan 1) met overdreven ophef gewagen van; 2) heftig
kreunen of jammeren van pijn.
Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Toen hadde
nòg die tuuberkuulooze koeje, hoen völleghèd dè was, dè hèbbe ze op
et momènt, dè hèbbe ze gòddank nie mir. Mar ôot dèsse dervan
ònsloege man dègge der niks mir meej kost doen!” (Collectie
Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels
► Klik hier voor audiofragment)
ònslèèpe
werkwoord,
zwak
aanslepen;
aanslijpen
- Cees Robben
- ik krèèg
dees jaor de honde mar nie òngesleepe;
- ònslèèpe –
slipte aon - òngesleepe
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANSLEEPEN - met moeite aanbrengen;
AANSLIJPEN Ne punt aanslijpen (fijner slijpen)
Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANSLEIPEN - lang duren, langdurig zijn, aanslepen
ònslèùte
werkwoord,
sterk
aansluiten
- WBD -
III. 4.
4:201 'aansluiten' = grenzen; ook 'raken', 'aanliggen'
— ònslèùte -
slôot aon - òngesloote
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANSLUITEN - aan een ander voorwerp sluiten of passen.
ònsmoore
werkwoord,
zwak
- WBD -
III. 2.
3:281 'aansmoren' = roken
ons nèffe
bijwoord
onze buren, de buren
Ak vruuger meej Nètte van bij ons nèffe wo
praote, dan liep ik den hòfpad op riep oover de hèg. (G. Steijns;
Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2002)
ònspanne
werkwoord,
zwak
aanspannen
- ònspanne -
spande(n) aon - òngespanne
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANSPANNEN - dicht op een spannen
ònspeete
werkwoord,
zwak
aanhechten,
vasthechten
Pierre van
Beek - met een
speld dichtmaken (van een luier)
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANSPETEN - aanspelden: zij heeft den kraag van het kleed maar
aangespeet.
- WNT - AANSPETEN
bedr. zw. ww. Uit 'speten' aan een spit doen, en 'aan' (bw), in de
zin van ‘aanhechten; eigenlijk het braadspit of een zilveren of
houten speetje door het voorwerp steken en het zoodoende
vasthechten.’
Joos SPETEN
ww, overg. = spelden (affigere acicula; hij speette het kruis op
mijn borst.
A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww.
tr. aanspeten, aanspelden: enen doek, ene nuizek (neusdoek)
aanspeite.
Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANSPETEN - aanspelden
ònspraok
zelfstandig
naamwoord
aanspraak,
gelegenheid om mensen te spreken, voordracht
De kènder
moesen en ònspraok doen - De kinderen moesten een voordracht houden/
versje opzeggen
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANSPRAAK - zelfstandig naamwoord
vrouwelijk ; zonder mv. Alleen van meisjes gezegd en
meestal in de uitdr. : aanspraak hebben, d. i. aangesproken worden.
Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANSPRAAK - aanspraak hebben - verkeeren, sprek, van eene
jongedochter, gevrijd worden.
ònspreeke
werkwoord,
sterk
aanspreken
Pierre van
Beek - aandere
manne ònspreeke - hogere instanties om hulp aanklampen
— ònspreeke -
spraak aon - òngesprooke
— in
tegenwoordige tijd
vocaalkrimping: gij/hij sprikt aon
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANSPREKEN – wkw - Tot iemand het woord richten.
ònstaon
werkwoord,
sterk
aanstaan
- Cees Robben
- jouwen
meens stao mèn nie aon; dè stond mèn wèl aon;
—ònstaon -
ston(d) aon - òngestaon
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANSTAAN - wkw - bevallen
ònsteeke
werkwoord,
sterk
aansteken,
aan het branden brengen, besmetten
- WBD -
(III. 2.
1:264) ònsteeke = aansteken, ook aandoen (v. d. lamp)
- WBD -
III. 2.
3:161 'aangestoken' = wormstekig
- ònsteeke-
staak aon - òngestooke
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANSTEKEN – wkw - het vuur, het licht, eene pijp
- ; meer: in brand
doen.
contact zoeken met een meisje
- Audioregistratie 1978 - Meej vrije?… Vrije, dè, huhu, dè was toen
meej, dè was en moejlekheid! Dan ginge ze ze ònsteeke, zin ze
vruuger! Ik gao ze ònsteeke, ik gao ze onsteeke zin ze dan! Èn as dè
mèske vuur gaaf, dè was, dè was dè dè goed kwaam! (- Interview met
Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
ònstèèreke
werkwoord,
zwak
aansterken,
consolideren
- Cees Robben
- om der kas
òn te stèèreke;
ònstèlle
werkwoord,
zwak
aanstellen,
benoemen; zich abnormaal gedragen
Stèlt oewèège
nie zo aon!
- WBD -
III. 1.
4:96 'aansteller' = hansworst
- ònstèlle –
stèlde(n) aon - òngestèld
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANSTELLEN - in dienst stellen
ònstiefele
werkwoord,
zwak
Frans Verbunt
- parmantig
aan komen stappen
Jan
Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - 'onstiefele'
ww - met vaste tred naderbij komen
ònstònde
bijvoeglijk
naamwoord /
zelfstandig naamwoord
aanstaande
- WBD -
III. 2.
2:84 'aanstaande' = jongen met wie een meisje verkering heeft; idem
= meisje met wie een jongen verkering heeft
ònstôote
werkwoord,
sterk
aanstoten
ònstôote -
stotte(n) aon - òngestôote
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANSTOOTEN - Meest in wederkeerige of
lijdende vormen met de bet. v. slecht, zonder smaak gekleed gaan.
- Cees Robben - Prent van de week
30-08-1985

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen.
De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord
dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in
Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op
het schoolbord werden afgedrukt.
ont
bijvoeglijk naamwoord
sluw,
kwaadaardig, met slechte bedoelingen
- Voorbeeld Sterenborg - onte
kapoen - gehaaid persoon, grote deugniet
- N. Daamen, Handschrift
1916 - "ge zult em nie licht kraigen, doar is ie te ont veur (te
slim)"
- N. Daamen, Handschrift
1916 - '"t is 'nen onte mensch (zedeloos mensch)"
- Cees Robben - Cees Robben;
’t Was unne
bekaampige meens.. (...) Daorbij was ie nog ont ôôk... (19691107)
- Cees Robben -
Nie ont mar pront.... (19850830)
- Cees Robben -
Mar het mar ginne bangen... Ik ben ginne onte meens...
(19641127)
- Cees Robben -
Op zon onte menier (19780512)
- Cees Robben -
Dè waar ’n heele onte streek... (19611020)
Henk van Rijen - ba, wè zèède gè tòch en ont mènneke - een vervelend kereltje
Frans Verbunt - en onte taante - een gehaaide tante
Vruuger zeeje ze dè Tilburgers ‘nie
ont mar pront’ zèn. Òf ok wèl: ‘Nie lammenteere mar akkedeere.’ (Ed
Schilders; Wè zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)
- C. Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) -
Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - ONT bn, volgens - WNT -
is een 'onter': 'iets dat slecht is in zijn soort' en houdt het
woord verband met 'ont' en 'ontig', 'die thans nog in meer zuidel.
gewesten in den zin van 'slecht, vuil' gebruikt worden.
J. H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen(1836) - ONT. Men zegt hier een 'ont mensch', niet alleen voor een vuil
mensch, gelijk elders, maar ook voor een slechts mensch (homo malus,
homo nequam)
ONT is wsch. verkorting of zamentrekking van 'onnut' of 'ontijg';
A.P. de Bont, Dialekt van Kempenland (1958-2005) - ónt, bijvoeglijk
naamwoord - smerig, vuil 'enen onten boer'; hij is ont (in zijn
woorden) = gemeen.
Vrom.
De opvatting van Hoeufft dat dit woord ontstaan kan zijn uit onnut
kan ik delen, zijn mening dat ontijg aan de basis ervan zou liggen
echter niet. Het verband met Deens/Zweeds ond is dus waarschijnlijk
ook te verwerpen, (brief 4 XII. 85)
- A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - ont - vuil, gemeen (wnbr., zholl., nbet., bommel., Mierlo)
- WBD -
(III.3.2:31) ont doen, ont spelen = vals spelen; ook; foezele,
foetele
- WBD -
(III.1.4:27) 'ont' - slim; 76 'ont' = gemeen
- WBD -
(III.4.4:237) 'ont' = vuil, smerig
òntamboere
werkwoord,
zwak
Pierre van
Beek - z'n gang
gaan
Pierre van
Beek - lòt em mar
òntamboere - laat hem zijn gang maar gaan
- Theo de
Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs
- Ze
is nie katholiek ôk nog nie mar ze motte mar aon tamboere
(04-07-1969)
- Frans Verbunt
- òntamboereere, ontamboere - zijn gang gaan
- WNT - TAMBOEREN
1) op de tamboer slaan; 2) Oneig. door kloppen, slaan o.i.d groot
rumoer maken; 3.) Oneig.: (gemeenz. ) op iets aandringen,
tamboereeren. NIET in de bet. 'zijn gang gaan’.
òntêekene
werkwoord,
zwak
aantekenen,
in ondertrouw gaan
- òntêekene
- têekende(n) aon - ongetêekend
- Goernans -
AANTEEKENEN - opschrijven; goed, slecht aangeteekend staan
onteghèd
zelfstandig
naamwoord
kwaadaardigheid
- N. Daamen, Handschrift
1916 - "ontegij
(ónteghei) - de ontegij stroalt 'em z'n oogen uit (zedeloosheid)"
- Cees Robben -
Al wek kreeg meej ontighed... (19701023)
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - (bijvoegsel) zelfstandig
naamwoord vrouwelijk 'ontigheid' - smeerlapperij
òntèùge
werkwoord,
zwak
aantuigen
- Theo de
Wijs; correspondentie met - Cees Robben - bezorgd door Guido de Wijs
- Gè
zit ôk goed in oew vléés. - Jè, jè en ’t is ammaol ècht, nie
aongetuigd, gelèk van m’n ège (23-02-1972)
-
“Ik heb dees jaor nie veul wèèrk mee den kerstbôom oprèùme èn over
en jaor wir òntèùge”, zi smoeder vurrege week nog tege mèn. (Jos
Naaijkens; ‘De kèrsbôom in de dôos’; CuBra, ca 2005)
-
Bij ons vruuger tege kerst/ kwaam er veul bij kèèke./ Den kerstbôom
wier toen aongetèùgd /waor alles vur moes wèèke. (Jos Naaijkens; ‘Et
Kèrstklêed’; CuBra, ca 2005)
- WBD -
optuigen
(v. e. paard)
- WBD -
III. 1.
3:9 'aantuigen' = zich verkleden
- WBD -
III. 1.
4:166 'aantuigen' = uitdossen
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww.
tr. aantuigen 1) optuigen, het (ge)tuig aandoen;
2) hetz. als
betö.ge(n): We mossen dätte nog aantöge, d. i. aanschaffen.
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANTUIGEN - het getuig aandoen; fig. aankleeden
ontgeeve
werkwoord,
sterk
zichzelf iets niet gunnen
- Cees Robben -
Mar ik ontgaaf ’t m’n èège... (19860613)
- WNT - zich iets
uit het hoofd stellen
onthaand
bijwoord
onthand
- 2019 – werkwoordelijke
uitdrukking: onthaand zèn, geen gereedschap meer hebben
(Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn familiekringen
Hessels en Marinus 1960-1980.
►Voor de volledige lijst
Klik hier
onthaawe
werkwoord,
sterk
onthouden (in
beide betekenissen)
- onthaawe -
onthiel - onthaawe (geen vocaalkrimping)
- Kees en Bart
- Tilburgsche Post ca. 1930 - 'onthaawe'
(passim)
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - st. ww.
tr. 'onthaawen' - onthouden
ontkiemingsmeule
zelfstandig
naamwoord
- WBD - moutpoetsmachine (apparaat waarmee het geëeste graan van kiemen en
onzuiverheden werd ontdaan, in de brouwerij)
òntreeje
werkwoord,
sterk
- Henk van
Rijen - aantreden
òntrèkke
werkwoord,
sterk
aantrekken
òntrèkke -
trok aon - òngetrokke
- Cees Robben
(ongedteerd knipsel) - ik trek
men miezezonneke mar is aon
- WBD -
'antrèkke'
(II:1041) - aantrekken = opdeunen; ook: óphaole
- WBD -
III. 1.
3:7 'aantrekken' » zich aankleden, ook: 'aandoen’
- WBD -
III. 1.
4:435 'aantrekkelijk' = begeerlijk
- Goem
- AANTREKKEN - wkw - Ne jas, zijn stoute schoenen
- Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANTREKKEN - vriendelijk ontvangen, aanhalen, minzaam bejegenen
ontschiete
werkwoord,
sterk
ontschieten,
uit het geheugen verdwijnen; ontglippen
ontschiete, ontschôot,
ontschoote
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) - et was
em óntschooten as en mènneke de biecht (D'16) - reactie op de
verontschuldiging 'het was me ontschoten, ik had het vergeten'
ònuuvere
werkwoord,
zwak
- Pierre van
Beek - aansporen,
aanmoedigen
- ònuuvere -
uuverde aon - òngeuuverd
- Jan
Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - 'ònuuvere'
ww - stimuleren
- C.
Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978)
- AANUVEREN (onnúvere) ov. ww - enthousiast maken, opstoken,
aansporen; uit hypercorrectie wel eens uitgesproken als
'aanoefenen'. Vgl. 'uver'.
- A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. tr. aanuveren, de ijver
aanwakkeren.
ònvatte
werkwoord,
sterk
- ònvatte -
viet aon - òngevat
aanpakken
(ook figuurlijk voor geld aannemen)
- Cees Robben
- Ze waare
wel van vat-aon
- Cees Robben
- Nou oopaa,
gij vat nogal aon!

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen.
De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord
dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in
Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op
het schoolbord werden afgedrukt.
onverdoens
bijwoord
onnodig,
nutteloos, overdadig;
- Toine
Raaijmakers (informant) - Ge moet oew
gèld nie ónverdoens ötgeeve; ónverdoense dinger - prullerij,
waardeloze spullen
- Ze beschaoiige de boel hier nie onverdoens.
(Naarus; pseudoniem van Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Cees Robben -
’t Is nie onverdoens verdaon...
(19580426)
- Cees Robben -
D’n rèègen viel in overdaod/ Zôô onverdoens in steeg
en straot (19600902)
- Cees Robben -
alles is te gribbel-de-grabbel gegooid... en hil de
mieter onverdoens verdaon... (19650205)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 05 08 - Zò onverdoens m'n centen kwèt / Dè vèn ik toch mar zund.
-
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) - iets
ónverdoens ópmaoke ('86) - onnodig geld verspillen, dooreten terwijl
men al genoeg heeft
- Cursus in
Tilburgs – krantenrubriek circa 1940 - (l6) 'Ge
mot die lucifers nie zò onverdoens verschrappe'
- Stadsnieuws - Ge moet dè
nie onverdoens opmaoke; daor is et vus te köstelek veuir. (251006)
- C.
Verhoeven, Herinneringen
aan mijn moedertaal (1978) - ONVERDOENS, in de uitdr. 'ten
onverdoens' - zonder enig nut of zin. Blz. 83: eenzinloze
verkwisting, een uitgave, inspanning of consumptie waar niemand van
genoot en die tot niets leidde.
- Jan
Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) - onverdoens bw - onnodig
onverschilleg
bijwoord
zonder verschil, het maakt niets
uit
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- “Asser ene, ene klèène kwaam hier òf daor, onverschilleg, dan ging
zon vroedvrouw, die ging er meej, hè, omgewikkeld in den èèrem meej
en paor (???) erooverheene èn dan ging ze der meej nòr de kèrk èn
dan wier zon kind gedopt èn dan kwaam et wir tèùs!”
Klik hier om dit bestand te beluisteren
onverstaand
zelfstandig
naamwoord
Henk van
Rijen - onverstandig iemand
ònvolle
werkwoord,
zwak
aanvollen
- WBD -
ònvólle
(of aonvólle ?) (- WBD -
II:1056) - aanvollen (op de volkom?)
ònvraoge
werkwoord,
sterk
aanvragen
— ònvraoge -
vroeg aon - òngevraoge
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANVRAGEN - officieel mondeling of schriftelijk om iets verzoeken.
ònvuule
werkwoord,
zwak
aanvoelen
- Cees Robben
- dè vuulde
ommers aon
- ònvuule -
vuulde aon - ongevuuld - korte uu (geen vocaalkrimping)
onwèèrk
zelfstandig
naamwoord
begin,
aanvang
Pierre van
Beek - onwèèrk
maoke - iets beginnen, aan de draai brengen
- C.
Verhoeven, Herinneringen aan mijn moedertaal (1978) - Herinneringen aan mijn moedertaal (1978)
- AANWERK
(onwèèrek) o., het aanwerk maken: voorbereiding treffen, b. v. voor
een flinke ruzie, uitlokken.
A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zelfstandig naamwoord o.
aanwerk, begin 'Wie heiget aanwaerk gemakt? - Wie is er met de twist
begonnen? Et aanwaerk is gemakt - Het begin ie gemaakt (van een of
ander werk gezegd).
ònwèève
werkwoord,
zwak
aanweven
- WBD -
ònwèève,
aonwèève (II:1013) aanweven
ònwèèze
werkwoord,
sterk
aanwijzen
- ònwèèze -
wees aon - òngeweeze
-
2020 - Iemand die vrijt met een ander wiens taal hij niet spreekt: -
dan moetet ammòl ònwèèze! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
Volledige bron:
Klik hier
- Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANWIJZEN - wkw, ook 'om. . . '
onwèès
zelfstandig naamwoord
onwijs; een domoor
- Cees Robben -
...zônne onwèès... (19591003)
onwicht
zelfstandig
naamwoord
WBD, III. 4.
4:282 'onwicht' = onbelangrijk, ook 'ongewichtig’
onze
bezittelijk voornaamwoord
komt onze paa
zondag meejeete?
hout
spròkkele in de bosse van onze grutvadder - in de gemeentebossen
Dirk Boutkan
(1996) - (blz. 59) onze bruur, onzen oopaa, 'onz ôom (niet: onzen
ôom), onze paa
► ons
den onze
bezittelijk voornaamwoord
mijn man,
echtgenoot
- Pierre van
Beek - "Den onze" zal "die van ons" nooit 'n lel om der oren geven,
zegt 'n moeder, die bedoelt, dat haar man de kinderen niet slaat.
(Zo'n uitdrukking houdt iets patriarchaals in). (Nieuwe Tilburgsche
Courant; Dialect en spreekwijzen; 6 december 1958)
► ons
ònzegge
werkwoord,
sterk
aanzeggen,
verwittigen, aankondigen
- WBD -
III. 3. 1:358 'aanzeggen' = dagvaarden
- WBD -
III. 3. 3:319 'het aanzeggen' (rouw)
— ònzègge -
zi aon - òngezeed
A.P. de Bont,
Dialekt van Kempenland (1958-2005) - zw. ww. tr. - aanzeggen,
(mondeling) bekend maken, aankondigen
Jan
Naaijkens, Dè's - Jan Naaijkens, Dè's Biks (1992) - (1992) -
'onzègge' ww - aanzeggen
ònzèt
zelfstandig
naamwoord
- WBD -
(Hasselt) - eerste voor (bij het ploegen)
- WBD -
ònzèt maoke (Hasselt) - de eerste voor ploegen
ònzette
werkwoord,
zwak
aanzetten
- WBD -
grijpen (beginnen te gisten: de eerste verschijnselen v. d. gisting,
in een brouwerij)
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden (2003) - de voor ònzètte ('87) - een begin
maken
Henk van
Rijen - witte waortie meej kwaam òngezet? - weet je wat hij
meebracht?
Henk van
Rijen - wòr komde naa wir meej ònzètte? - wat/wie breng je nu weer
mee?
- ònzètte -
zètte(n) aon - òngezèt
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANZETTEN - aanwakkeren
Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANZETTEN -
beginnen, aanvangen van een werk
ònzien
werkwoord, sterk
aanzien,
bekijken
- Cees Robben
- agge jou ònziet;
- Cees Robben
- zien wij mekaar mar èfkes aon;
- ònzien -
zaag aon - òngezien
Leo Goemans -
Leuvens taaleigen (1936) - AANZIEN - In de bet. van 'houden voor',
'achten' is het ww onscheidbaar; in de werkelijke zin van 'bekijken'
wordt meer 'bezien' gebruikt.
Cornelissen &
Vervliet, Idioticon van het Antwerpsch dialect (1899) - AANZIEN -
Frans: regarder (.zowel scheidb. als onscheidbaar): Ik aanzien hem
voor geene' goeie. / Ik zien hem veur geene' goeien aan; wachten,
geduld nemen. ‘ Aanzien’ wordt verbonden met 'veur', niet met
'als'.
oodeglaarwaoter
zelfstandig
naamwoord
Van Rijen:
goulardwater ; loodacetaat tegen huidaandoening
- - Van Dale
- GOULARDWATER - genoemd naar de Franse arts Goulard, die het in
1760 introduceerde; verkoelend en opdrogend heelmiddel, een
oplossing van loodacetaat in alcohol, verdund met water (eau de
Goulard)

De publicatie waarin Thomas Goulard zijn
vinding bekendmaakt (1751) - bron: www.gallica
ôog, ôoge,
ugske, eugske
zelfstandig
naamwoord , verkleinwoord
1. het oog, de ogen, oogje
- Miep
Mandos-v.d.Pol; Aantekeningen Brabantse spreekwoorden - Haawt Gòd
vur ôoge èn de haand vur oew gat, dan zal oe niks ontvalle.
- "Meens, kijk toch 'n bietjen uit oe
soep-ooge!" (Jan Jaansen; pseudoniem van Piet Heerkens svd; ’De
nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in Nieuwe Tilburgsche Courant
27-1-1940 – 17-2-1940)
- Èn ok zen ôoge waare niemir al te bist. (Henriëtte Vunderink,
Vergeefse mankemènte, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
- A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant (1952) - zen ôoge
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden: Dè zèn de èlf ôoge nie (D’16) - Daar is
weinig kans op.
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden: Hij stikt Gòd de ôogen èùt (v-
Dialectenquête 1887 Willems - Tilburgse Taalplastiek 1969) - gezegd
van iemand die ondanks dat hij het goed heeft, altijd klaagt en
meent te kort te komen.
-
Dialectenquête 1887 Willems - Tilburgse Taalplastiek 1972) - moeten
trouwen (Vrouwen menen aan de ogen te kunnen zien of iemand in
verwachting is.)
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden: et wiegestrôoj zit nòg in zen ôoge ('7l) -
hij is nog niet droog achter zijn oren
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden: zó zèùver as en ôog vól matèrrie (N.
Daamen, woordenlijst 1916:) - zo schoon (?) als een oog vol etter:
dus niet schoon
- WBD -
'óóge' (II:974) - ogen; ook: 'heejveléúchskes' (heveloogjes)
[?]
- Henk van
Rijen; Mèn Tilbörgs Wôordeboek (1998) - ek gao èfkes men ôoge
verschiete - ik ga even een dutje doen.
- Frans
Verbunt; Tilburgs vur tonpraoters èn aandere saawelèèrs (7de
perbeersel, 1996) - schèèl ôoge geeve - jaloezie opwekken
- Interview Hermans - 1978 - dronkenschap -
“…dè was en dwèèltocht, war, toedè we tös kwaame èn dan laagen ons
ôogen al en bietje boovenop… èn dan kwaame we tèùs èn dan viele we
in de bèdsteej oover ons moeder heen omdè ge zat waart!”.
(transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om het interview te beluisteren
- WBD -
III.1.1:71 'oogklep', 'oogschelp', 'deksel v. h. oog' = ooglid
- Jan
Naaijkens, Dè's Jan Naaijkens, Dè's Biks: 'Oòg' zelfstandig
naamwoord - oog
2. boomknop waaruit scheuten of loten tevoorschijn komen
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden: zó veul ôoge, zó veul vèège (N. Daamen,
woordenlijst 1916:)
3.
vetringen in de soep
- Omdè de kender daor niks van snappen
lee-t-ie verder uit: "hoe vetter ik wor, hoe kleiner m'n oogen
worren. Mee soep is 't krek aandersom; hoe vetter, hoe grotter oogen
erop! Hi, hi, hi!... Dès 't verschil tusschen mijn en soep." (Kubke
Kladder; pseudoniem van Pierre van Beek; Nieuwe Tilburgsche Courant;
Uit ‘t klokhuis van Brabant 2; 16-10-1929)
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Soep meej ôoge – soep met vetringen; vleesbouillonsoep
ôoge
werkwoord,
zwak
ogen,
uitzien, een indruk wekken
- Theo de
Wijs; correspondentie met Cees Robben, bezorgd door Guido de Wijs -
Ge mot oew oôge béter opmaoke, dè oôgt mir! (10-01-1970)
|