INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkèùl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkèùl

Ed Schilders

 

Pieter Breughel – Het land van Cocagne

 

Yamyam is een klanknabootsing. Je zit te eten, je vindt het voedsel heel smaakvol, en dan kun je zeggen ‘Lekker!’ of ‘Heerlijk!’ maar ook ‘Yamyam!’ Yamyam wordt uitsluitend gebruikt als uitroep, en is overgenomen uit het Amerikaans-Engels. Het on line woordenboek van Merriam-Webster geeft als oudste datering 1878, en wel in de vorm yum-yum, met als verklaring: ‘used to express pleasurable satisfaction especially in the taste of food’. Dat het een klanknabootsing betreft, las ik in A Dictionary of True Etymologies van Adrian Room (1986): ‘yummy (from the lip-smacking verbalization yum-yum).’ Het geluid dus dat tijdens het eten door de vochtig geworden lippen gemaakt wordt.

 

Smakken

Yamyam verwijst met lip-smacking dus ook naar ons smakken (dat als onwelvoeglijk beschouwd wordt, maar wel familie is van ‘smaken’). Yamyam (yam yam, yam-yam) is momenteel (2012) een gekende aanduiding die naar lekker eten verwijst. Op het internet zijn eetgelegenheden te vinden als Yam Yam Trattoria Pizzeria (Amsterdam) en Restaurant Yam Yam (Enschede). Tegelijk blijken de kortere vormen yammie en yummie tegenwoordig naar vrijwel alles te kunnen verwijzen, als het maar ‘heerlijk’ betekent.

Een dialectwoord is yamyam dus zeker niet. Nederlandse woordenboeken kennen de genoemde varianten nauwelijks. De on line versie van Van Dale kent wel mjam en mjammie, beide als tussenwerpsel, en beide ‘ter aanduiding dat iets, met name voedsel en drank, erg lekker is’. Het Groot encyclopedisch woordenboek van Verschueren (1996) geeft: mjam - klanknabootsing van een uiting van waardering voor lekker eten.

 

Geen jamjam

In het Tilburgs dialect komt de i-grec of Griekse-ij eigenlijk niet voor. Net als bij de C, de Q, en de X, wordt in de door Wil Sterenborg ontworpen spelling van het Tilburgs niet de letter maar de klank van die letter geschreven. Wat de Y betreft zijn dat de volgende klanken: J, I, IE, en in een enkel geval U. Vergelijk: yoghurt > jòchert, pygmee > pigmee, pyjama >  piejaamaa, ypsilon > upsielon.

In Tilburgse dialectteksten komt de yamyam-familie niet voor, ook niet als mjam. Het enige dialectwoordenboek waarin ik het vond (als mjam) is het Vlaams Dialectenwoordenboek waarin het tot de ‘kindertaal’ wordt gerekend (2001). Dat wil echter niet zeggen dat ABC-dichter Jace van de Ven er maar een slag naar sloeg toen hij de Y moest berijmen. Navraag bij een aantal Tilburgse dialectsprekers wees uit dat zij met name mjam-mjam of mjamjam wel zeker gekend of gebruikt hebben om ruchtbaarheid te geven aan een heerlijke smaakervaring.

 

Geen complimentjes

Maar hoe deden ze dat dan wel, de Tilburgers? Hoe drukten zij uit dat iets bijzonder lekker was? Dat ze ergens ‘veul zin’ in hadden? Het antwoord is enigszins teleurstellend. Het Tilburgs dialect is niet rijk aan beschrijvingen van dit soort geneugten. Tilburgers vinden hun voedsel of drank meestal gewoon ‘lekker’, het smòkt. Er is nauwelijks in het Tilburgs geschreven over het pure genot van een maaltijd. In de prenten van Cees Robben wordt weliswaar flink en uitgebreid opgeschept, en Robben heeft de gerechten uit de volkskeuken ook regelmatig bejubeld, maar het zintuiglijke genot dat daarmee gepaard gaat, herkennen we vooral aan de tekening in plaats van aan de woorden. Aan vet dat van een kin druipt, of aan de bakpan die staat te sissen op het fornuis, de man die een slabbeke omknoopt om eens flink te dabbe, de boer die na het toetje gelaten wordt. Tony Ansems vormt een uitzondering in het refrein van het lied Kank ’n aaj hèbbe (zie onder de A van Aajke): ‘…want ik kan et waoter öt men bakkes vuule lôope...’

Vanwaar die terughoudendheid? Het antwoord daarop heeft de Udenhoutse filosoof C. Verhoeven gegeven in zijn boek Herinneringen aan mijn moedertaal (1978):

Het sneeuwde spreuken aan tafel, zoals op onze hele levensweg. Een goed deel daarvan (…) had tot doel het genot af te remmen door ons de betrekkelijkheid van het begrip ‘lekker’ onder ogen te brengen. Genot scheen zich af te spelen op het randje van ontucht en vuilbekkerij en werd dan ook snel afgebogen in de vertrouwde richting van tempo, nut en offervaardigheid. (…) ‘Het smaakt goed’ kon er nog mee door, maar over het algemeen hield een gezonde eter zich niet onledig met complimentjes aan de kok.’

Het klinkt bijna alsof het over calvinisten gaat in plaats van de goedkatholieke en vooral ‘Bourgondische’ Brabander. Als het over het genieten van voedsel gaat, ligt de nadruk in de volkstaal en de bijbehorende prentkunst veel vaker op de hoeveelheid dan op de zintuiglijke bevrediging. In het verlengde van Verhoevens betoog zou ik willen zeggen dat de Brabander zich liever laat kennen als een veelvraat dan als een fijnproever. Hij heeft een beetje geschipperd tussen de twee hoofdzonden die hier in het spel zijn, en gulzigheid was daarbij kennelijk wat minder erg dan wellust. En hoewel het eerste niet zonder het tweede kan, ligt in de twee volgende Tilburgse uitdrukkingen de nadruk toch vooral op de hoeveelheid.

 

De plôojen öt oewen bèùk eete

De plooien uit je buik eten - Cees Robben gebruikte de uitdrukking in zijn Prent van de week van 15 november 1963. In een van zijn jeugdherinneringen (Robben en Rooms; 1981) heeft hij het idee van de overdaad nog wat uitgebreid. Hij vraagt zich dan af wat de katholieke Kerk in haar voorschriften voor de vastentijd bedoelde met ‘een volle maaltijd’: ‘Ik veronderstel een maaltijd in ruime mate... een overvloedige maaltijd waarbij ge de plooien uit je buik at en ge op ’t gespannen buikvel een luis kondt doodknippen.’

 

Gin zaand afgaon

Geen zand afgaan - H. Mandos vermeldt dat de uitdrukking ‘Algemeen Brabants’ is: ‘Flink gegeten hebben’. Cees Robben heeft er twee prenten aan gewijd (28-11-1959 & 11-04-1967), en Pierre van Beek schreef er kort en voorzichtig over in zijn krantenrubriek: ‘Een smulpaap, die zijn ‘kanus’ goed had volgestopt, hoorde zich toevoegen: “Nou, gij zult ook geen zand meer afgaon!” Dit had betrekking op de stoelgang.’ (TTP 2-7-1970)

Een hele mooie passage waarin dit alles wordt samengevat, vond ik in de krantencolumns van Kubke Kladder: een pallieterachtige opsomming van gerechten, het water dat tot de lippen stijgt, en een besluit waarin het genot benadrukt wordt:

Irst kregen we vleeschsoep mee bollekes. Daornao gekookte ham, gin gewone zooas ge in de winkels koopt, nèè ham die bij den bakker ’n wijltje in den oven gesmoord hô, half en half gebraojen zoodè ’t er ’nen geur afsloeg om waoterachtig van te worren. Toen kwamen er èrappels mee gebraojen worst, savoyen, abricozen, koud rollekesvleesch mee houtjes erin en appelmoes erbij en op ’t list pudding mee kuukskes erin, die nor cognac smokten. Krimmeneel, van z’ne lèven hèk zukke pudding nie gegeten. Lekker. Iedere keer as ik ’nen hap naam kreeg ik ’n gevuul of er ’n engeltje mee ’nen fluweelen sok over m’n hart aaide. (Uit 't Klokhuis van Brabant - Nieuwe Tilburgsche Courant 22-2-1930)

 

Engeltjes

Dichter bij yamyam, yammie, en mjam of mjammie kunnen we in de Tilburgse dialectteksten niet komen. Kubkes engeltje is natuurlijk niet typisch Tilburgs, maar gelukkig wel goedkatholiek. Pierre van Beek schreef daarover: ‘Een gevoel krijgen “alsof een engeltje mee ’nen fluwelen sok over oew hart aait” is de geciviliseerde editie van een meer gangbare maar minder nette uitdrukking. Aan duidelijkheid laat ze niets te wensen over. Het moet heerlijk zijn!’ (TTP 30-5-1964) En Van Beek kon het weten, want Kubke Kladder dat was hij zelf.

Voor wie de ‘minder nette’ uitdrukking niet kent: dat engeltje aait in de volksmond meestal niet met een fluwelen sok over het hart, maar het ‘piest over je tong’. Zo ging dat dus: rooms-katholiek watertanden.

 

Zo ‘geciviliseerd’ als Pierre van Beek hoefde ik niet meer te zijn toen ik in 2007 een tekst schreef voor de Tilburgse Revue Nostalgie in Tivoli over het legendarische mòsterdmènneke – Frans Elen (1891-1969) -- dat met zijn zelfgemaakte mosterd langs de deuren ging.

Ik liet hem een lied zingen waarin hij zijn mosterd aanbeval aan de dames:

Mevrouw, mòkte gij wèl es botteramme meej vlêes?

Dan zak oe zègge hoe ge die frèt

Ge vat wè brôod, en ge bakt en krekèt

En ge smèèrt er mènne mòsterd op

En as ge dè pruuft dan is ’t nèt

Of er en èngeltje op oe tong… schèt!

En voor de heren:

Krèède gij iedere zondag soep meej runsvlêes?

Dan zak oe zègge hoe ge die moet eete

Ge slörpt de soep op, ge bewaort et vlêes

Dan goed britse meej un uijke

Daor doede dan dees mòsterd deur

As ge dè pruuft dan zulde weete

Dètter ’n èngeltje op oe tong heej… gescheete.

 

 

 

Frans van Tilborg als het mosterdmènneke in de Tilburgse Revue Nostalgie in Tivoli (2007).