INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkčůl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkčůl

Ed Schilders

 

Hasseltse kapel met waaibomen

 

De waajbôom is in het Tilburgs vooral bekend door zijn hout: waajbôomehout. Daarmee wordt hout bedoeld van slechte kwaliteit. Het woord waaibomenhout is niet typisch gewestelijk maar komt ook voor in de Standaardtaal. De vraag welke bomen, of welke houtsoorten er dan tot de familie van de waajbôome gerekend moeten worden, is door taalkundigen en schrijvers zeer uiteenlopend beantwoord.

Pierre van Beek maakt in zijn verklaring bijvoorbeeld een onderscheid tussen waaibomen en leibomen. De laatstgenoemde ‘soort’ wordt door de mens strak geleid met het snoeimes en hulpmiddelen die de groei sturen. Van Beek noteerde:

Onder een waaiboom dient men te verstaan een vrijstaande boom. Dit in tegenstelling tot een leiboom, welke tegen een muur of latwerk groeit. Over de kwaliteit van het hout wordt daarbij niets gezegd. Waaibomen kunnen immers allerlei soort bomen zijn.’ (TTP 3-10-1970)

 

Niet het hout maar de boom

De betekenis ‘vrijstaande boom’ vinden we inderdaad bevestigd in het woordenboek van J. Cauberghe: ‘boom die vrij in de wind staat’ (1957) en door De Clercq, die ook een citaat geeft uit een vertelling van Ernest Claes: ‘Verder zag ik een rij hoge olmen, “waaibomen” zoals dat daar hiet.’ (1950). In Loquela tekende Guido Gezelle een uitspraak op die hij in Kortrijk had gehoord. Daarin wordt het werkwoord keesten gebruikt, waarmee het snoeien van boomwortels bedoeld wordt: ‘Ziet dat ge dien schoonen waaiboom niet te vele en keest, anders zou hij dood gaan!’ (1907)

Nog een andere, en nog natuurlijker woordverklaring is eveneens afkomstig uit Vlaanderen. Het Antwerps woordenboek zegt dat waaiboomenhout het hout van een dennenboom is ‘die niet gezaaid of geplant is, maar opgeschoten uit het zand, dat door den wind weggevlogen is.’ (1899) Onze zuiderburen kenden vroeger ook het woord gewaai als ze ‘Al de takken, groote en kleine, van eenen waaiboom’ bedoelden. (Joos; 1900)

 

Schilderij van Cees Robben – zonder titel maar met een in het veld vrijstaande boom, een waaiboom

(Foto: ES; collectie Cees Robben Stichting)

 

Niet de boom maar het hout

De Nederlandse waaiboom lijkt geleend van de Vlamingen. Het is echter opmerkelijk dat in Noord-Brabant, en zeker ook in Tilburg, de betekenis meestal verbonden wordt met de kwaliteit van het hout en niet met de cultuurvorm van de boom. Als vierde betekenis van waaiboom geeft het WNT dan ook aan dat we te maken hebben met een schertsende of met een pejoratieve betekenis, namelijk een ‘Boom dien men niet nader kan of wil bepalen, of boom van mindere qualiteit.’

Deze betekenis lijkt samen te hangen met het gegeven dat veel bomen, ongeacht de soort, die vrij in de wind staan, grilliger van vorm zijn, waardoor hun stam en takken zich minder goed of geheel niet lenen voor ambachtelijke verwerking, bijvoorbeeld in zagerij of timmerwinkel. Daarnaast zal de aanduiding in het taalgebruik gekomen zijn om elke minder geschikt geachte houtsoort aan te duiden, ondanks de vorm van de boom.

In het WBD (III.4.3) is vastgelegd welke bomen in Tilburg als leveranciers van waajbôomehout werden genoemd:

- Populier (algemeen) – ook in Roosendaal, Prinsenhage, Hilvarenbeek, Waspik, Gestel bij Eindhoven, Westerhoven, Broechem en Malderen.

- Ratelpopulier – ook in Gilze-Rijen, Goirle en Boxtel.

- Vlier – alleen in Tilburg

- Vliegden – alleen in Tilburg.

In zijn jeugdherinneringen noemt Jan Naaijkens (Hilvarenbeek) uitdrukkelijk nog de kanidas, de canada ofwel Canadese populier, als waaiboom. (1997) Waarschijnlijk doelt Naaijkens hier op het waaien – het ‘ruisen als de zee’-- , en niet op de kwaliteit van het hout, want de kanada werd ook wel ‘klompenboom’ genoemd wegens juist de betere kwaliteit van het hout.

 

Dooddoeners

De ‘schertsende betekenis’ die in het WNT genoemd wordt, is ook vastgelegd in een van de paragrafen van het WBD over houtbewerking (WBD 1.1.2.5), waar het gaat om ‘schertsende  benamingen van timmerhout van onbepaalde of mindere kwaliteit’.

De vraag die het WBD stelde, was: “Kent u ironische uitdrukkingen wanneer iemand vraagt: Wat is dat voor hout?”

De waaiboom had, getuige de antwoorden, veruit de slechtste reputatie, maar er waren ook andere schertsende benamingen in omloop, zoals waaierhout, boerenlullenhout, kornoeljehout, en wilde mensenhout.

Bovendien was er aan de waaiboom een berijmde dooddoener verbonden. Op de vraag wat dat voor hout was, werd dan geantwoord: Dat is waaibomenhout -- als ge erop ruist (wrijven, rossen) dan blinkt het, en als ge erop schijt dan stinkt het! Met voor het laatste deel de net nog wat onsmakelijker variant: ... als g’er op schijt, dan stink’ ’et, en als ge ’t aflekt, dan blink’ ’et.

Werd er gevraagd waar dat hout vandaan kwam, dan was het schertsantwoord verbonden met een fantasietoponiem: waaibomenhout komt van Kassemasse waar de kleerkassen op de

bomen wassen.

In overdrachtelijke zin was de volksmond wat clementer voor de kwaliteit van het hout als beeld voor de man. Zelfs oude vrijgezellen konden nog een vrouw vinden van hun leeftijd, want ‘elk hout is timmerhout’ (Piet Heerkens; 1941)

Voor het Tilburgs heb ik die dooddoeners, ook wel ‘afjachten’ genoemd,  niet kunnen vaststellen, maar wel een humoristische overdrijving die bewijst dat het altijd nog slechter kan. Ze werd gesignaleerd door Pierre van Beek. Het allerallerslechtste hout heet dan ongepolitoerd waaiboomenhout. (TTP 16-12-1968)

 

Van slechte kwaliteit

Waajbôomehout is een samenstelling waarvan het eerste deel een zekere spot of minachting uitdrukt voor de kwaliteit van het tweede lid. Er zijn in het Tilburgs veel van zulke, vaak zeer beeldende en humoristische samenstellingen te vinden, die overigens meestal ook in de Standaardtaal voorkomen.

Ččrmeluijzaspčrgesarmeluisasperges -- voor schorseneren en haverwortel; ook keukemččdeverdriet, blijkbaar omdat deze groente lastig schoon te maken is.

Flötjeshout fluitjeshout -- eigenlijk de wilgentak waarvan een eenvoudig fluitje gesneden kon worden; daarnaast ook ‘slecht hout’; in het Tilburgs gebruikt om een persoon (meestal een man) met een zwak karakter aan te duiden: ęene van flötjeshout.

Lewaajsaus --  lawaaisaus – met water verdunde jus; ‘lawaai’ wegens het gesis dat de jus maakt als er water aan toegevoegd wordt.

Luiwččvepap luiwijvenpap -- pap gemaakt door een luie vrouw; eenvoudige pap, namelijk melk met beschuit.

Schoemaokersham -- schoenmakersham – rammenas (Rhaphanus sativus niger) -- soort radijs (Daamen 1916); vergelijk Vlaams schoenmakersfricandon voor pens. In Tilburg nog schoenmaokersspčk voor  uien (Verbunt).

 

Waajbôome in de Moerstraat, Tilburg Noord