INHOUD WTT
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Deze pagina is een digitale versie van de letters in het boek Van Aajkes tot Zaandkèùl (2012) van Ed Schilders, een Tilburgs alfabet, geschreven op een berijmd alfabet van Jace van de Ven. De teksten verschijnen met toestemming van de uitgever 'Stadsmuseum Tilburg'.

© Tekst - Ed Schilders & Stadsmuseum Tilburg 2014, 2015 © Tilburgs ABC - Jace van de Ven 2015 - © Website Stichting Cultureel Brabant 2015 - © Beeldmateriaal Regionaal Archief Tilburg 2015 tenzij anders vermeld.

WTT
A

B

D

E

F

G

H

I

J

K

L

M

N

O

P

R

S

T

U

V

W

Z

Van aajkes tot zaandkèùl

Ed Schilders

Jeroen Bosch – ‘De tuin der lusten’ is een triptiek waarvan de twee buitenpanelen naar binnen geklapt kunnen worden. Voor de gesloten toestand (foto) schilderde Bosch de wereld als een bol met daarin een platte aarde, wat niet wil zeggen dat hij niet wist dat de aarde een bol was. Volgens de oudste, Griekse wijsgerige tradities bestaat de wereld, of liever alle leven, bij de gratie van een aantal bouwstenen. Bosch kende ongetwijfeld de vier hoofdstoffen die door Aristoteles onderscheiden werden:  aarde, water, vuur en lucht. Waarschijnlijk mogen we het schilderij van Bosch in deze natuurfilosofische traditie duiden. Een universum, ofwel wereldbol, met een platte aarde, daarboven de lucht, daaronder het water, en met de zonnestralen als licht, warmte, en dus ‘vuur’. Open deze panelen en het resultaat wordt zichtbaar, de bol wordt plat, een tuin der lusten, het aards paradijs.

 

Het Tilburgs geeft de voorkeur aan grond boven èèrde. De boer heeft goeje grond, geen goej èèrde. De overledene staat vóór de teraardebestelling enige dagen boove de grond, en wie niet katholiek was of een groot zondaar – bijvoorbeeld een katholieke zelfmoordenaar -- die werd begraven in ongeweeje grond (ongewijde aarde). Over dat laatste hebben we een fragment uit het verhaal ‘‘t Meske dè den kapelaon hâ verlaaid hâ hil wè op d’r geweten’ van Cees Robben. Het gaat niet over dat meisje maar over een  ‘linkse rakker’, een socialist:

Toen kwam mijn vader dreigend overeind en zijn verbeten stem snerpte scherp over de tafel. : “Witte wè gij zèèd Sjarel... gij zèèd unne rooie, unne S.D.A.P. er... eene van 't Sôrt Dè Aaltij Pruttelt... En as gij dood gaot komde nie in de kerk... en gij wordt nie in geweeje grond begraove, gij komt aachter de heg te ligge, witte dè wel?' (Robben en Rooms - 1981)

 

Dat wil niet zeggen dat èèrde helemaal niet voorkomt in de betekenis van akkergrond. Toch lijkt het gedicht ‘Sezoen 1987’ van Piet van Beers, die behalve volksdichter ook volkstuinder is, een uitzondering:

 

't Vurjaor was koud

't was guur èn 't was nat

We hèbbe nog nôot,

zo'n kaoj vurjaor gehad…

 

Ik ha half april

pas den hòf omgespaojd.

M'n tèùnbôone waare

pas hêel laot gezaojd…

(…)

De bontjes die laage

in de èèrde te ròtte..

Èn maoje genog

in de jèùn èn sjalotte...

 

Èrremoej

Van èèrde in de betekenis ‘wereld’ ofwel ‘aardbol’ vond ik een mooi voorbeeld in een oud weversliedje, opgetekend door A.J.A.C. van Delft en van muziek voorzien door Rolf Janssen (1984):

 

 

En weven wij op ons getouw

dan spuult naast ons kind of vrouw [spoelt]

klosgarens op ons schietjes

en zingen we weversliedjes

en zingen dan van èrremooi [armoede]

als ’n blinde vink al in zijn kooi

we weven met handen en voeten

omdat we 't van èrremooi moeten

we weven dan den helen boel

tussen hemel en èèrde op onze stoel.

 

Ter verduidelijking: spuule van klosgarens op schietjes is het overbrengen van het garen van de klos naar de schietspoel van het weefgetouw. Èrremooi lijkt een geval van rijmdwang te zijn omdat èrremoei nou eenmaal niet vol op kooi rijmt. De blinde vink was tot in de twintigste eeuw de radio met de arbeidsvitaminen voor de arme man en de wever in het bijzonder; blindgemaakte vinken zongen beter dan ziende. Zie de K van Knòrrie.

 

Moeder èèrde

Eèrde wordt dus ook in het Tilburgs gebruikt in vaste uitdrukkingen, zoals ‘tussen hemel en aarde’. Het is in zulke gevallen niet mogelijk ‘aarde’ te vervangen door ‘grond’. Dat zien we  bijvoorbeeld in een paar verzen van Piet Heerkens, waarin hij vaste uitdrukkingen gebruikt als ‘het slijk der aarde’, ‘moeder aarde’, en ‘op deze aarde’.

In het gedicht ‘Geld’:

 

Slijk der eerde? - Zilvere rikse? [rijksdaalders]

Geef mar op! - As ’t moet, ik slik ze! (1939)

 

Heerkens schrijft inderdaad steevast eerde. Want hoewel Tilburger van geboorte, schreef pater Piet zijn verzen toch in een soort veredelde dialectspelling (stads meej haajkaants, zou de Tilburger zeggen) ook wel, denk ik, om ze voor een breder lezerspubliek dan alleen Tilburgers toegankelijk te houden. Dus schrijft hij ‘sewijle’ in plaats van sewèèle (ondertussen), ‘wijfke’ voor wèfke, ‘ruiten’ in plaats van rèùte.

Nog zo’n vaste uitdrukking, eveneens van Heerkens, een fragmentje uit het gedicht ‘Gestörve kiendje’:

 

Hier gaopt et graf,

dieën open mond

van moeder eerde… (1939)

 

De betekenis ‘werelds’ gebruikte Heerkens in het gedicht ‘Moeder dood’:

 

Och moederke, naa zeede dood!

naa rust oe hart, die liefde puur,

oe oog is dicht en zonder vuur...

mijn hart... m'n hart is zwaor as lood...

(…)

Och moederke, wè waarde goed!

Oe moederoog, dè-d-is naa toe,

het eerste dè ’k op eerde zaag,

oe oog waorin oe liefde laag,

mij liever dan al ’t eerds gedoe...

oe moederoog dè-d-is naa toe! (1938)

 

De stad plat

Uri Nooteboom, de Tilburgse schrijver-journalist die kort voor de bevrijding van Nederland in Zutphen door een Duitse sluipschutter werd vermoord, schreef niet in het dialect, maar het hier volgende citaat bevat een prachtig voorbeeld van wat ABC-dichter Jace van de Ven ‘nen bòl mar tòch plat’ noemde. Nooteboom beschrijft hoe hij als jongen naar de torenspits van de kerk van ’t Heike klom onder begeleiding van de ‘opwinder’ van het uurwerk. Bij het uurwerk aangekomen, wil de jongen nog hoger de spits in, naar het opengewerkte deel – vroeger werd dit ‘het doorluchte gedeelte’ genoemd -- vanwaaruit de vlaggenstok werd uitgestoken… De opwinder twijfelt:

Zo'n aap van een jongen, dacht hij. Ten slotte, het was een goedertieren Tilburgse mens en hij gaf toe. We klommen in de houten spits. We kwamen in het open deel onder den bol. En daar zag men voor het eerst, hoe klein de eigen stad en hoe wijd de wereld was. Daar lag de stad plat en gespreid op Gods goede aarde… (1944)

Daarmee hebben ze het hoogste punt van de toren van ’t Heike nog niet bereikt. ‘De spits’, schrijft Nooteboom:

...klimt versmallend verder, tot zij opeens weer uitzwelt tot een bol of een peer met den staart naar boven en daarbovenop drijven het kruis en de gulden haan.

De jonge Uri Nooteboom vraagt aan de opwinder of ze daar ook samen naartoe mogen klimmen.

Voor het antwoord zie de letter S van ‘Sneevel’.

 

Heikese toren anno 2012; de vlaggenstok bevindt zich niet meer in het open deel, maar veel lager, naast het uurwerk.