gaa, gaaw
bijwoord
gauw, vlug
- A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 - twaoter
zal gaa kooke - het water zal dadelijk koken
1.
weldra, binnenkort - Piet Heerkens - ‘Sjandoedelida’; 1938
- ...toe Miekelief, wor gaaw mijn vrouw,/
ik haaw verpoepies veul van jou...
2. een snelle handeling
- Naarus – ‘Brieven van een oud-Tilburger’; 1940 - Mar na was er
inne jonge en die lekte z’n pèèr gaaw aaf en toen sopte ie nog eens.
- Piet Heerkens – ‘Claxon’ – 1940 - Uh!-Uh!-Uh! - gaaw, red oe
huid!/ Kooning auto mot veuruit! - Piet Heerkens – ‘De
gemeenteraod van Baokel’; 1941- Frie Oomen die kwaam/
al daolijk geloopen/
en kreeg bevel om den herd gaaw te sloopen.
3. meteen, zonder dralen
- Piet Heerkens – ‘Vrouwke misère’; 1941 - onneuzelen hals, kom gaaw
in mijn huiske,/ hier hedde mijn brood, maok mar gaaw 'n kruiske!
- Piet Heerkens – ‘Wenter en lente’; 1941 -
Daor slao de veurdeur open, de Lente staot er veur... gaaw is de Wenter deur de keuken weggeslopen...
- Cees
Robben– Gao-naa-toch-gaa... (19570817) - Cees Robben– Zeg naa gaa worraon of worraaf... (19670603)
-
Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Miet, gao mar gauw daor bij
Bert Hòns (Haans), gao mar gaa vur en dubbeltje bintjes haole, dan
hèbbe we mèèrege soep èn kaojkes, zôo… (transcriptie Hans Hessels
2014)
►
Klik hier voor audiofragment
- Interview met de heer De Kok (1978) – …èn dan hèdder nòg êene diek
naa nie zo gaa kan noeme…
(transcriptie Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
4. na korte tijd -
Piet Heerkens – ‘Liefde?; 1949 -
Slecht gelijmd kan nie lang haawe, dus, 't begos al gaaw te naawe! valse liefde is kort van zang; 't leeve gong z'nen harden gang
- Lodewijk van den Bredevoort – Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken?; 2006 - Veul te buurten ha onze vadder nôot, tegen onze opa. Wij han et ôk aaltij al gaaw gezien en wô’n er wel èùt, èùt dè halfdonkere kot.
- Henriëtte Vunderink – ‘Onzen hond’; 2007 -
Hij was vant völlesbakkeras, brè ùn,
meej hier èn daor wè streepe, èn hij had al gaaw begreepe, dèt hier nog zo slèècht nie was.
5. zodra - Piet van Beers – ‘Zomermiddag’; 2004
- Zô gaaw de zon gezakt is gao'k de tèùn on't spèùte.
gaaf, gaave
werkwoordsvormen - verleden tijden van geeve
gaf, gaven
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GAAF -
2e hoofdvorm van 'geven'

Ill. Naumann - Anser anser
gaans
zelfstandig
naamwoord
- Dialectenquête 1876 - gaanze
- ganzen
- Cees Robben– ’n Gaans op ’t Zaandend (19780609)
- WBD III.4.1:211 'gans' - grauwe gans, wilde gans (Anser anser)
- WBD gaans,
gans - roepwoorden voor de gans
- WBD gaans,
gans, gaanske - vleinamen voor de gans
- WBD gansje -
roepwoord voor een jonge gans
- WBD gaans,
gansje - vleinamen voor de jonge gans
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - Nòr de
gaanze gaon, mar ophaawe waor ze begiene te zwèmme (- Pierre van
Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - Bij
tegenslag snel de moed laten zakken.
- Frans
Verbunt - et
bier is nie vur de gaanze gebrouwe
- K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - de
gaans - frater Amabilius (blz. 100)
- K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - Bartje
Gaanzenek = Bart van Iersel (blz. 45)

Illustrator onbekend
gaanzeblom
zelfstandig
naamwoord
ganzenbloem, pèrsblom,kaankerblom -
Chrysanthemum segetum
- WBD III.4.3:393 gaanzeblom - gele ganzebloem (Chrysanthemum segetum),
ook genoemd: pèrsblom [pèrs = van het paard, 'van et pèèrd']
gaanzetong
zelfstandig naamwoord
paardebloem (Taraxacum officinale), ganzetong,
molsla, mòlslaoj
Ilustrator.: Thomé - Taraxacum officinale
-
Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006) - ‘Vadder
wè zodde gij lusse, moet ik van ons moeder vraoge’? ‘Gif men mar
gaanzetonge’, zittie.
- Stadsnieuws - Onze paa
ging saoves nao et wèèrk langs de Golsewèg gaanzetonge steeke vur de
knèène (070609)
- WBD III.4.3:287 gaanzetong - paardebloem (Taraxacum officinale)
- WBD III.2.3:88 'ganzentong' = molsla, ook 'veldsla’
gaar
bijwoord
- A.J.A.C.
van Delft -
"'k Wou die duif gaar veur geen geld kwijt." Gaar wil zeggen
heelemaal (niet). (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111;
27 april 1929)
gaars
gaarsteg
bijvoeglijk
naamwoord
ranzig; in
het eerste stadium van bederf verkerend
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GARST
(gaarst) bijvoeglijk naamwoord ranzig, garstig, van geel geworden spek gezegd: gaarste
spek is symbool voor armoedig en onsmakelijk eten.
► gaarsteg
gaarst
zelfstandig
naamwoord
gerst als
voer voor kippen
- Cees Robben– Gin ochtendvoer of
kiepegaarst (19670922)
-
Dialectenquête 1876 - tèrf
en gaarst - tarwe en gerst
- WBD I:1405:
gaarst
- Henk van
Rijen - garst -
gerst
gaarsteg,
gaars
bijvoeglijk
naamwoord, bijwoord
- Pierre van
Beek - ranzig,
o.a. van spek gezegd (= gaars?)
- WNT GARSTIG,
voorheen met uitstooting der r, ook GASTIG. Van vette
zelfstandigheden ... sterk van smaak en kwalijk riekend, ranzig,
galsterig.
- Cees
Robben– Of ’t gaarstig waar.. of licht behaord (19590919)
- Lodewijk
van den Bredevoort, ps. v. Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Bij et brôod, gereukt spek en
zôlang et nie gaastig waar best lekker.
- Lodewijk
van den Bredevoort, ps. v. Jo van Tilborg; Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006 - Et spek kwaam wel nie ons neus
èùt, mar et schilde nie veul. Et kos ôk zô verrekkes zout zèèn, en
asset tegen november liep, wier et ôk steeds mar gaastiger. Dè spek
dè zaag niemer wit mar steeds gèler, ik kan nie zeggen det lekker
waar.
- WBD III.2.3:53 'gaarst' = ranzig
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks - 1992 -
'gaast'
bijvoeglijk naamwoord - ranzig
gaast, gasje
zelfstandig
naamwoord
gast, gastje
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'kermisgaast' - kermisgast, kermisbezoeker
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'gaaste';
'gasjes'; 'zukke gaaste'
-
Dialectenquête 1876 - de
genoddigde gaaste
- Cees Robben– D’n vremde gaast (19590912)
gaasthèùs
zelfstandig
naamwoord
gasthuis,
ziekenhuis

Foto:
Regionaal Historisch Centrum / Stadsmuseum Tilburg
- GD07 die
bèùteshèùs kosse wèèreke zoas int gaasthèùs
- A.J.A.C.
van Delft -
Maar de buurvrouw vergoelijkt haar houding, want "ze heej in 't
gaasthuis gelegen waor ze geopereerd is en nie afgemaokt", hetgeen
wil zeggen, dat zij niet onder narcose gebracht werd.(Nwe. Tilb.
Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
- Cees Robben– Hij kwaamp in ’t gaasthuis terèècht (19650528)
[Nonne]
waare vrèmd genog hier bekaant de êenigste vrouwe die en beheurlek
vak leerde èn bèùteshèùs kosse wèèreke, zoas int gaasthèùs. (G.
Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2007)
gaaw, gaa
bijvoeglijk
naamwoord
gauw, vlug
- Pierre van
Beek - en
gaawske - een vlug klein kind, een vluggertje, een haastig gedronken
borrel;
- Cees
Robben- Dur ene snòtneus verweete, dès gaaw vergeete; nèt zôo gaaw
- Cees
Robben- Ik hèb mar gaaw meej de kaaw ene pulling òp et voetènd geleej
- Cees
Robben- Hoepelt
naa tòch gaaw òp;
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
de
zwòleme zulle vòrt gaaw trugkoome
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - ge kunt
stikken as ge gaaw zèèt (D'16)
- Cees
Robben- doe es
gaaw oew aaw aon
- WBD III.4.4:324 'gauw' = rap
- A.P. de
Bont - ga.u,
bnw. en bijw. 'gaauw' - gauw: Als aansporing tot iemand om spoed te
maken, hoort men Gaauw!, of met herhaling! Gaauw! Gaauw!
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks - 1992 - gaaw bijwoord
- gauw, licht, gemakkelijk
gaawd
zelfstandig
naamwoord
goud
Dialectenquête 1876 - gaaud
en zilver
gaawe, gouwe
bijvoeglijk
naamwoord
gouden, van
goud
- Frans
Verbunt - gaawe
gaast - toffe kerel
gaaweghèd
zelfstandig
naamwoord
in de
gaaweghed - in de vlugte
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GAUWIGHEID zelfstandig naamwoord; spr. Alles is 'en weet, maar vlooien vangen is
'en gauweigheid.
gaawer
bijvoeglijk
naamwoord, vergrotende trap
- Henk van
Rijen - gauwer,
vlugger
gaawke
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
MTW
vluggertje (vlug nog een borreltje)
Buuk
- Drinkeme nòg en gaawke? - drinken we nog een
vluggertje /afzakkertje?
gaawte
zelfstandig
naamwoord
haast
uitdrukking
- in de
gaawte - inderhaast, vlug - In de gaawte viet ie et meej.
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'om mee
de gaawte iets te vatten'
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GAUWTE
zelfstandig naamwoord v. - Met de gauwte - in der haast
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
in de
gaawte - inderhaast
gabbelat
zelfstandig
naamwoord
- Pierre van
Beek - dolle
trien
gabberdiene
zelfstandig
naamwoord - stofnaam (textiel)
gabardine
- WBD II.4. p. 866 – J.T. Bonthond, Woordenboek voor de manufacturier
(1947) zegt bij „gabardine": „Kamgaren of katoenen weefsel in stijle
keperbinding geweven. Indien voor regenkleeding, waterdicht
geïmpregneerd." -
gabberdiene, K 183 (= Tilburg)
Henk van Rijswijk -
Gabardine:
een dicht meestal kamgaren weefsel in keperbinding met een steil
diagonaal verlopend lijnenpatroon (steilkeper) en afgewerkt met
kaalappretuur. Door de kettingdichtheid te verhogen gaat de keper
ook steiler lopen. Gebruikt voor regenmantels en –jassen,
mantelpakken en japonnen. Vaak waterafstotend gemaakt.

(Herinneringen aan zijn opleiding aan de Hogere Textielschool - 1
september 1950 tot en met juli 1954),
http://www.cubra.nl/auteurs/henkvanrijswijk/textielschool.htm
gadeeseme
►gaddeezeme
gaddeezeme
bastaardvloek
Jan Jaansen
(Piet Heerkens) - De mergen daorop kos oome Teun haost nie uit z'n
bed kome, zoo stijf waar ie. "Wel gaddezeme," bromde-nie, "m'n beene
slaope nog nao en ze willen mar nie wakker worren…” (uit ‘Oome Teun
op collecte’, Nwe. Tilb. Courant, 1939)
- Cees
Robben– Gadeeseme-nog-aon-toe (19610901)
- Cees Robben– En desseme gadeeseme nog tesse mosse ôôk... (19621005)
Overzicht van bastaardvloeken
gaddimme,
gaddimmes
bastaardvloek
Jan Jaansen
(Piet Heerkens) - Die geleerde architecten jaogen oe mar op
onnoodige onkosten. Wè ze buitengewoon goed kunnen: rekeningen
schrijven, dè kunne ze gaddimmes goed." uit ‘Bad Baozel’; Mwe. Tilb.
Courant, 1939)
"Gadimme,"
riep den aawe Stokkermans... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 11; NTC 10-12-1938)
Overzicht van bastaardvloeken
gadoome
bastaardvloek
gadoome
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Cees Robben- Ik heb 'm jaore zo/ van Beek zien koome/ 't was
fikkie,/ en vendaog gadoome/ stond ie ineens weer op de vloer...
(In: Goirle, 1975)
Lechim - Dès gadoome lang geleeje... (uit: ‘Sneeuw...’; Tilburgse
Koerier, ca. 1970)
Lechim - Dès gadoome nie mar niks... (uit: ‘Mee pesjoen...’,
Tilburgse Koerier, ca. 1970)
Lechim - 't Viel gadoome echt nie mee... (uit: Fèftig jaor “Kunst en
Kraacht", Tilburgse Koerier, ca. 1970)
Overzicht van bastaardvloeken
gaddoome
bastaardvloek; uit: God & verdomme
-
Karel de Beer – Bijnamenboek - "Kèts (Kaatsheuvel, zie pag. 91) èn
Lôon zèn eene gaddoome" (dit is één pot nat.) (website)
-
Gerard Steijns - Èn dès gaddoome ok en goej reeje vur fist! (Tien
jaor diktees, 2010)
Overzicht van bastaardvloeken
-
Elie van Schilt – ‘Toon den zoon (van Nilleske)’
Ik had men vertier en fietste mee veul plezier in de verte zaag ik altij den heuvelse toren. Mar op ene keer mee hul men gekèèk
verzelde ik in 'n vremde wèèk en gadomme, ik was harstikke verlore.
-
Karel de Beer - “Kèts (Kaatsheuvel) èn Lôon zèn eene gaddoome" (dit
is één pot nat.) - (2000, van de website over Tilburgse bijnamen
van Karel de Beer)
-
Gerard Steijns - Èn dès gaddoome ok en goej reeje vur fist! (Tien
jaor diktees van Gródjes, 2010)
gadjèn
bastaardvloek
"Gadjen!"
vloekte Bartje. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t
klokhuis van Brabant 8; 31-12-29)
Overzicht van bastaardvloeken
gadoorie
bastaardvloek
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gadoorie
Jan
Jaansen (Piet Heerkens) - Gaddorie," riep oome Teun… (Oome Teun en
de Iemkers - door A. Wibbelt, naoverteld deur P. Heerkens S.V.D.;
1941)
Jan
Jaansen (Piet Heerkens) - Gaddorie, gij bent nog magerder as
vruuger, mensch. (Oome Teun en de Iemkers - door A. Wibbelt,
naoverteld deur P. Heerkens S.V.D.; 1941)
...zes-honderd-duuzend, et is zoo gadories veul! (Jan Jaansen; ps.
v. - Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC
31-12-1938 – 18-2-1939)
Overzicht van bastaardvloeken
gadsjonge
bastaardvloek
...gadsjongens, wè hee dieën meens 'nen strot! (Jan Jaansen; ps. v.
- Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; NTC
8-10-1938)
Overzicht van bastaardvloeken
gadverdeezeme
bastaardvloek
Goed? Nee,
wel gadverdézemes goed óók! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; NTC 8-10-1938)
Overzicht van bastaardvloeken
gadverdimme
bastaardvloek
'k Heb
gadvergimme nog noot in m'n leven zoo heure zinge... (Jan Jaansen;
ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 2; NTC
8-10-1938)
oei-oei, daor kwaam ineens, den hond aon, gadvergimme... (Piet
Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Mijn irste broek, 1941)
Overzicht van bastaardvloeken
gadvergeeme
bastaardvloek
Gadvergemennogaontoetoch... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
’Oome Teun naor zee’; NTC 18-11-1939)
Overzicht van bastaardvloeken
gadverju
bastaardvloek
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
68 02 15 - En dè vond ie gadverju nog fèn.
Overzicht van bastaardvloeken
gal
zelfstandig
naamwoord
gal
- WBD legger (bep.
gewrichtsziekte bij paarden), ook genoemd 'klappees', 'lègger' of
(Hasselt) 'ligger'
- WBD galle
(Hasselt) - gal (vochtophoping in een peesschede)
galander
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - gelande,
belendende grondeigenaar
- WNT GELAND
bnw. Eigenaar zijnde van een of meer stukken grond, t.w. in de
uitdrukking -
'geland zijn' = land in eigendom hebben.
galge
zelfstandig
naamwoord, geen enkelvoud (plurale tantum)
bretels
Hij ha en
broek meej galge.
- Cees
Robben- waor zèn
men galge?
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "galgen - bretels"
- De
straote waare vol mee wèèvers/ Mee galge over durren boezeroen… Uit:
‘Unnen droom’, Ad van den Boom, circa 2005.
- WBD III.1.3:123 'galg' = bretel
- Heestermans
- Witte nog? I, p. 21 - galg 'bretel'
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
galg
zelfstandig naamwoord
- galg, bretel
De Bont,
zelfstandig naamwoord vr
'galg' - 1) bretel; 2) onderdeel v.e. spinnewiel; 3) (weverst.) elk
v.d. beide leren riemen die de kammen in op- en neergaande beweging
brengen; 4) (Molenaarst.) bep. draaiboom.
- WNT GALG 2d)
draagband (t.w. bij manskleeding) over de schouders gedragen en aan
de broek bevestigd, om het afzakken daarvan te beletten; bretel.
galggissele
werkwoord,
zwak
- Henk van
Rijen -
afstraffen, onder handen nemen, een pak slaag geven
gallopèère
werkwoord,
zwak
galopperen
- WBD (Hasselt) gallopaers; elders: type 'viervoets'
gang, gangske
zelfstandig
naamwoord
gang
(concreet en abstract)
- WBD òn de
gang zèèn - beginnen te rijzen (gezegd van deeg)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GANK
zelfstandig naamwoord m. - in gank - aan den gang
gangske
zelfstandig
naamwoord, verkleind
kleine gang,
gangetje
- WBD stalgangetje ( verbinding tussen voorstal en achterstal, opzij langs
de koestand heen)
gaodoe
samentrekking
ga je je
- Cees Robben– Gaodoe bos verkôôpe..? (19870619)
gaof
M goaf
zelfstandig
naamwoord
gave
bijvoeglijk
naamwoord
M heel
gaogelbroek
zelfstandig
naamwoord
met gagel
begroeid stuk land

Myrica gale - gagel
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - deur de
gaogelbroeke moete (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - door de gagelbroeken moeten = een
moeilijke tijd doormaken (Het Gagelbroek = een laag gelegen, met
gagel begroeid stuk land) (gagel = Myrica gale)
gaoget
persoonsvorm
van gaon met voornaamwoord het; ook gebiedende wijs
gaat het,
gaat dat
- Cees
Robben– Gaoget op de mert mar vraogen. (19540306)
- Cees Robben– Hullieje pa is unne wous.. hullie moeder unne
abbetjoek.. en zelf is ’t ôôk mar unne drie-kwart... Vur de rest
gaoget wel. (19840330)
- Cees Robben– Hoe gaoget, Drikka.? (19870925)
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Hoe
gaoget, Bart?
B hoe gaoget?
2e en 3e pers. enk. 'gao' + 'et'
Het
fonetisch hiaat tussen 'gao' en 'et' is opgevuld door inlassing van
'g' (Schuurmanss Encl. pron., blz. 22) - A.P. de Bont - §242.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GAGET
- gaat het
J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GAGET -
gaat het
gaojke
zelfstandig
naamwoord
MTW
wederhelft (m.b.t. een vogelpaar)
- WBD III.4.1:25 'gadetje (gaaike)' (= gaojke) - wederhelft v.e. vogelpaar
gaojslaon
werkwoord,
sterk
gadeslaan
- Cees
Robben– Slaoget toch goed gaoi dan hedder genaoi van.. (19650115)
- Henk van
Rijen - slaoget
mar gaoj - bekijk het maar (?)
Allêênig
op-'n plötske/ waor ik nie wor gaoigeslaon.
(Lauran Toorians; Nòjaorsaovend; CuBra; 200?)
-
Stadsnieuws - Slaoget
tòch goed gaoj, dè de draojer nie in de frut lôope - Blijf toch goed
opletten dat de draden niet in de war raken. (230510)
- WBD III.1.4:336 'gadeslaan' = zorgen voor
- A.P. de
Bont - goislo'n st.ww.tr. en wederk. 'gaoislöon' - gadeslaan, zorg dragen
voor, behartigen.
gaon
werkwoord,
sterk
gaan
Praesens: ik
gao - gij gaot - hij gao - wij/zullie gaon/gòn; imp. gao!
Dialectenquête 1876 - ik gao,
hij gaot, we gaon
- Cees
Robben– De goei gaon aaltij ’t irst... (19720519)
- Cees Robben– Asser ammol ingaon... (19610707)
- Cees Robben– Hört dè bist toch is te keer gaon... (19590905)
- Cees Robben– [dirigent tegen koorzanger:] Fortissimo, dè wil naa
krek nog nie zegge degge dôôdgemoedereerd gewoon moet gaon staon te
kwèèke. (datum onbekend)
- Cees Robben– Hij haauwt lang weg mee zunne gaoren-bol... Dan kumme
niet gaon katsele.. (19671215)
- Cees Robben– We gaon gevangertje doen.. en blôôt slao dôôd...
(19670908)
- Cees Robben– Zumme naa is gaon proeme of doede liever hakdolle...
(19670908)
- Cees Robben- Ik zie (...) M’n kiendjes vur slaoi al d’n hofpad op
gaon... (19570309)
- Cees Robben– De kender gaon ’t list... (19540724)
- Cees Robben– Dan kunme slaope gaon... (19670428)
- Cees Robben– En dan gaon we bij oma’s thee-leppen... (19640228)
- Cees Robben– Ik en d’n onzen zen er tegen in gaon ligge...
(19641106)
Dialectenquête 1876 - gao de
meê? Plur. gellie gao meê, war?
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - daor gaon de
zaogers van Beek (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - achter elkaar lopen (z.a.)
- Henk van
Rijen - ek zal
es gòn kèèke
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) - gaon ww
- gaan: hoe gògget?
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GINK
2e hoofdvorm van 'gaan': ging, gong, gonk
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gaon/
goan (krt.19)

Kaart uit:
A.A. Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937
WvM 'da mun
bloet twee keer soo snel ghingk'
- Dirk
Boutkan (blz.
38) gaon: plur. met verkorting: 'gòn'n- in inf. over
het alg. geen verkorting; 'k ha nia moete gaon, gaon en staon. Als
hulpww. wel verkorting: gòn kèèke, stòn te kèèke (blz. 66)
imperatief
uitsluitend 'gao'

Sticker van
carnavalsvereniging Goade mee?! (Ga je mee?!) Foto 2020, CuBra.
Tegenwoordig spellen we liever 'gaode' maar 'goade' is niet foutief
omdat het inderdaad een o-klank betreft.
Oude
vervoeging met O
Tegenwoordige tijd eerste
persoon meervoud
SJAREL. Jè, dè zik. As we naaw zomer han dan ginke we nor den
wenter. En naame in de wenter zitte gomme nor den zomer. Des
teminste ’n goei vruitzicht. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot
Tilburg, 2 februari 1945)
Verleden tijd - Derde
persoon enkelvoud
...en nie
lang daornao gonk-ie dood... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939)
Cornelissen keek er van op en ie vroeg, of et om 'n flinke som
gong... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad
Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939)
Op staonde voet gonk ie naor huis terug... (Jan Jaansen; ps. v.
- Piet Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in NTC
13-4-1940 – 24-8-1940)
De zon waar nog mar amper op of Teun gonk op pad... (Jan Jaansen;
ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun in den trein’; NTC 16-9-1939)Ze gonk de gang in... (Jan Jaansen; ps. v.
- Piet Heerkens svd; De
nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; NTC 15-10-1938)
Ze gong aon 'n sleutelgat luisteren... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet
Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 3; NTC 15-10-1938)
...hij gong veur et venster staon en keek naor den overkaant. (Jan
Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in
8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939)
...mar 't waar beter as ie naor huis gonk. (Jan Jaansen; ps. v.
- Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC
25-2-1939 – 18-4-1939)
Toen et vis-sezoen wir oope waar/ gong kaort-club «Schuppe aacht»/
as êen van dirste nòr de Maos/ int hartje van de naacht. (Lechim;
ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Onder
waoter‘)
...en ’t gonk goed (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot
Tilburg 1941; CuBra)
’t Gong er over thermiek, thermise strooming en alderhande
vliegterme die in hil endje boven mèn petje gonken. (Naarus; ps. v.
Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Toen et
vis-sezoen wir oope waar/ gong kaort-club «Schuppe aacht»/ as êen
van dirste nòr de Maos/ int hartje van de naacht. (Lechim; ps. v.
Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Onder
waoter...)
Driek gong meej en bejaorde-rèès/ enen dag meej nòr de zee...
(Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Gin zin mir...)
Ge gongt dan
meej zon zwarte ziel rèècht naor de hel… (Lodewijk van den
Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
…en ons
moeder zette mar thee, dè gong er wel in... (Lodewijk van den
Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel
trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Verleden tijd - Eerste
persoon meervoud
...wè dunkt oe as we 'ns saomen gongen roeien op een van de vennen
daor in Oisterwijk? (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik
van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939)
- …dan gonken we vaoren, schotsenrijers vangen, steentje kletsen en
spatten en poelieën (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot
Tilburg 1941; CuBra)
Toen de groote verhuiswaogen et dörp binnen kwaam gerejen, gongen al
de gerdijntjes opzij... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De
nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 1; NTC 1-10-1938)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
71 04 08 - De Paoshaos en de Paosvogel / Gonge saome aon ’t
praote...
Asset afgelôope waar, gongen we meej hil de femilie bij onze opa
eten. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
We gongen
veur dè we naor school gongen aaltij irst nog naor de kerk, naor de
mis van half aacht. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Verleden tijd - Derde
persoon meervoud
...nao 't eten gongen ze aon den heerd zitten om den aovond in te
praoten. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’’t Spook’; NTC
3-1-1940)
...die gonken mee de kermis nor den Haag... (Naarus; ps. v. Bernard
de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
...dè schon vertessel van die drie mènnekes die saome gonke
waandele... (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941;
CuBra)
- Twee oude
vrouwtjes uit de Koningswaai stonden gisterenavond te bibberen bij
de generale repetitie en bij het (weer) zien der Duitse uniformen
merkte een harer op: "Jè, zò was 't krèk. Wè gonge ze toch te keer!"
(Jan Triborgh, pseudoniem van John Majoie, in een serie van 4
artikelen uit de Nieuwe Tilburgsche Courant over de feestelijkheden
vanaf 27 oktober 1954 ter herdenking van de tiende bevrijdingsdag
van Tilburg.)
Oude
vervoeging met I
Verleden tijd - derde
persoon enkelvoud
En toch gink ut vruit! (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg,
9 februari 1945)
Verleden tijd - eerste
persoon meervoud
SJAREL. Jè, dè zik. As we naaw zomer han dan ginke we nor den
wenter. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 2
februari 1945)
Verleden tijd - derde
persoon meervoud
En toen de auto's wir durgereeje ware, ginke die medjes mee bekare
staon te smoeze. (Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg,
9 februari 1945)
gaonde
tegenwoordig
deelwoord van ‘gaon’
uitdrukking: ‘niks gaonde’; niets aan de hand
- Cees Robben– Daor is niks gaonde Wout... (19791012)
Jan Jaansen - "Vergimd,
daor hedde 't gaonde!" (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den
Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 –
18-4-1939)
gaopbòl
gaapbol,
papaver somniferum
zelfstandig
naamwoord
Gaap- of
slaapbollen zijn vruchten van de papaver (Papaver somniferum)

- Frans
Verbunt - hèdde
soms laaw soep meej gaopbòlle op? - waarom kijk je me zo hinderlijk
aan
GG gaap- of
slaapbol = vrucht v.d. papaver (Papaver somniferum)
-
Stadsnieuws - Hèdde
soms laaw soep meej gaopbòllen op? - waarom zit je zo naar me te
staren? (020806)
gaope
werkwoord,
zwak
kijken,
gapen
gaope -
gòpte - gegòpt (met vocaalkrimping) ook in tegenwoordige tijd
vocaalkrimpings gij/hij gòpt
Stao nie zó
te gaope, gaoperd! - Sta niet zo te kijken, sufferd!
...ze willen
natuurlijk allemol wete wè Kubke Kladder te vertellen hee, dè gopt
as 'nen oven! (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t
klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929)
GAOPE "Dè gopt (gaapt) as 'nen oven" of "dè is zô klaor as 'n
klontje" zoudt ge daarop ten antwoord kunnen krijgen. (Tilburgse
taalplastiek 2 Nieuwe Tilburgse Courant - zaterdag 11 februari 1950)
- - Pierre
Van Beek - "Dat gaapt als een oven", zei de boerin. Daarmee bedoelende: dat
spreekt vanzelf. (Nwe. Tilb. Courant; Tilburgse Typen afl. XIII; 28
maart 1958)
- Frans
Verbunt - dè
gòpt as enen oove - dat is zo klaar als een klontje
Hey klein drölleke, wet zitte toch te gaopen... (Tony Ansems, Hey
klein drölleke; van de cd Tilburgse Liekes American Style 2; 2009)
- WBD (III.2.1: 586) gaope - geeuwen, gapen
gaoper,
gaoperd
zelfstandig
naamwoord
gaper,
toekijker
- Cees
Robben- leuwegaoper die ge zèèt;
- WBD III.1.4:9 'gaper' = nieuwsgierigaard; ook 'gaperd'
gaoperd,
gaoper
uilskuiken,
sufferd
zelfstandig
naamwoord
- Pierre van
Beek - gaoper =
+ 'klòssenbak', 'laobes'
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
58 12 23 - As we strak van ’t aauw in ’t nuuw / ’n Pötje zitten
rikken / En as ger dan is neffe spult / Krègde hil wè te slikken. /
Dan hiette: gaoper of Jan Suf.
-
Stadsnieuws - Hee
gaoperd, kunde nie öt oe dòppe kèèke! (190809)
- WBD III.1.4:9 'gaperd' = nieuwsgierigaard; ook 'gaper' 37 'gaperd =
ezelachtig persoon
Uitdrukking
en gaopert
slaon
iets doms
doen
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 02 12 - En as die unne gaopert slao / Vliegt iederèèn omhòòg.
gaor,
gòrder, gaorst
bijvoeglijk
naamwoord
gaar,
gaarder, gaarst
- WBD nie gaor
- te nat (gezegd van brood)
- Cees
Robben– Vrouw.. De bôôntjes zen nie gaor... Nou dan knaauwde ze mar
gaor... (19770805)
- Cees Robben– ’t Was vurrekkes goed gaor... (19760820)
- WBD gaor -
gaar, d.w.z. voldoende gelooid (in de leerindustrie; II 620)
gaore
zelfstandig
naamwoord
garen
- Cees
Robben- Meej veul
raozen èn tiere kwaamp er bij hum gaoren op de klòs.
- Pierre van
Beek - Zien
dètter gaoren op de klòs komt (T 184)
- WBD (II:698)
hènnepgaore, kèmpgaore - hennepgaren (niet vermeld)
- WBD (II:702)
spienaolgaore - spinaalgaren (niet vermeld)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - gaore
vernaojen èn tèèd verkwiste (- Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1968) - nutteloze arbeid
verrichten
- WBD gaore (II:919)
- garen
- WBD lènggaore (II:1012) - lenggaren: ter reparatie van kettingdraden
- Frans
Verbunt - der mot
gaore op de klòs koome - er moet iets gebeuren
- Frans
Verbunt - hij
heeget zwarte gaoren ötgevonde
-
Stadsnieuws - Der valt
gin goej gaore meej te spinne - je kunt er niets mee aanvangen
(080306)
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - gaore
(krt. 61)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GAREN
(uitspr. gaoren en goaren) vrnw.- allen: geen van garen. GAREN
zelfstandig naamwoord o.
Fr. fil
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gaore
zelfstandig naamwoord - garen
gaorenbòl
zelfstandig naamwoord
garenbol
bol garen; bal die van garen gemaakt is; kaatsbal voor kinderspel
- Cees Robben– Hij haauwt lang weg mee zunne gaoren-bol... Dan kumme
niet gaon katsele.. (19671215)
gaorenbôom
zelfstandig
naamwoord
garenboom
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - iemand
róllen as nen vrèdagsen gaorenboom (- Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1979) hem erdoor halen
(Vrijdags werden de stukken van de doekboom gerold, waar ze tijdens
het weven omgedraaid werden, om ze 's zaterdags bij de fabrikant in
te leveren.)
- Henk van
Rijen -
(textiel) kettingboom
- WBD 'gaoremboom'
(II:957) - garenboom

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
gaos
zelfstandig
naamwoord, onzijdig maar soms ook vrouwelijk
gaas
- Henk van
Rijen - gao es
gaos haole - ga eens gaas halen
- Jawel, hij
liep meej nog un paor aander seldaote un sigretje te rôoke, aachter
de gaos. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
gaote,
gaoter
zelfstandig
naamwoord, meervouden van gat; gaten
mar ik
haaw ze sekuur in de gaoter (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘De
paoter en de kinkenduut’, 1941)
- Cees
Robben– Kek toch is wen diepe gatte vadder../ Dè zen gin gatte bruurke.../
Dè zen gaoter... (19671208)
- Cees Robben– En gaoter waorin ge bleeft steken (19590822)
► gatte
‘Oopaa, der
zitte nammòl gatter in den opstoet.’ Èn toen zeej dieje meens: ‘Dè
zèn gin “gatter”, mènneke, dè zèn “gaoter”.’ (Ed Schilders; Wè
zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
- Henk van
Rijen - 'Hè
lult oe de gaoter in oew sokke' - Hij praat de oren van je hoofd
- WBD (II:2767)
'spêêkgaoter' - spaakgaten in de naaf
- WBD III.1.4:336 'in de gaten houden' = zorgen voor
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gaoter,
meerv. van 'gat'
gaotje
[gòtje]
zelfstandig naamwoord, verkleinwoord van ‘gat’ – het meervoud is
‘gaoter’
gaatje
- Cees Robben– Of zô mar in ’t zaand... in ’n gaotje... (19570525)
gaowèg
tussenwerpsel
- Frans
Verbunt - uitroep
van ongeloof
gas
zelfstandig
naamwoord
gas
Doe de gas
mar èùt
gasfebriek
zelfstandig
naamwoord
... wij
zin aaltij de gasfebriek ok al waar daor de elektrciteitscentrale
gevestigd. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg,
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
gasje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
gast -
verkleinwoord van
'gast'
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gasjes
- Dirk
Boutkan (blz.
53) gast - gasje
K. Heeroma -
Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - GAST
- gezel. In Brabant zeer gemeen, en in de meierije ook zeer bekend;
b.v. een brouwersgast, een kleermakersgast. Noch bij Kil., noch bij
Plant.
- WNT GAST,
dim 'gastje', in de volkstaal GASJE
gaslantèère
zelfstandig
naamwoord

Kaart uit:
A.A. Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937
gaslantaarn
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
Gaslantèren zelfstandig naamwoord v + m. - gaslantaarn
gasthèùs
zelfstandig
naamwoord

Ill.:
Regionaal Historisch Centrum Tilburg/ Stadsmuseum
gasthuis,
ziekenhuis
- WBD III.1.2:395 'gasthuis' - ziekenhuis
- A.P. de
Bont - ga.sthous, zelfstandig naamwoord o. - gasthuis, ziekenhuis
gat, gòtje,
götje
zelfstandig
naamwoord
1. gat =
achterste, kont, billen, aars
- in deze
betekenis is het meervoud eveneens 'gat' (ze zaaten op d'r gat =
billen)
- het
verkleinwoord is in deze betekenis meestal 'gatje'
- gezegde: Et zal
oew gatje/kuntje vaore - Het zal je tegenvallen
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gat - de pap, melk of room hee t'r gat omgegooid (gehottelt;
geschift)' [WTT 2013 - schiften, zuur worden; er lijkt een verband
met 'dere körf omschudde' ►körf]
- MP gez. Hij
hòlden en roej vur zen èège gat [verklaring
nodig]
- MP Wie de
blaos wil hèbbe, moet irst et vèèrke zen gat kusse.
- MP gez.
Haawt Gòd vur ôoge èn de haand vur oew gat, dan zal oe niks
óntvalle.
- MP gez. Ast
nie waor is, geef ik mèn gat vur en kummeke soep.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
69 02 13 - Vrouw Jaanse heege't èrg kaod / Ze lòòpt neffe d'r gat /
Waandelt net as ’n kòòningin / Verwaond dur hil de stad.
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 -
Meej oew gat in de booter valle – Boffen
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ze
poepen èn piesen ammel öt etzèlfde gat – Iedereen is gelijk- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - (bij
kleine kwalen): bid mar dèt vur oew gat schiet, dan kundet ötpoepe
- Frans
Verbunt - meer
meej zen gat ómgôoje as meej zen haande rèèchtzètte
- Frans
Verbunt - meej zen
gat in de booter valle
-
2020 - Als je tegen een ouder iemand “opkijkt”: - die heej zen gat
ok mar in tweeje! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron:
KLIK HIER)
- WBD III.1.1. lemma achterwerk - gat, frequent in Tilburg
- WBD III.1.1. lemma bil c.q. dij – gat, gaat, noordelijk Tilburg
1.1 in de uitdrukking 'vur
oe gat schiete'
Naar de wc kunnen; gebruikt als men wil zeggen dat een goede
stoelgang een einde maakt aan een kwaaltje.
- Cees Robben– Det rap vur oew gat schiet.. Dan bender zôô van aaf...
(19831118)
- Cees Robben– Ik heb bökpent moeder.. Dan bidde mar tot Sinte Piet
det vur oew gat schiet... (19841102)
1.2 uitdrukking voor
afstand; verder weg dan gedacht
- Cees Robben– Van ’t Krèèvent naor ’t Kedent is mar unne
bolscheut... zisse... Mar ’t stikt z’n gat aanders wèèd aachteruit,
en ’t lekt wel op ’n Bossche rèès... (19850504)
2. gat = opening in een
vaste stof
- het
meervoud is gaote of gaoter
- Dirk
Boutkan - gat -
gaote (36)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks - 1992 -
meervoud: gaoter
- het
verkleinwoord is gòtje
- MP gez.
Kaanters gat is rónd.(= Wij moeten alles over onze kant laten
gaan.)
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - en gat
meej en gat is gin gat, mar en gat zónder en gat is en gat (D'16)
raadsel; antwoord: WC-bril
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - et gat
afdraaje (JM '50) - een taak of verplichting niet nakomen
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - ge
vangt em nie vur êen gat waor der twee zèn (Kn'50) - dat is een
slimmerik
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - zó
schèèrp as en gat (D'16) - spreekwoordelijke vergelijking
- Frans
Verbunt - ge vangt
em nie vur êen gat
- Frans
Verbunt - et zèn
kaoj katte die vur êen gat mèùze
- WBD III.1.3:242 'gat = gat in een kous' ook: 'kot' of 'knol'
3. samenstellingen
- WBD schórgat - hooiluik (naar de hooizolder)
- WBD (Hasselt:) drinkesgat of drinkkèùl - waterkuil (natuurlijke of
gegraven kuil op het erf of op de weide, waarin men het vee drenkt)
- WBD schèpgat - schepgat van de (water)put
4. bastaardvloek
gat =
verbastering, vermildering van 'God'
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gat hier
èn giender (bastaardvloek)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
61 11 03 - Laot ze gat hier en daor toch stikke.
5. verwensing
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - kwóge
verroestte meej en blik òn oew gat (Si'65) - verwensing
6. toponiem 't Gat
- Bij Robben =
‘Het gat van Lievengoer’ langs de Donge aan de Gilzerbaan.
(19570119)
gatdèèrm
zelfstandig
naamwoord
gatdarm
- WBD III.1.1. lemma endeldarm, dikke darm – gatderm – frequent
Tilburg
gatènd
zelfstandig
naamwoord
- WBD III.4.5:52 gatènd - ondereinde v.e. stam; ook genoemd: kontènd,
voet of stronk
- WBD III.4.5:59 gatènd - boomstronk; ook genoemd: kontènd, strèùk,
pòst of knöst
gatgedag
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - ondeugd,
kwajongen
gatje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
gaatje
- WBD spangatjes (of: -gòtjes) - spoelgaatjes (II:1035); ook: gòtjes,
gètjes
gatjèn
bastaardvloek
-Jan
Jaansen (Piet Heerkens) - "Haaw op mee dè gekreun," zee taante
Hanna, "ik wor d'r zemellappig van, gatjèn… (uit ‘Oome Teun en den
dokter’, Nwe. Tilb. Courant, 1939)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
64 06 26 - Gatjen wè was dè boerke kaod.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
61 05 05 - Gatjèn, wè was ik muug.
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatjevergimme
bastaardvloek
- Piet Heerkens - "Wel gatjevergimme,/ die kraai krijgt et verrig,/
riep Jan, 't is 'n slimme!" (uit ‘De köster van Baokel’, in:
Vertesselkes, 1941)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatjuu
bastaardvloek (uit God en Dieu)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 12 03 - "'t Lèèk gatju wel òòrlogstèd / ‘r Was gin laamp die
braandde.”
- Henk van
Rijen -
verdorie: uitroep van teleurstelling (God oh God)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatsamme
bastaardvloek
(= God zal me ....)
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gatsamme
(passim)
- Cees
Robben– Bij dees heerlijk jubileum heurt gatsamme ’n Te Deum (197906)
[Geen Prent van de week, maar een ‘tussendoortje’ om het koperen
bisschopsjubileum van monseigneur Bluyssen te vieren.]
- Cees Robben– Lôôpter ôôk de kentjes aaf/ En zegde gatverdikke...
Dan snapter ôôk gin bal mir van/ Gatsamme net as ikke... (19700403)
[Deze regels, zo gaf Robben in de Prent aan, te zingen op de wijze
van ‘Zèède gij unne pronte meens’.]
- Cees Robben– Reesde mee de BBA [openbaar vervoer] en zidde
gatverdikke...?! Dan wierde gij toch ôk deurnat gatsamme... net as
ikke... (19540828) [deze prent speelt in op de actualiteit: in de
vakantiemaand augustus had het meer dan een hele dag achter elkaar
geregend. Bovendien is het een variant op het zogenaamde ‘Tilburgs
volkslied’]
- Cees
Robben- –
Gelukkige is ’t woord nie, zik deuzig en zat.. mar zaolig gatsamme..
dè-wel….. (nieuwjaarsgedicht; 02-01-1970)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
59 11 27 - Toen ’t pèkske open was zeej Sint: / "Wel
gatsamme-bewaoren / Wè moette gij in ’s hemelsnaom / Mee ’n fles
aauwe klaore?
- Piet van
Beers - Biljarte zô nog gaon,….. messchien ôk damme./ Daor zwitte
ôk nie zôveul van, gatsamme. (uit ‘Roland Garros’; ca. 2005)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatschèùver
zelfstandig
naamwoord
tuinboon
(die de ontlasting bevordert maar ook winderig maakt en daarom ook
'blazer' wordt genoemd)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
76 03 25 - "Oewen hof stao vol knaauwboone / Mar èrpel mot ik haole
/ En vur ’ne kilo gatschuivers / Nog 'ne gulde betaole."
gatservètje
zelfstandig
naamwoord, dim
stuk
toiletpapier
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gatservetje (Closetpapier)"
Neffen
de closetpot stond un kiesje, daorin lage de gatservetjes, stukskes
kraant, in nette vierkantjes geknipt. (Lodewijk van den Bredevoort –
ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)
gatslag
zelfstandig
naamwoord
- klap op de billen; een probleem
- Cees Robben– Hij maokt er unne gatslag van.. (19600219)
- WNT - bilslag, in het spreekw. ”Kermisgaan is een bilslag waard”,
voor een pretje moet men wat over hebben.
- Cees Robben– Virtien daoge op sjanternel.. Ons Tonia maokt daor
himmel ginne gatslag van... (19861124) [maakt daar geen probleem
van]
- Cees Robben– Ge maokt er unne gatslag van.. (19700918)
- Pierre van
Beek - We
mòkten er ene gatslag van (overbodige drukte) (Tilburgse
Taaklplastiek 145)
- Frans
Verbunt gatslag =
kwinkslag
- Zegsman Hans Hessels; Uit het geheugen van Hans Hessels, 2022 - Ik
kan er ginne gatslag nòr slaon – Ik heb er geen idee van.
- WNT XIV:1511
gatslag - bilslag (verouderd)
- WBD III.4.4:245 'gatslag’ = lawaai
gatspie
zelfstandig
naamwoord
- WBD III.1.1. lemma aarsspleet – gatspie, uitsluitend opgetekend
voor Tilburg
- Henk van
Rijen - holte
tussen de billen
- Henk van
Rijen - 'Jan
gatspie' - smalende betiteling, scheldnaam
voor een kwajongen
gatstòp
zelfstandig
naamwoord
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gatstop - scheldnaam voor een kwajongen"
gatte
zelfstandig naamwoord, meervoud van ‘gat’
gaten; door - Cees Robbengebruikt om zijn lezers correct Tilburgs te
leren:
- Cees Robben– Kek toch is wen diepe gatte vadder../ Dè zen gin gatte
bruurke.../ Dè zen gaoter... (19671208)
► gaoter
gatverdikke
bastaardvloek
gat = God
- Cees Robben– Gatverdikke dan ben ikke/ Net unne rijke fabrikaant..!
(19540612)
- Cees Robben– Lôôpter ôôk de kentjes aaf/ En zegde gatverdikke...
Dan snapter ôôk gin bal mir van/ Gatsamme net as ikke... (19700403)
[Deze regels, zo gaf Robben in de Prent aan, te zingen op de wijze
van ‘Zèède gij unne pronte meens’.]
- Cees Robben– Reesde mee de BBA [openbaar vervoer] en zidde
gatverdikke...?! Dan wierde gij toch ôk deurnat gatsamme... net as
ikke... (19540828) [De prent werd gemaakt naaraanleiding van zeer
langdurige regenval in Tilburg.]
Karel de
Beer - Praote gij van "gienderwèèd,"/ Koomde wèl es dur de Rèèt,/
Witte gij ok wort Kedènt is,/ Itte pòlling meej de Kèrmis,/ Kènde
gij et Fraatersgat,/ Èn zègde "gatverdikke!"/ Dan zijdegij van onze
stad,/ Van Tilbörg, nèt as ikke! - Tussen haakjes: dit lied moest
bij speciale gelegenheden plechtig gezongen worden, staande en uit
volle borst, herinner ik mij van vieringen van belangrijke
verjaardagen van mijn oma. Voordat dit gebeurd was mocht de aanval
op het familiediner beslist niet worden ingezet. (2000, van de
website over Tilburgse bijnamen van Karel de Beer)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatvergiele
bastaardvloek
- Cees
Robben- –
Gatvergiele, gienderwèèd.. daor gao die Gôolse giebergèèt
(25-10-1985)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatvergielegèètekeutel
bastaardvloek
-
Stadsnieuws - Gatvergielegèètekeutel, wès dè hêet (160909)
Overzicht van alle
bastaardvloeken

gatvergimme
bastaardvloek
gat = God; vergimme = vergeef me
ook
adjectivisch gebruikt: Die gatvergimmese kwòjóng!
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 -
gatvergimme
- Cees
Robben- ik kan
dè gatvergimmes gaotje nie vèène (15-04-1965)
- Cees
Robben – Ge
staot zonder benzine meneer… Wel gatvergimme.. daor kan ik bist al
drie daoge mee gereeje hebbe… (14-03-1975)
-
Stadsnieuws - Jè, dès
gatvergimme nie op sneubòlle gekokt (311208)
- Cees Robben- – ge zit gatvergimme net te loere as unne hond in ’n vleeshal..
(02-07-1976)
- Cees Robben- – Ik ben geboren en getogen/ in de aauwe Koningswaai/ en ik had daor
in’t verleeje/ gatvergimmes munnen draai… (over Pieta Melis;
19-02-1971)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 04 30 - En daorvan hee d'n aauwe Fons / Gatvergimmese spèt.
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
65 06 18 - Ons Sjefke hagget deze week / Zò gatvergimmes druk / Dèj
zee: "Ik sjouw m'n ège zò / Strak nog 'n ongeluk."
-
Willem van Mook – ’k Heb gatvergimme m'n ziel toch nie aon den duvel
verkocht, 'k Ben 'ne goeie katholieke meens. (Nieuwe Brabantse
novellen; ca. 1970)
-
Jodocus (J. Stroucken) - En wè 's dè, gatvergimme?/ Dè zèn rooj
spruite, zeej ik fier (Toemet hooj; 1993)
-
Piet van Beers - Ge hèt me doen simme/ gatvergimme. (uit ‘Lieve
Annelieke’)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatverjuuw
bastaardvloek - gat = God; juuw = juu = verbastering van Dieu/ God
Anoniem –
1959 –
Nillus ha de klosse over laote loope
en daor haddet gatverjuw,
Dieje zuukert, de meulesteller,
stond bezije de contenu.
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie
rikkemendaosie.htm
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gatvermiedenhoed
bastaardvloek; wsch. persoonlijk taalgebruik
Tony Ansems
- Zondags ging ie gerre nor 't café toe/ Mar ons Oma vond/ Dat ie
ut mar nie moes doen/ Ze verstopte zijn schoenen/ En den Opa
zachtjes vloeken/ Gatvermiedenhoed.
(Tony Ansems, Gatvermiedenhoed; van de cd Gatvermiedenhoet; 2010)
Ja, den Opa die zi, of ie kwaot was of nie/ Gatvermiedenhoed...
(Tony Ansems, Gatvermiedenhoed; van de cd Gatvermiedenhoet; 2010)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gawalo
zelfstandig naamwoord
Robben noemt ‘gawalo’ in een reeks van onderwijsvormen als ‘Mulo,
MTS, Gym’. De betekenis is niet duidelijk. (19560721)
gazèt
zelfstandig
naamwoord
krant
- WBD III.3.1:310 'gazet = krant
ge
gij, maar
ook: men
persoonlijk
voornaamwoord
Ge meut nie
vloeke; ge zót zégge
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GE
vrnw - Wordt veel gebruikt voor 'men': Ge zoudt zeggen dat
- gij -
gullie - persoonlijk voornaamwoord -je, u, jullie
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
ge
► gè
gè, gij, ge
persoonlijk
voornaamwoord
gij, u, jij
(zie ook ge)
- Cees
Robben- omdè gèt zèèt
Dialectenquête 1876 - gè
daacht nie, dè 'k dè wiest (ê is volgens toelichting van fr.
même)
Verhoeven - DE
(als in 'hèdde' e.d.) uit 'du'! Z.a.
geaawehoer
zelfstandig
naamwoord
geouwehoer,
zaniken, kletsen
- Cees
Robben- 'Gin
geaauwehoer mar saauwelpraot'
geaffeseerd
► affeseere
► geavveseert
geaffronteerd
voltooid deelwoord van ‘affronteere’ – uit Franse ‘affronter’,
beledigen
beledigd
- Cees Robben- ... zeej [zei hij] geaffronteerd. (19601230)
geappeld
bijvoeglijk
naamwoord
- WBD gezegd
van een zgn. appelschimmel, in Hasselt ook wel 'gepènningd' of 'pómmeleej'
genoemd [WTT 2013 - het laatste wsch. van het franse 'pomme', appel]
geavveseert
voltooid deelwoord van ‘affeseere’, opschieten, haast maken
haast gemaakt
- Cees Robben– We hebben mar nie geavveseert, en alles op staoi-aon
gedaon... (19660325)
► affeseere
gebakke
Jaop
zelfstandig naamwoord
een gebakken bokking
afgeleid van de naam van een visboer (Jaap)
- Cees Robben– Enkelt gebakken Jaop (19870220)
gebakkraom
zelfstandig
naamwoord
gebakkraam
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- “…Jaaa…ene mallemeule èn enen hoogaatie èn ene ootooskòtters èn
zôo èn dan gebakkraome èn snoep èn nooga, olliebòlle èn, jè,
pòllinge èn zôo. As ge dan saoves nòr de kèrmes waart gewist dan
moeste enen bèùl olliebòlle meejneeme òf et was nie goed, hè, dan
hoefde nie tös te koome!”
Klik hier om dit bestand te beluisteren
gebeeje
voltooid
deelwoord van bidden (naast 'gebid'); zelfstandig naamwoord meervoud
van gebèd, gebed
'k
hè veul geleeje,
ok
veul gebeeje,
ik zee
tevreeje (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Ouwe man’, 1938)
gebeeke
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord van gebèd
‘Aoventgebeejke’, ‘Murgengebeejke’ – Titels van gedichten van H.A.
Sterneberg s.j. in Een Busselke Braobaansch, 1932)
...de
veugeltjes zongen d'r aovondgebeekes... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet
Heerkens svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in NTC
13-4-1940 – 24-8-1940)
- Henk van
Rijen - 'gebeejke'
– gebedje
gebeetere
werkwoord,
zwak
verhelpen,
voorkomen (?)
P Ik kan et
ók nie gebeetere. - Ik kan er ook niets aan doen.
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - Gebetere 'ik kan et nie gebeteren' (helpen)
- A.J.A.C.
van Delft -
ik kan het niet "gebeteren" wil zeggen: ik kan er niets aan doen. (Nwe.
Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27 april 1929)
Met - Wanneer ge 't “niet kunt gebetere", heb dan geen zorg want ge
hebt er geen schuld aan. ‘De Noord-Brabantsche Tongval’, Nieuwe
Tilburgsche Courant 31-07-1930.
GEBEETERE
- Pierre van Beek – …en wie het niet "gebeteren" kan, wanneer er
bijv. iets verkeerd gegaan is, heeft aan die verkeerde gang van
zaken geen schuld. (Tilburgse taalplastiek 15 Nieuwe Tilburgse
Courant – maandag 5 juni 1950)- A.P. de Bont - zwak werkwoord
intransitief 'gebeteren' - beter worden: 'Dä gebetert v. aege’
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEBETEREN - verhelpen: uitsl. in onbep.wijs en vergezeld van
'kunnen', in vragende en loochende zinnen; Kan ik 't gebeteren dat
...
- WNT GEBETEREN v.h. ww. BETEREN met het voorv. ge- ter versterking der
met het ww kunnen verbonden negatie. - beter maken, verhelpen
gebeure
werkwoord,
zwak
gebeuren
B gebeure -
geburde - gebeurd
- ook
vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: et gebeurt
gebid
werkwoord,
voltooid deelwoord
gebeden
- Cees Robben– we hebben nie gebid... (19670428)
- Cees Robben– Daor wier gevrukt, gezwit, gebid... (19610915)
- Cees Robben– Ik ben sjuust op de kèèès gebid... (19590328)
- Cees Robben– Zèède gij ôôk op de kèès gebid.. (19700814)
- Henk van
Rijen - gebeden,
aangezegd
MTW 'K-zèè
nie gebid' - Ik heb geen bericht gekregen van het
overlijden
gebinte
gebeente
zelfstandig
naamwoord
- WBD III.1.1:27 'gebeente' = geraamte
- Cees
Robben- hier moet
laoter mèn gebinte ruste
- WBD III.1.1:28 'gebeente' = been, beenderen
gebit
zelfstandig
naamwoord
gebit
- Frans
Verbunt - en gebit
gelèèk de kèrmes van Riel
gebitôoge
zelfstandig
naamwoord, meervoud
- WBD (Hasselt) bitringen (de beide ringen aan het einde van de bitstang
v.h. paard)
geblikt
zelfstandig
naamwoord
gebleekt
- WBD geblikten blóm - bloem (meel) van bleke kleur
geboer,
geboert
zelfstandig
naamwoord
boerenbedrijf
...Eerst mar
de kom van et dörp en dan iederen dag 'n aandere wijk 't geboert
afaozen! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op
collecte’; feuilleton in 3 afl. in de NTC 12-8-1939 –26-8-1939)
't Moet
indruk maoke, 't geboert moet er wakker van worren! (Jan Jaansen;
ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 6; NTC
5-11-1938)
- Cees
Robben– Dieje weg (...) die rèèchtevort naor ’t geboer van de Van de
Braante lopt... (19791102)
- A.P. de
Bont - GEBOER - boerenbedrijf.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEBOERT zelfstandig naamwoord o. - al wat boert of het boerenbedrijf uitoefent; GEBOER
zelfstandig naamwoord o.
- het boeren, wijze van boeren, meest spottend gebezigd.
- WNT GEBOERTE
- de gezamenlijke boeren; de boeren of landlieden. Meest met een
zekere minachting gezegd.
geboje,
gebôoje
zelfstandig
naamwoord, meervoud van gebòd
geboden
MP gez. Et
èlfde gebòd: Doe gin man goed, dan zal oe gin kwaod geschieje.
- Henk van
Rijen - vat et
mar meej oew vèèf geboje - pak het maar met je vingers
- WBD III.3.1:323 'gebooi' =aankondigingskastje, c.w. 'aanhangbord'
- Dirk
Boutkan gebòd -
geboje (blz. 54)
- WBD gebôoje
(III, 3.3:293) = huwelijksafkondigingen
- WBD III.1.1:1148 'tien geboden' = handen: 153 idem = vingers
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - (de
tien; gabooj: uitgangsloos meervoud (blz. 118.)
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord mv.
'gebooi' - geboden
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'gebooj'
zelfstandig naamwoordmv - geboden, mededelingen, vingers
gebont,
gebonte
zelfstandig
naamwoord
- WBD tasruimte
in de schuur (v.d. dorsvloer gescheiden door 't tasmuurtje) (ook in
Hasselt); wordt eveneens 'tasrömte' genoemd
- WBD gebinte
(balkenstelsel bestaande uit 2 stijlen en 1 ankerbalk)
- WBD gebónte
(meervoud) - tasruimte in de schuur (idem als enkelvoud)
vM
durgebónt - de deurstijlen; hij stón tussen et durgebónt
naa'k stao te droomen in 't
deurgebont
(Piet
Heerkens; uit: De Mus, ‘Merel’, 1939)
- Cees
Robben- in et deurgebónt.
- Int
Kedènt daor stint un echtpaor/ Te praote in ut durgebont… Uit:
‘Unnen droom’, Ad van den Boom, circa 2005.
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEBONT
o.- gebinte, ruimte tussen de staanders waarop een huis gebouwd is:
't vurste gebont = het woonhuis, soms alleen de bedstee: goed boeren
in 't vurste gebont - actief en vruchtbaar zijn in de bedstee, veel
kinderen hebben; in 't aachterste gebont - achter in het huis of de
schuur (waar het soms ook niet pluis was).
- A.P. de
Bont - gebónt
zelfstandig naamwoord o. - kozijn (v. deur of venster)
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - gebont -
gebint (Meierij). Ablautend bij 'binden'
gebôômt
[gebôomt]
zelfstandig naamwoord
geboomte
- Cees Robben– ... geburen en gebôômt.. (19590905)
geboore,
verkeerd
zegswijze
verkeerd
geboren zijn, gezegd van meisjes die zich als een jongen gedragen
Ons
moeder heej aatij gezeej: “Gij bènt en kwòjonge! Gij zèèt verkeerd
geboore!” zisse dan! [- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar
Staps; transcriptie Hans Hessels, 2015]
gebraaid
[gebraajd]
voltooid deelwoord van ‘braaje’
gebreid
- Cees Robben– Aachter de gebraaide broek van ons Berta... (19730216)
g ebraoje
bijvoeglijk naamwoord
gebraden
- Gebraoje spèk
Bron: Woordenboek van de Brabantse
dialecten III, 2, 3 – Eten en drinken (2004)
Beschrijving van het WBD: Gebraden laag vast vet tussen huid en
vlees, afkomstig van het varken.
Waardering voor Tilburg door WBD: algemeen.
gebreeje
werkwoord,
voltooid deelwoord van 'braaje', breien
- Frans
Verbunt - gebreid.
Dees klêed hèk èèges gebreeje gehad.
gebrèùk
zelfstandig
naamwoord
gebruik
- Cees
Robben- en schoon
gebrèùk van jaore hèr
- WBD III.3.1:189 '(gebruik; bij (het) leven', 'tocht'= vruchtgebruik
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEBRUIK zelfstandig naamwoord o. - Hoeveelheid lands, die een landbouwer gebruikt.
gebrèùke
werkwoord,
zwak
gebruiken
B gebrèùke
- gebrökte - gebrökt
- ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij gebrökt
gebròcht
werkwoord,
voltooid deelwoord van brènge
gebracht
gebroek
zelfstandig
naamwoord
-
Gebroek, zin wij vruuger aaltij hè, die kwèbbe dan, dè moeras, hè.
[- Interview (audio) uit 1978 met het echtpaar Staps; transcriptie
Hans Hessels, 2015]
Niet elders
aangetroffen, ook niet in WBD. Hetzelfde als 'broek', waarvan - WNT zegt:
'Moeras, laaggelegen, dras land.'
Kwebbe
staatinderdaad in het WBD, ook als kwep en kweb: 'moerassige plaats
die met gras en mos overwassen op vasten grond gelijkt, maar waar
men inzinkt als men er op gaat...'
gebrökt(e)
persoonsvorm van werkwoord.
gebruikt(e)
-
tegenwoordige tijd
sing. resp. verleden tijd van 'gebrèùke', met vocaalkrimping
gebrôojd
bijvoeglijk
naamwoord
gebrood; z'n
dagelijks brood hebbende, zijn bestaan hebbend
voltooid
deelwoord van het werkwoord ‘broden’, van brood voorzien,
levensonderhoud bieden
►- WNT lemma GEBROOD
- Cees Robben– [soldaat tegen vrouw:] En mocht ik sneev’len... (...)
Dan nie gelammenteerd... / Dan zèdde gij gebrooid.. Ge wit ik ben
goed verastereerd... (19551217)
GR assie er
den aord ha, dan was ie gebroojd èn ónder de panne
- Henk van
Rijen - 'Ze zèn
gebrôojd vur hil dur lèève' - Ze zijn voorgoed binnen.
- Stadsnieuws - Hij heej
nie te klaoge, hij is ommers goedgebrôojd - hij is immers verzekerd
van een goed bestaan (3006l0)
gebrooke
werkwoord,
voltooid deelwoord van breeke
gebroken
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - (krèk)
int gebrooke (koome) (JM'50) - ongelegen (komen)
gebruurs
zelfstandig
naamwoord, meervoud
gebroeders,
gebroers
- Cees
Robben– Drie gebruurs... (19600304)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEBRUURS zelfstandig naamwoord m.mrv. - gebroeders: 't zijn drij gebruurs.
geburde
persoonsvorm
van werkwoord
gebeurde
B verleden
tijd
van 'gebeure', met vocaalkrimping
gebuurt
zelfstandig
naamwoord
- Frans
Verbunt - mensen
in een bepaalde buurt; buurtgenoten
is
den duuvel oew gebuurke, /
dan is
et leeven een vaogevuurke! (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut, ‘Van
Kees en Kee’, 1941)
- WBD III.5.1:319 'gebuurt' = buurt; 321 'gebuurt' = gebuurte; ook
genoemd: 'geburen, gebuur, buren, buurt of buurlui'
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gebuurt
zelfstandig naamwoord - de buurt
- WNT GEBUURTE
- 2) Zeker aantal naast of nabij elkander staande huizen, die een
bepaald deel van eene stad of een dorp, of eene onderafdeeling van
een stadskwartier of wijk vormen.
gedaacht
zelfstandig
naamwoord
gedachte;
idee; opvatting.
- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
Met dèt gedaacht heb ik al èning daog vaoren draogen. Hier dus
blijkbaar onzijdig (dèt in plaats van die).
- Toch was
daor gin gedaacht van. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC;
Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)
- Ik zeg
potdome Drik, dè was gin kwaoi gedaacht... (Kubke Kladder; ps. v.
Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929)
-
KAREL. Vergimme, daor hok nog gin gedaachte op gehad. (Karel en
Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 19 januari 1945)
- - De Wijs; (Gehoord na ’n communiefeestje) Jaons, Laot naa de schaal van de
kau-schotel nie valle. - Indirekt heb ik daor zô gezeed gin gedaacht
op gehad. (20-03-1968)
- - De Wijs; (uit diepzinnig gesprek opgevangen) - ik zeg… ik docht
dekket goed daacht mar jè, ik was er neffe omdèk daor zô gezegd
zogezeed gin gedaacht op gehad had. (17-10-1966)
- Cees
Robben– Daor hek (...) nog gin gedaacht op gehad... (19690613)
- Cees Robben– Zôô kwaamp ons boerke op ’t gedaacht (19610929)
- Henk van
Rijen - hij hò
er gin gedaacht op gehad - hij was het vergeten
-
Jo van Tilborg - ...en
dè waren un stelletje druktemaokers, daor hedde gin gedaacht van.
(Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den
brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gedaacht zelfstandig naamwoord - gedachte
- WBD III.3.1:244 'van gedacht zijn', denken, geloven = menen
- WBD III.1.4:4 'zijn gedachte hebben' = redeneren
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord o.
'gedaacht' - gedachte
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEDACHT zelfstandig naamwoord o. - gedachte
gedallaast
bijwoord
WTT-2017: Uit het jiddische ‘dalles’, ‘armoede’. Zie - WNT lemma
‘dalles’, met uitdrukkingen als ‘In de dalles zitten’ en ‘Dalles
hebben’, beide: in de armoede zitten, aan lager wal raken. Een
werkwoord ‘dallassen’ hebben wij niet aangetroffen, wat niet heeft
kunnen verhinderen dat in het Tilburgs toch de vorm van een voltooid
deelwoord voorkomt: gedallest, gedallaast. De vorm met a wsch. uit
het Bargoens = 'genillest'.
Afgezwakte betekenis: het slecht getroffen hebben;
- Cees Robben– Wè zemmer toch wir mee gedallaast... (19730519); Cees Robben– Ik werk vort mee unne ballaast (...) Dan bender mee
gedallaasd (19860418);
- Cees Robben– We zen-der wel mee gedallaast... (19670901)
gedamme
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Piet Heerkens - Toen riep er den boer al naor de meid:/ "ge mot er
's efkes koome,/ gedimme-gedamme-gedome!"/ en de meid kwaam deur die
gruune waai,/ vol lollige blumkes al in de Maai....../ en ze hebbe
mekare genoome! (In: Den Örgel, 1938)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gedaon
werkwoord,
voltooid deelwoord
gedaan
- Cees
Robben–Dè hebben de klokken van Rôôme gedaon! (19550409)
- Cees Robben– Wie heej nog niemand kaot gedaon... (19570615)
afgelopen, voorbij
- Cees Robben– “Naa is ’t gedaon.” (19540925)
- Cees Robben– gedaon waar ’t fist (19590822)
gedaan hebben = zijn
behoefte gedaan hebben
- Cees Robben– Mar assie gedaon heej mottie effegoed vèège...
(19650828)
- Cees Robben– Jonge, waor wilde ligge... Ik heb al gedaon vur gij
oew broek los hèt... (19780714)
uitdrukking
- gedaon
gehad/ gedaon gekreege - ontslagen
Bij X hèbbe
ze ammòl gedaon gehad/gekreege.
Anoniem –
1959 – Nillus kon gin paf mir zegge, d'r hielp niks gin permetaosie, Op staonde voet krig ie gedaon, en 't errigste: 'n kaoi rikkemedaosie. (Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie) ► voor de volledige tekst zie
http://www.cubra.nl/wtt/documentlemmas/rikkemendaosie.htm
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEDAAN
bvw. - geeindigd, uit; 't Is met de' vent gedaan - hij is dood
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gedaon
deelw. - gedaan; hij hè gedaon gekreejge
gedènkplòts
zelfstandig
naamwoord (m/v)
gedenkplaats
Tussen
Tilburg en Loon op Zand bevindt zich in de deelgemeente De Moer een
Gedenkbos. Op zaterdag 29 juni 2019 werd in dat bos op initiatief
van de Stichting Tilburgse dan wel Tilbörgse Taol de asbus bijgezet
met het stoffelijk overschot van Wil Sterenborg, en wel onder een
nieuw aangeplante beukenboom. Naast de beuk werd een plaquette met
informatie aangebracht en onthuld.


Gérad de
Laat roept herineringen op aan Wil Sterenborg in diens loopbaan van
conciërge en leraar Nederlands tot conrector van het
Sint-Odulphuslyceum in Tilburg.

Peter
Smulders - eigenaar van het Gedenkbos maar ook oud-directeur van
Stichting Onze Taal herdenkt Sterenborg.

Tim van den
Avoird, voorzitter Stichting Tilburgse Taol, over zijn herinneringen
aan Wil.

gedije
werkwoord,
zwak
gedijen,
groeien, in grootte toenemen
- gedije -
gedijde - gedijd
gedild
voltooid deelwoord van zwak werkwoord ‘dêele’
gedeeld, verdeeld
- Cees Robben– D’r valt hil wè te bedillen Merie asser gedild moet
worre.. (19650402) [het verdelen van geld]
gedilte
zelfstandig
naamwoord
gedeelte
gedimme
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Piet Heerkens - Toen riep er den boer al naor de meid:/ "ge mot er
's efkes koome,/ gedimme-gedamme-gedome!"/ en de meid kwaam deur die
gruune waai,/ vol lollige blumkes al in de Maai....../ en ze hebbe
mekare genoome! (In: Den Örgel, 1938)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gedoegeter
samentrekking
je doet het er
- Cees Robben– gedoegeter neffe [je doet het ernaast = verkeerd]
(19560707)
gedoejke
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
- Henk van
Rijen - gedoetje
gedoentes
zelfstandig naamwoord, meervoud
nering, bedrijf; vaak ook als ‘gedoentje’ voor kleine boeren
- Cees Robben– Hij zaag de gedoentes, vervallen, keduuk (19551119)
gedoentje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
bedrijf, in
het bijzonder boerenbedrijf of kleine nering
- Ze waar
vruug weduwvrouw geworre en ze moes heel 't gedoentje van de
boerderij besture en dè kreeg ze nie enkeld klaor, mar ze kreeg 't
klaor mee groot gemak... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
’Oome Teun in den trein’; NTC 16-9-1939)
- "As we deez'
köpke koffie op hebben, mijnheer pastoor, dan gaon we ons gedoentje
'ns bekijke." (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd;
’Boere-Profeet’; feuilleton in 5 afl. in de NTC 1-7-1939 –29-7-1939)
- Frans
Verbunt - kleinschalig bedrijf
- Daor giender onder d'iepen lee/ 't gedoentje van d'r boerestee.
(Piet Heerkens; uit: De Mus, ‘Sterke vrouw’, 1939)
-
Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier, 75
12 25 - Graot zaat op z'n aauw gedoentje / Erges midde op de haai /
Ver van de bewóónde wèreld / Wèd van trubbel en lewaai.
- WBD III.3.1:86 ' gedoentje', 'gedoe, bedrijf, fabriek' = zaak
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gedoentje zelfstandig naamwoord - klein boerderijtje
- WNT GEDOENTE
- II) abstract: Doen in den zin van 'zaak, nering, bedrijf', -
iemands zaak,nering of bedrijf, met inbegrip van de gebouwen, den
grond enz.
gedoome
bastaardvloek; uit: God & verdomme
- Piet Heerkens - Toen riep er den boer al naor de meid:/ "ge mot er
's efkes koome,/ gedimme-gedamme-gedome!"/ en de meid kwaam deur die
gruune waai,/ vol lollige blumkes al in de Maai....../ en ze hebbe
mekare genoome! (In: Den Örgel, 1938)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
gedreugd
[gedrêûgd]
bijvoeglijk naamwoord
gedroogd
- Cees Robben– Dan eten ze gedreugde schar (19600520) [de
traditionele lekkernij bij de bedevaart van Sint Job in Enschot]
gedrukt
bijvoeglijk
naamwoord
gedrukt
- WBD gezegd
v.e. paard met witte vlekken, ook genoemd 'wilde haor'
- WBD gezegd
v.d. paardehuid bij slechts passend tuig
geduld
zelfstandig
naamwoord
geduld
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - veul
geduld, en schèèrpe schèèr èn en zittend gat (- Pierre van Beek -
Tilburgse Taalplastiek 197l) - dit
waren de eisen die aan een goede wever gesteld werden
geduureg
bijwoord,
bijvoeglijk naamwoord
telkens
weer; steeds maar
Et sneut
geduureg.
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'dè-t-er
nog gedurig bij komen'
"Mar mee den
tijd worren de jongelui gedurig aawer, dè-d-is 't vervelende van de
zaok." (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel;
feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939)
Ik heb in [een] aorig sort gevuul vur huiselikhei, zon sort daor ge
alle geduurige mee in botsing komt mee de aander helft. (Naarus; ps.
v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Ze hield nie
van geduureg praote/ et was meer en meens van «doen» (Lechim; ps. v.
Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Meej
pesjoen‘)
-
Stadsnieuws - 'Hij is
en bietje ongeduureg; hij lopt geduureg hèrs èn geens' (181107) =
Hij is wat onrustig; hij loops alsmaar op en neer.
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEDURIG bijwoord, telkens
weer, steeds opnieuw: hij is gedurig ziek. - Jan Naaijkens - Dè's Biks
(1992) -
'geduurrig bijwoord - voortdurend
- WNT GEDURIG
3) zonder ophouden of tusschenpoozen voortdurende; voortdurend,
aanhoudend.
geduuregte
zelfstandig
naamwoord
-
voortdurendheid
gez. alle
geduuregte - steeds maar weer
korte uu
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GEDURIGTE, alleen in de uitdrukking - 'alle gedurigte' - met grote
frequentie, zeer dikwijls en toch onverwacht.
- WNT GEDURIGHEID - 1) gedurig, in den zin van volhardend; volharding,
standvastigheid; 2) gedurig in den zin van voortdurend, hetzij
zonder ophouden, hetzij met geringe tusschenpoozen.
geduuvel
zelfstandig
naamwoord
onrust,
ruzie
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
70 04 23 - Mar hullie Kee die brocht al rap / 't Geduvel in de
glaoze.
gêe, et
werkwoord,
persoonsvorm
PM 't gaat
Hoe gaoget?
et gêe.
- Dirk
Boutkan (blz.
23) gêe - ('t) gaat

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
gêef,
gêeve, gèèf, gèève, gèfkes, geefkes
redelijk
goed, apart, gaaf
1. bijvoeglijk naamwoord
- R - Se heej en
gêef gezichje
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gêef
- 't is 'n gêef (knap, net) meisje"
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - ''n
geeve waai'
- V - dès en
gêef mèdje, die van den bèkker
2. bijwoord
- et gao gêef
goed meej em
- ...'k trof
ut nog krek, want ze [de bus] zaat al gèfkes vol, mar ‘k ha nog in
plotske. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941;
CuBra)
- Wel
geefkes muug want ’t is tegesworrig wel 100 kielemeters (Naarus; ps.
v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Dan dacht
hij aan zijn kinderjaren hoe zijn moeder moest sparen om 't grut gèf
veur den dag te laten komen. (A.J.A.C. van Delft, uit: ‘Toen Tilburg
nog dorps was: Een heel typisch dialect’; Nieuwe Tilburgsche
Courant, 17 juli 1956)
- Cees
Robben– Om ’t [de akker] geef te leggen war.../ Des unne hillen toer
(19830401)
- Cees Robben– ’t Moet er geef uitzien (19830930)
- Pierre van
Beek - die
zieter gêef èùt
-
Piet van Beers – uit: ‘Belègge’ - Ak m'n borreltje mar krèèg, 'n stuk spek
in de pan/ èn m'n brôod nog wè gèèf kan BELEGGE. (Uit: Spoeje
doemmeniemer; 2009)
- Dè leek me
wèl gêef, Tilbörgs Kampiejoen Tilbörgs Knaawe wòrre. (Ed Schilders;
Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
3. zelfstandig naamwoord
- Dès ene
gêeve - Dat is een exemplaar!
4. aanvullende bronnen
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gêêf
bijwoord, bijvoeglijk naamwoord - mooi, gaaf, goed, vlak, effen
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GÈÈF
- gaaf, ongeschonden, Fr. intact; gelijk, effen; fraai,bevallig
- Hft. GEEF,
gaef, voor 'gaaf'.
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GAAF (gee:f),
bijv. en bijw. gebruikt : het tweede wijkt het meest v.h. ABN af:
gee:f goed - tamelijk goed. Ook verkleind: gee:fkes.
- A.P. de
Bont - gaaf:
l) ordelijk, net; 2) vlak, effen, gelijk.
- Hees - gèèf
(I:40)
- Bosch - geef -
goed uitziend, mooi
- CiT (21)
- 'Des nog een geef pietelairke'
- WBD III.1.4:67 'gaaf' = braaf
- WBD III.4.4:228 'gaaf' vlak. ook 'egaal', 'effen',. 'plat'
- Dirk
Boutkan (blz.
35) superl.'geefst(e)', zonder vocaalreductie
- Etymologie
-
Got., D. gäbe,
N. gaaf, T. geef

Sticker van
carnavalsvereniging 'Deh is'. Foto: Cubra 2020.
geèffereerd
bijvoeglijk
naamwoord
bedrijvig
- Pierre van
Beek – geèffereerd doen - bedrijvig doen; Nederlandse woordvorm op
basis van Franse 'affaire'.
gèèl,
gèèler, gèlst
bijvoeglijk
naamwoord

Ill.
Naumann - oriolus oriolus
Luister
naar het geluid van de gèèle wiewaaw (wielewaal)
1 geel, geler, geelst
- schôon
gèèl blomme
- Cees
Robben- ...rôôd en gèèl... (19600715)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - de
gèlste pèère wòrren et irst geplòkke (- Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1970) - de gekste
meisjes lopen het eerst tegen de lamp
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "gaile
wiewouw - wielewaal, gele merel"
- Ik zaag er
[paddenstoelen] zô wit as roome, zô gèl als boter, wir aandere zô
bruin as peperkoek en vettig blinkend of er ollie over gesmèrd
zaat... (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis
van Brabant 3; 23-10-1929)
- Henk van
Rijen - gèèle
wiewaaw - wielewaal (Oriolus oriolus)
- WBD III.1.2:323 'geel', 'gele verf' = geelzucht
- A.P. de
Bont - ge'l,
bnw. 'geel', komp.: geelder
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GÈÈL
- geel: zoo gèèl als 'ne pee, als oker, als was
2 geil
- WTT maart
2018: 'Zèèkers In Gèèl Onderbroeke'; spotnaam voor voetbalvereniging
ZIGO (eigenlijk: Zonder Inspanning Geen Overwinning).

CV De gèèle
hesjes. Carnavalsgroep in Tilburg 2019. Foto: Joep Eijkens.
- WBD (III.3.3:355) gèèl, hêet 'vies', 'vèùl' = onkuis? ook: hitsig,
los, gek
- WBD III.2.2:108 'geil' = geil, wellustig
gèèl
blauwe, de
zelfstandig
naamwoord
- GG
- aanduiding voor voetballer bij NOAD, welke club speelde in de stadskleuren
van Tilburg.
gèèldòppedôos
zelfstandig
naamwoord
- Frans
Verbunt - onderbroek met veel urinevlekken
gèèleg
bijvoeglijk
naamwoord
gelig
- WBD III.1.4:440 'geilig' = wulps
gèèle-vèèref
zelfstandig naamwoord
geelzucht
- Cees Robben– Heet-ie naa echt ginne gèèle-vèèref..? (19650507)
gèèlôoge
werkwoord,
zwak
vervelen,
meestal in combinatie met zitten of staan te...
- Henk van
Rijen - begerig
kijken
- stòn te
gèèlôoge - zich staan te vervelen
Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -


Radio
Brabant: inwoner Terheijden zegt: afleiding van werkwoord gèèle (gijlen)
m.b.t. het gistingsproces in de bierbrouwerij: ogenschijnlijk: niets
doen
- Alleen de
infinitief wordt gebruikt, in comb. met 'te'
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GÈÈLOOGEN - zich zitten of staan te vervelen. Wordt gemeenlijk
maar in de onb. wijs gebezigd. We zaten daar te gèèloogen. Ook:
niets zeggen en anderen afgunstig bekijken.
geene
aanwijzend
voornaamwoord
die daar,
gindse
- Cees
Robben - Moete we
naa deeze kaant èùt? Nèè, geene kaant in.
- Cees
Robben - den
pronten staand van geenekaant ...
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 06 24 - D'n Brandweerman van gene kaant / Helpt z'n vrouw aaltij
mee / Zò gaauw assie mar thuis komt / Of ‘ne vrije middag hee.
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “Dè was daor teege… gêene
kaante waor naa die grôote graazje stao, zôo daor van dinges, zôo
veur op den Bosscheweg…van de Leepel (Lepelaers)!” (transcriptie
Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
geenekaant
zelfstandig
naamwoord
gindse kant;
volksnaam voor het noorden van Tilburg, namelijk alles ‘boven’ de
spoorlijn; het zuidelijk deel van de stad is ‘deeze kaant’.
- Cees Robben– Peer van Dun van geenekaant... (19570119)
- Cees Robben– Den pronten staand van geene kaant (19570706) [de
bemiddelde bevolking (fabrikanten) uit het noorden van Tilburg]
- Buuk - de
andere (vanuit het centrum gezien noordelijke) kant van de spoorlijn
en dan m.n. de stadsdelen Goirke, Hasselt en Heikant
-
Tiesje was un Tilburgs jungske/ Un menneke van geenekaant… Uit: ‘Den
blaawslôot’, Ad van den Boom, circa 2005.
geenekaants
bijvoeglijk
naamwoord
van de
overzijde van de spoorlijn (die Tilburg van oost naar west
doorsnijdt)
Is oewe maot
ene geenekaantse?
- N. Daamen -
Handschrift 1916 - "geenekaanse
of te wel Turken, zie Turken"
geenekaantse
zelfstandig
naamwoord
iemand die
aan 'gene kant' van de spoorlijn woont, dat wil zeggen in het
noorden van Tilburg.
- Jaon van
Harrie van de boere Bet, Nieuwe Tilburgse Courant - 2 februari 1950:
‘Ik ben inne gene kaantse, ene van 't Gurke, van 't geitepark zo
gezee!’
geens
bijwoord
ginds
- Cees Robben– “Want in dè giense höske geens../ Wier vruuger bier
gebrouwen... (19560908)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) - geens
bijwoord - die kant, ginder
In de comninatie 'hèrs
èn geens'
hierheen en daarheen, op en
neer
-
Dialectenquête 1876 - hers en
gêndsch (ê: vgl. gête - geiten) - hier en gindsch
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
57 06 07 -
Ik gaaf sekuur de richting aon / Dè dee'k op ieder huukske / En
schoof op 't zaol mar hers en geens / Ochèrm wè leej m’n bruukske.
geensgòns,
giensgòns
bijwoord
op de
heenweg
- Geensgòns
begós et te rèègene. - Op de heenweg begon 't te regenen.
- In 't
geensgaons hebben we 'ne keer aongeleed, en toen we terugkwame nóg
'ne keer. (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon
van Baozel, afl. 6; NTC 5-11-1938)
-
...in et geensgaons kreeg ik 'n glas waoter veur niks en in et
terugkomes 'n glas rome veur twee cente.. (Jan Jaansen; ps. v. -
Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 6; NTC 5-11-1938)
-
Van geens gons, gong ut beter as toen we trugkwaampe... (Hein
Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
- Henk van
Rijen - hij waar
int "giensgons" al tèène - hij was op de heenweg al
doodmoe
-
Stadsnieuws - Geensgòns
gao rap, mar trug hèk de wènd van veure (050809)
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'ginsgons
bijwoord - op de heenweg
gêer
zelfstandig
naamwoord
- WBD geer (II:1225)
- geer
Van Dale - geer:
naar boven spits uitlopende lap of strook
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEER
(scherpe e) zelfstandig naamwoord m. en niet v. - scherptoeloopend stuk, dat men in
een kleedingstuk naait om de breedte te vergrooten.
gêere, gèère
werkwoord,
zwak
gèère -
gèèrde - gegèèrd
ook in
tegenwoordige tijd geen vocaalkrimping
- WBD (Hasselt; geren, geervormig zijn (= niet rechthoekig), gezegd van
een stuk grond
- WBD (Hasselt) 'geere' - geerakker ploegen
- WBD geere (II:1226)
- geren: schuin laten uitlopen
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEER
(scherpe e) zelfstandig naamwoord m. en niet v.- scherptoeloopend stuk, dat men in
een kleedingstuk naait om de breedte te vergrooten.

Sticker van 'JongerenPUNT.
Midden-Brabant'. Tilburg, Koningslein 23 maart 2019. Foto: CuBra.
gèère, gèèr
bijwoord
gaarne,
graag
Hèddet
gèère? - Heb je het graag?
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - 'nie
gerre': 'gerre'
- 'k
Zie oe daor zo geere ligge, /
Tilburg, waor 'k geboore ben, (Piet Heerkens; uit: D’n örgel,
‘Tilburg’, 1938)
-
'k Heur ze geere, mijn taol... (Leo Heerkens; uit De mus (Piet
Heerkens), ‘mijn taol’, 1939)
- Cees Robben– Ik teul toch zô gère... (19570309)
- Cees
Robben– ’k Was nog gèère wè gebleven... (19580215)
- Cees
Robben–
[vrouw over haar man:] Hij tuutert gèère moeder...
(19660610)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
66 07 14 - Wègge doet doede gère.
- Henk van
Rijen - dietem
nóg gèère lusse - die geen borrel afslaan
-
Vunderink -
ik zo oe gèèr iets wille vraoge.... (Henriëtte Vunderink; Zoas ik et
as kèènd beleefde; k Zal van oe blèève haawe, 2007)
-
Stadsnieuws - Enen bak
kòffie hèk wèl gèère, mar ene klaore hèk nòg liever (220309)
- Dè
kunde gullie nònnie al hèddet gèère. (Uit: F. van der Meer, Ferry
van de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
- A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 - eete
zullie ók gèère kèès?
- WBD III.1:230 'gaarne mogen, mogen', 'lijden, goed kunnen zetten, staan
op’ = iemand gaarne mogen
- WBD III.1.231: 'gaarne zien','(veel) houden van, veel ophebben met,
verkikkerd zijn op, verliefd zijn op' =houden van
- WBD III.1.4:433 'gaarne hebben'= begeren
- WNT GAARNE,
gaarn, garen, geerne
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gèère
bijwoord - gaarne
- A.P. de
Bont - gä.r,
bijw. 'geer', geern, gaarne
- Antw GÈRE(N),
bijwoord -gaarne: Ik zou nie' gèren.
- Bosch gere -
graag
- WBD III.2.3:29 'gaarne lusten/ hebben' = lusten
- Buuk Hij
lustem gèère - hij is niet vies van een borrel.
gèèrf,
gèèrfke
zelfstandig
naamwoord
garf, garve,
schoof
- Cees
Robben- gèèrf,
gèèrfke
- WBD III.4.4:238 'garf' = bundel
- A.P. de
Bont - gärsf
zelfstandig naamwoord vr. en m.'geerf' - garf
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gèèrf
zelfstandig naamwoord - garf
- WNT GARF,
garve, voorheen bij dichters ook GERVE
Gèèsel
zelfstandig
naamwoord, eigennaam
Moergestel
Lechim - Gedicht van de week uit de Tilburgse Koerier (1957-1982)

Cees Robben
gèèt,
gètje
zelfstandig
naamwoord

Illustratie Rolf Janssen
geit
- WBD geit,
ook 'sik' genoemd of 'gèjt'
-
Dialectenquête 1876 - gête -
geiten (ê =même)
- Gezegde -
Pierre van Beek - voejer zuuke vur aandermans gèèt
- Gezegde -
Pierre van Beek - èfkes de gèèt gòn verzètte (smoesje om te vertrekken voor een
kleine boodschap)
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - iemand
òp en natte gèèt zétte (- Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1968) - voor de gek houden
- De Wijs; Ze
laacht as un gèt op gummie hakke (11-02-1965)

Ill.:
Regionaal Historisch Centrum Tilburg/ Stadsmuseum
- Cees
Robben– ge laacht net as ’n gèèt op gummi-hakke... (19650305)- Cees
Robben- ge moet
de gèèt gòn mèlleke; vurèùt dan meej de gèèt; (Tilburgse
Taalplastiek l31)
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
73 03 15 - Daor komt dan nog iedere keer / 't Smoesje aachteraon: /
"D'r komt uit die contreie daor / Nog gin goei gèt vendaon."
- Frans
Verbunt - alles
viere, ok de verjòrdag van de gèèt
- Frans
Verbunt - iemand
op en natte gèèt zétte - voor de gek houden, te kijk zetten
- Frans
Verbunt - van
Gôol komt nòg gin goej gèèt
- Frans
Verbunt - èfkes
de gèèt gòn verzètte - gaan plassen
- Frans
Verbunt - ik hèb
die stèm nôot geheurd, zi de köster, èn der stond en gèèt op
et koor
- Frans
Verbunt - ieder
zörgt vur zenèège èn et gètje vur de kòffierôom
- Frans
Verbunt - ene
gèètestart èn en vrouwetong staon nôot stil
- K. de Beer -
Tilburgs Bijnamenboek (2000) - Mieke
de gèèt = bep. simpel vrouwtje (blz. 93)
- Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - van de
gèèt gehad hèbbe - erg nieuwsgierig zijn; varianten:
gèètevlêes òphèbbe ('70), en gèèt òn de kòp hèbbe ('64),
hèdde sóms gèèt òp? ('82)
- Dè
waren meense die waren nie katteliek, dè waren protestantse bokken,
volgens wè ze tegen ons vertelden. Die protestanten schêene ons ôk
èùt veur kattelieke gèète. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo
van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg
2006)
-
De gèète van Gôol, òf de Golse gèète? (Henriëtte Vunderink, Q-korts,
uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
- WBD gèètestal - geitenstal
- WBD 'gijt',
'gèt', 'mieke', 'mieke mieke' - roepwoorden voor een geit
gez. -
Pierre van Beek - Ik
hèb die stèm nôot geheurd, zi de köster, èn zen gèèt stónd
òp et koe???
- WBD III.1.1. lemma urineren - Tilburg – ‘De geit verzetten’.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEIT
zelfstandig naamwoord v. - dwaas, onverstandig vrouwmensch
CiT (10) 'G'het
gèt-oge'
De gèèt van Jan Pigge
► Jan Pigge
gèètekòp
zelfstandig
naamwoord
geitenkop
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - oover
hónderd jaor hèbbe we tòch ene gèètekòp (- Pierre van Beek -
Tilburgse Taalplastiek 1970) - over
honderd jaar zijn we allemaal dood
-
Stadsnieuws - Oover
honderd jaor hèmme tòch ammòl ne gèètekòp (l90409) - Over honderd
jaar zijn we toch allemaal dood.
gèètemèlker
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen -
nachtzwaluw (Caprimulgus europaeus)

Afb.: Naumann
- WNT GEITENMELKER - eig. iemand die geiten melkt; doch inzonderheid in
gebruik als benaming van een Nachtvogel, tot de familie der
zwaluwachtige vogels (hirundines) behoorende ...
WTT-2012: de
naam 'geitenmelker' duidt op de klassieke legende waarin deze vogel
's nachts geiten doodde en de geitenmelk dronk. (Bron: Britannica)

►
gèètevoogel
gèètepaol
zelfstandig
naamwoord
geitenpaal
Door Robben gebruikt als een term uit de handboogsport; de betekenis
is niet duidelijk. (19560714)
gèètepark
zelfstandig
naamwoord, toponiem
- Frans
Verbunt - aanduiding van het Julianapark
1926 - Uit
het smalle steegje, dat de Goirkesche leesbibliotheek van een hoog
heerenhuis scheidt, kwam een klein ventje getippeld. Voordurend
gooide hij een sinaasappel eenige meters boven zich uit om hem even
zoo vele malen weer op te vangen met een klemvastheid, die alle
doelverdedigers der wereld hem benijden konden... Uit de richting
van 't befaamde Geitenpark kwam óók een jonge tippelaar; en of
“Tilburg Vooruit” nu alle Goirkesche kinderen getrakteerd had
(wellicht uit vreugde, dat de gondelvaart 1925 zoo buitengewoon
schitterend geslaagd was!) ik weet het niet, maar feit was, dat het
ventje uit de Geitenparkwijk óók kaatste met ’n sinaasappel. Op het
kerkplein ontmoetten de kaatselaars malkander. (Tilburgsche Courant
18-03-1926; ATILLA EN ORPHELIUS. Een Goirkesch novelleke van wringen
en wrijven - Een boksmatch om een “appelesien”)
1937 - Voor niet-ingewijden merken wij op, dat het Julianapark in
den volksmond nog wel Geitenpark genoemd wordt. — Red (Nieuwe
Tilburgsche Courant - 13-11-1937)
1950 - Jaon van Harrie van de boere Bet, Nieuwe Tilburgse Courant - 2
februari 1950: ‘Ik weet nog dè 't geitepark 'n waai was mee waai- en
boterblumkes. De omwonende meense teuide de geite op die waai,
daarom de naom geitepark.’
Audio-opname
1978 – Dhr. Bertens – “Daor hadde ok wir de firma van Olphen
zitte…femielie öt de Tèùnstraot…ge had Walter Dirkx zitte, dè was ok
en grôote slachterij òn et Wilhelminapark... ge had Gust Vromans
zitte, ge had Pessers zitte, daor òn dè
gèèteparkske…” (Collectie Heemkundekring Tilborch;
transcriptie: Hans Hessels ►
Klik hier voor audiofragment)
gèètesik
zelfstandig
naamwoord

Filipendula
ulmaria
- WBD III.4.5:400 gèètesik - moerasspirea (Filipendula ulmaria), ook
spirea genoemd
gèètestart
zelfstandig
naamwoord
geitenstaart
- Pierre Van
Beek - "Een vrouwetong en een geitestaart staan nooit stil." - Vrouwen
praten altijd. (Zeer schilderachtig voor wie wel eens 'n geit bezig
zag. Hier hielden de huiswevers destijds veel 'n geit.) (Nwe. Tilb.
Courant; Uit Tilburgs folklore; 18 juli 1958)
- Cees Robben– Un vrouwetong en unne gèètestart .. staon nôôt stil..
(19640626)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - en
vrouwetóng èn ene gèètestart stòn nôot stil ('69) - ironische
opmerking over het gepraat van vrouwen
gèètevlêes
geitevlees
- Henk van
Rijen - den
dieje heej zeeker gèètevlêes op - wat is die nieuwsgierig!
gèètevoogel
beo; vogel
zelfstandig
naamwoord
- WNT - lemma
BEO - 1. (Dierk.) Indische praatvogel, met glanzend blauwzwart
gevederte, gelen snavel en gele koplellen (Gracula religiosa).
Praten als een beo, gedachteloos napraten.
- WNT IV:916 -
GEITENMELKER zelfstandig naamwoord m. benaming v.e. nachtvogel, tot de familie der
zwaluwachtige nachtvogels (hirundines) behorende, die veel
gelijkenis met de zwaluw heeft.

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat
tussen 1939 en 1946 verscheen. De tekening van Frans Mandos van een
professor voor een schoolbord dateert uit 1939 en was het vaste
kader van de rubriek 'Cursus in Tilburgs'. Lezers konden korte
Tilburgse zinnetjes insturen, die op het schoolbord werden
afgedrukt.
gèètôoge
zelfstandig
naamwoord, meervoud
geiten-ogen
- Henk van
Rijen - ge hèt
gèètôoge - je hebt geite-ogen
geeve
werkwoord,
sterk
geven
- Dirk
Boutkan (blz.
38) geeve - gift (met vocaalkrimping)
Et gift niks
agge niks gift. - Als je niets geeft, is het ook goed.
- geeve -
gaaf - gegeeve
- In
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij gift; imp. gif
MP gez. Tis
er êene van Kleef, daor haawe ze meer van den hèb as van de geef.
Mar ullie
moeder hee-t-oe over oew broek gegeven dè 't kletste en ge hebt
gekweken dè'k et naaw nog heur! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de NTC
12-8-1939 –26-8-1939)
- WBD geeve -
aanzetten (het toevoegen, in een brouwerij, van gist aan de
(afgekoelde) wort)
- Cees
Robben– Van geven (...) gao de biste gèèt kepot [vrijgevigheid leidt tot
armoede] (19650416)
Dialectenquête 1876 - géve,
gaaf, gave - geven, gaf, gaven
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - van
geeven is men grutmoeder gestörve; ha ze den gist nie gegeeve, dan
lèèfde ze nòg ('66) - reactie van iemand op geschooi.
- Henk van
Rijen - van
geeve gao de biste gèèt nóg dood - je kunt niet blijven geven
- WBD III.3.2:172 'geven' = kaarten ronddelen, ook 'delen'
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - geeve
(krt.11)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEGOVEN: 3e hoofdvorm van 'geven'
gefèrrefiejeerd
voltooid deelwoord van 'riffereere', 'refereren', 'waarmerken'
Audio-opname 1978 - “Mar dan moese die biste gefèrrefiejeerd wòrre,
dè was zogezeej aksijnze derop witte nie èn dan krêege ze en lôojke
in dere start!” (- Interview met dhr. Bertens; transcriptie Hans
Hessels 2013)
KLIK HIER om het bestand te beluisteren
gegeeve
gegeven
zelfstandig
naamwoord
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - der
gaon veul gegeeves in ene zak (- Pierre van Beek - Tilburgse
Taalplastiek 1970) - een bedelaar moet veel
krijgen eer zijn zak vol is
geflösterd
voltooid deelwoord van ‘flöstere’
gefluisterd
- Cees Robben– ’k Heurde ’n geflösterd lied (19600715)
gehad
werkwoord,
voltooid deelwoord van hèbbe
gehad,
gekregen
- Hèddet
gehad òf gevat?
- Cees
Robben- ...
medòllie gekreege ..., dan hak ze nie gehad.
- Cees
Robben- Ik hèb
en naogelschèrke gehad;
- Pierre van
Beek - gehad is
lillek
Haor - GEHAD
is lillek
Toegevoegd aan een voltooid
deelwoord ter versterking van het verleden
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- “…èn daor hèbbek lang saome meej gewèrkt gehad…”
►
Klik hier om dit bestand te beluisteren
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- “Ik heb toen bij Jantje Brouwers gewèrrekt gehad in den ollògstèèd
want toen bèn ik meej, meej wèrkverlòf gekoome...”
►
Klik hier om dit bestand te beluisteren
- WTT -
april 2019 - Het betreft hier het verschijnsel dat in de taalkunde
'participium perfectum' wordt genoemd of 'participium remotius' of
'verwijderd voleindigde tijd'. De Bont beschrijft het met vele
dialectische voorbeelden in §445 van deel 1 van 'Dialekt van
Kempenland'.
► Zie lemma
hèbbe.
gehaorplukt
voltooid deelwoord van ‘haorplukke’
haarplukken; vechten; ‘haarplukken’ houdt waarschijnlijk verband met
het uittrekken van haren tijdens een gevecht.
- Cees Robben– ’t Is tegen d’n duvel gehaorplukt... (19641106)
[vechten ‘tegen de bierkaai’; bij voorbaat een verloren strijd]
- Cees Robben– ’t Is tege de duuvel gehaorplukt... (19600318)
gehèèm
zelfstandig
naamwoord
geheim
geheurd
voltooid deelwoord van ‘heure’
gehoord
- Cees Robben– De blaoikes van den lendenbôôm... die hebben veul
geheurd... (19540522)
- Cees Robben– Hedde gij dan van men geheurd wek list van jou geheurd
heb... (19731012)
gehooretje
zelfstandig
naamwoord
- De Wijs; Gao de mee gehoretje doen? (gehoorentje speule = verstoppertje
spelen) - Nèè, want gij haauwt noôt loos in de kiepedôôs. Dès wel,
waant ’k hè aaltij ’n loerig plaotske (10-01-1970)
- Interview dhr. Van den Aker - 1978 - “..èn gehoorentje,
gehoorentje zin wij vruuger hè, gehoorentje doen…verstòppe
dòraachter dur de zaak èrges, hè…nou, mèskes èn jonges dur mekaar,
dè din jonges èn mèskes tesaome netuurlek, dè din jonges èn mèskes
tesaome jao…ojeejao…” (transcriptie Hans Hessels 2014)
►
Klik hier voor audiofragment
gehòst
bijvoeglijk
naamwoord
gehaast,
door haast gedreven
gehupt
bijvoeglijk
naamwoord
- WBD schêef
gehupt - (paard) met een scheve heup, ook 'ónthupt' genoemd
gejeremiejas
zelfstandig
naamwoord
van de
Bijbelse (klagende) figuur Jeremias
vergelijk
'jeremiëren'
- Onder hartverscheurend gejeremias drukte ze de zakdoek onder de
neus want ‘ze bloeide dood’. Uit het snikkende relaas kon Mieke
distilleren dat ze ‘mee d'r toet op innen grooten kietelkaai was
terechtgekomen! Uit: ‘Mos... mos... mosselen… Schets uit het
Tilburgsche leven’ door KRATS, Nieuwe Tilburgsche Courant 28 mei
1926.
gejuudas
zelfstandig naamwoord
uit het werkwoord ‘juudasse’; naar de apostel Judas die Jezus
verraden heeft; vals spel spelen; in het algemeen: treiteren,
sarren, zeuren
- Cees Robben– [Vader tegen twee zoontjes] En as ge nie ophaauwt mee
dè gejudas... (19830902)
gèk
zelfstandig
naamwoord
gek
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - ge kunt
de gèkke kènne òn der kuure (‘65)
BrSp zó
gèk zèèn as ene kreugel (‘87) – zwoegen
- Frans
Verbunt - zó gèk
as en kèrrad – stapelgek
gekèrreseerd
voltooid deelwoord van ‘kèrreseere’
uit Franse ‘carosse’, koets; de koets besturen; commanderen
- Cees Robben– [kinderen die] naor buiten worre gekerreseerd...
(1650115)
geklôot
zelfstandig
naamwoord
gedonder
- Frans
Verbunt - geklungel, gesukkel
- WBD III.1.4:368 'gekloot' = slordig werk; ook 'klootwerk'
- Cees
Robben- Daor
hèddet naaw meej oew geklôot
-
Stadsnieuws - Wèn
geklôot is dè tòch ammòl daor in de polletiek; dèsse es wè
doen èn nie zoveul maawe! (28020)
- A.P. de
Bont - geklö.t, zelfstandig naamwoord o. 'gekleut' - gekloot, getalm, geteut
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEKLOOT zelfstandig naamwoord o. - het klooten
geklooterd
bijvoeglijk naamwoord
geklopt
- Cees Robben– ’n Geklooterd aai... (19840525)
gèkschoove
werkwoord, waarschijnlijk zwak, maar vervoegingen zijn niet
aangetroffen
gekscheren
- Cees Robben– Hij (...) gekschooft mar meej alles... (19600226)
gekuld
bijvoeglijk
naamwoord
gedupeerd,
beetgenomen, gefopt
uitdrukking
-
èrges meej gekuld zijn - ergens mee gedupeerd zijn
- Henk van
Rijen - den
ooverwèg is dicht; daor zèmme meej gekuld
Nou, daor
zèède goed meej gekuld - ... gefopt (060208)
Ik vuul me
naa dus wèl gekuld... (Henriëtte Vunderink, Geene, uit: Tis de
moejte wèrd; 2011)
Mar toen der
en paor wèdstrijde dur oranje waare gespuld,/ toen wier gezeej:
"Meej dieje Van Basten zèn we wèl gekuld. (Henriëtte Vunderink,
"Fans van Oranje", uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
Daor waar ik
toen môoj meej gekuld,/ marjè, et was men èège schuld. (Henriëtte
Vunderink, Et vaastetrommeltje, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
- Jan Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gekuld
ww.: gedupeerd
gekwaansel
zelfstandig
naamwoord
- WBD III.1.4:368 'gekwansel' = slordig werk
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
78 02 02 - Ok al vuulde't gekwaansel van bier in 'wen buik.
► kwaansele
gelaag
zelfstandig
naamwoord
gelag
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - tis en
hard gelaag en kèènd te kusse meej en stêene bakkes (D'16)
- WBD III.2.3:4 'gelag' = drank
gelaajd
Werkwoord (voltooid deelwoord), zwak
Laaje, leiden.
- ‘Een roestpraatje’, Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1,
1882; en niet in dezelfde tekst in Weekblad van Tilburg, 5
oktober 1867): En 't [vaarsje] is sens den uitkome al èning keere
gelaaid. Echter daar niet geannoteerd.
- De Bont - zw. ww. tr. leien, leiden; (…) 'n gaet [geit] laeie: ze
bij de bok brengen, 'n koew laeie: ze bij de stier brengen; - WNT,
kol. 1479 b; Z' is gelaeid: De koe is gestierd.
gelaajgoed
zelfstandig
naamwoord
porselein
(?, zie Hoeufft) ; serviesgoed, aardewerk
- WNT GLEIERGOED, GLEIERWERK = GLEISWERK - verglaasd aardewerk uit gleier,
dat misschien pottenbakker beteekent, en werk = aardewerk. GLEI is
wsch. pottenbakkersklei.
J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GLEIWERK
noemt men hier hetgeen, wat men elders aardenwerk noemt. Z.a.
Antw
GLEIWERK, GELEIWERK zelfstandig naamwoord v..o. - vaatwerk van fijne witte aarde met
tinasch verglaasd. (is geen porselein!)
gelaajkaast
zelfstandig
naamwoord
kast met
opbouw en glazen deurtjes voor het opbergen van porselein
gelammenteer
zelfstandig naamwoord
uit werkwoord ►‘lammenteere’, uit Franse ‘Lamenter’: klagen; geklaag
- Cees Robben– Waor blèèft dan ons gelamenteer... (19700213)
- Cees Robben– Heurt toch wen gelamenteer... (19590228)
gelanders
zelfstandig
naamwoord, meervoud
- Henk van
Rijen -
slingers, versiering (Fr. guirlande)
-
Stadsnieuws - As we
verjaorde dan hing ons moeder gelanders òn de zulder. (200108.)
- WNT GUIRLANDE (uitspr.: gierlande) l) Eigenlijk: slinger van groen en
bloemen; 2) in vrijer gebruik: slinger in het algemeen.
gelaozerij
zelfstandig
naamwoord
gelazer
- Lechim (pseudoniem van Michel van de Ven), De Tilburgse Koerier,
77 06 02 - Toen begos ’t gelaazerij.
gèld
zelfstandig
naamwoord
geld
- Pierre van
Beek – Wanneer iemand "z'n geld aon z'n hart gewaasen is" zijn we
niet ver meer van de vrek uit de buurt en men kan er vast van op
aan, dat zo iemand wel "'n halfke kan durbèten (doorbijten) al was
't dè-t-ie van awerdom op z'n taandvlees liep". Men heeft nu eenmaal
van die "vuil meense" - zelfs in Tilburg. Het woord vuil heeft hier
niet de betekenis van smerig maar van gierig. (Tilburgse
taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant – zaterdag 18 maart 1950)
- Pierre van Beek – Nu we dan ongezocht toch bij het geld verzeild
geraakt zijn, mogen we er wellicht ook even aan herinneren, dat "de
pastoor ôk gin twee missen vur één geld" doet. Men kan dit ten
antwoord krijgen als men bijv. iemand iets voor een tweede keer wil
laten vertellen. (Tilburgse taalplastiek 7 Nieuwe Tilburgse Courant
– zaterdag 18 maart 1950)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - gèld
is et slèèk der aarde, mar ge dabt er zèlf tòch gèère in ('70)
(vB)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - naa
gèld vur den houthakker (JM'50) - boter bij de vis
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - zèède
hoer, schèlm òf dief, hèdde gèld, ik hèb oe lief (JM'50) - geld
maakt alles goed
- Frans
Verbunt - nòr et
gèld stinken as en vèèrkeskónt nòr den brómóllie
- Frans
Verbunt - tèèd
is gèl, zi den oober, èn hij tèlde den daotum bij de reekening
- Cees
Robben- 'wörrom
komde wir half-zat aon? omdèkker gimmer ha' (=duiten=geld)
gèlde
werkwoord,
sterk
gelden
- Dirk
Boutkan gèlde -
góld - gególde
geleegeneghèd,
geleegendeghèd
zelfstandig
naamwoord
gelegenheid
geleej
voltooid deelwoord van ‘lègge’
gelegd
- Cees Robben– Ik heb m’n schaai aon d’n aandere kaant geleej...
(19661104)
geleeje
voltooid deelwoord van lije
Van Dale: in
de verouderde betekenis van voorbijgaan
- Cees
Robben- drie uur
geleeje; dès laank geleeje; taageteg jaor geleeje;
- Cees
Robben- Dès lang
geleeje dèkkoe gezien hèb;
- Pierre van
Beek - pas
geleeje - kort geleden (contaminatie)
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
et is
en 'uw' geleeje dèk oe gezien hèb
voltooid deelwoord van lije
= lijden
- Henk van
Rijen - 'Ut heej
vort veul geleeje!' - Het ergste hebben we nu wel gehad.
- Frans
Verbunt - de kaaj
èn de straot hèbbe nie zo geleejen as hij
gelèèk
zelfstandig
naamwoord
gelijk
èn gelèèk
hòj
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - Daor
hèdde gelèèk aon.
- Cees
Robben- ónze
vadder heej aaltij gelèèk; ge hét al wir is gelèèk;
- Cees
Robben- óngelèèk is er bij die van mèn nôot bij; gelèèk òf
óngelèèk;
- Cees
Robben- Ik wil er
mene kòp ónder verwèdde dèk gelèèk hèb; ge hèt gin gelèèk;
A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
de
mèèd zi dèttie gelèèk ha
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - ge had
al gelèèk vurdè ge begóst (D'16)
D’16 ge
hèt gelèèk dègge nen òs kópt: die hoefde nie te mèlke
- Henk van
Rijen - gelèèk
heej gin neus - het gelijk heeft twee kanten
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GELIJK
(geléék) 1. recht, het juiste inzicht
- Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- “…et kenaol dè was nòg nie gelèèk oope…”
Klik hier om dit bestand te beluisteren
bijwoord
helemaal,
compleet, allemaal, in elk opzicht, meteen
- WBD III.4.4:228 'gelijk' = vlak, ook ‘plat', 'egaal', 'effen'
- WBD III.4.4:273 'gelijk' = helemaal, geheel
Verhoeven - GELIJK
(geléék) 3. bijwoord alles, allemaal, helemaal: hij weet 't geléék.
- Cees
Robben– Dan hek ze gelèèk gehad. (19770527)
- Cees
Robben– As ’t van’t vèèreke is dan lus ik ’t gelèèk... Mar sjem en
kwatta-strooisel dè kan ik nie pruimen... (19660204)
- Cees
Robben– Akkoe mar zie Sofie zèèk gelèek van munne apprepoo... (19641127)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GELIJK
bijwoord - geheel en gansch, ten eenenmale; in 't gelijk - in ’t
geheel; van s gelijken - desgelijks: Ik wens(ch) oe van s gelijken.
Gelijktijdig.
- J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GELIJK (Lat.
omnino), voor 'geheel en al', 'ten eenen male', b.v. 'het is gelijk
aan stukken'; z.a.
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gelèèk bw., tw - gelijk, helemaal, vlak, onverschillig, tegelijk
- Verhoeven - GELIJK
(geléék) 2. bijvoeglijk naamwoord gelijk, hetzelfde.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GELIJK
en LIJK bw.- zoodra, toen. Komt achter het ww in menigvuldige
spreekwijzen voor en geeft daaraan eenen zweem van schimp of
verwondering
geleegendigheid
zelfstandig naamwoord
gelegenheid
- Cees Robben– Ze zitter ginne eene bij die gelegendigheid...
(19680920)
gelèèkene
werkwoord,
zwak
gelijkenen
- WNT (IV:1192)
onz. en bedr. zw.ww., bijna uitsluitend gebruikt in de onbepaalde
wijs in de tegenw. tijd en in de beide deelwoorden. Afgeleide
frequentatieve vorm van 'gelijken'.
geleerd
bijvoeglijk
naamwoord
geleerd
- WBD III.1.4:25 'geleerd' = wijs
voltooid deelwoord
in de
uitdrukking 'geleerd hebben': wat je maar kunt, zo veel mogelijk
- Èn
naa heej ze dus ôk vort ene kompjoeter. Kan ze mar surrefe. Èn
daunloode al dèsse geleerd heej. (Uit: F. van der Meer, Ferry van
de Zaande, verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
gelèk,
gelèèk
bijwoord
gelijk; zoals
- Cees Robben– Gelek ge zegt... (19660812)
gelèks
bijwoord
gelijk, even
hoog, op één lijn - Met
adverbiale S.
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GELIJKS (gelèks) bw., recht, op één lijn, even hoog: 'gelèks
staon' is het tegendeel van 'schriks staon'; mogelijk is de adv. s
uit de analogie te verklaren.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GELIJKS (uitspr. geleks) zelfstandig naamwoord o. - gelijken, Fr. égaux, in de
uitdrukking -
mijn (uw, zijn, heur, hun) een, geen gelijks; Dieë jongen is gee'
gelijks veur u.
gelèng
zelfstandig
naamwoord
- WBD hol, het
smalle middenstuk v.d. zool v.e. schoen, dat hoger ligt dan de rest
v.d. zool (II:669)
gelès
zelfstandig
naamwoord
verbastering
van 'lezen' ?
- WBD gelès
erin dóen (II:995) - een kruis inlezen; ook: leejze, fenès erin
doen, de flès erin doen, flès indoen, in de flès doen
- WBD gelès (II:996)
- dradenkruis; ook: flès of fenès
geleuter
zelfstandig
naamwoord
- De Wijs; Dès gin zinnige praot, dès geleuter (nog platter zou men in Tilburg
zeggen) Des zèk op unne riek
(13-07-1966)

Afbeelding uit het 'Nuuw Tilburgs Leesplèngske' dat in 2020 door de
Stichting Tilburgse Taol werd samengesteld en uitgegeven in
samenwerking met Stadsmuseum Tilburg en Bibliotheek Midden-Brabant
en Erfgoed Tilburg. De illustraties werden verzorgd door Ruben de
Bruijn
gelêûve
werkwoord,
zwak
geloven
gelêûve -
gelêûfde - gelêûfd
- Ik gelêûf
dètter en diepe gleuf in óns gelôof zit. Ik denk dat er een diepe
kloof in ons geloof zit.
-
Gij gelooft zeker dè onze Lieve Heer Gerrit hiet en in dun Kieviet
stao te spoije? (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
- Cees
Robben- as ge men sóms nie gelêûft; dan kunde em nòg nie gelêûve
-
Dialectenquête 1876 - zuldet
geleuve (eu iets zachter dan in fr. peur)
- A.A.
Weijnen, Dialectatlas van Noord-Brabant; Antwerpen 1952 -
ik
gelêûver niks van
- Henk van
Rijen - 'gelêûve,
glêûve' - geloven
- WBD III.1.4:57 'geloven' = vermoeden
- WBD III.3.1:245 'geloven' = menen
J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GELEUVEN,
ten platten lande, voor ‘gelooven'. Het is volmaakt gelijk met de
Neder-Saksische uitspraak.
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Braban (1937) - gelêûve, met umlaut (krt.48)
Ook gebruikt om in de
uitspraak uit te drukken dat men iets juist niet gelooft
'Gij moet òp daanslès gaon,' zeej. 'Jè dè gelèùf ik ôok,’ zèggik.
'Ik zèè tòch
zekers
ginnen homo? (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen
van een echte Tilburger, 2010.)
gelimmeneerd
voltooid deelwoord van ‘limmeneere’
genieten van het leven; mogelijk uit Frans werkwoord illuminer,
feestelijk verlichten
- het er goed van nemen
- Cees Robben– Ze hee aaltij geere gelimmeneerd (19570223)
- Cees Robben– Ik heb aaltij goed gelimmeneerd... (19790202)
gelind
werkwoord,
voltooid deelwoord
geleend
lêene -
linde - gelind
gelint
omheining,
hekwerk, schutting
zelfstandig
naamwoord
WNT: GELINT/GELIND.
Voorv. ge- in collectieve zin + grondwoord dat in onze taal niet
meer voorkomt, maar duidelijker wordt aangewezen door het hd. 'gelände'.
J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GELEND,
gelind, of bij verkorting 'glind', is hier algemeen voor eene
schutting of omtuining in gebruik. Z.a.
K. Heeroma -
Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - GELIJND of GELIND: ene houten heining of schutting.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GELINT
en GELENT zelfstandig naamwoord o. – hek van latten
gelirdeghèd
zelfstandig
naamwoord
geleerdheid
gèllie
persoonlijk
voornaamwoord
variant op
gullie = jullie; van gij lieden
- Mie de mutsewaasser kan alle meskes van den Heuvel nog aon schoon
gewaasse mutsen helpen; dus kènder, as ge ze mee d'ren kurf op den
Heuvel ziet dan weet-te gellie hoe laot 't is! ‘Uit het land der
Brabantsche week’, Nieuwe Tilburgsche Courant 31-07-1930, door
‘W.v.M.’ = Willem van Mook.
Naa weet ik
nie of gellie oe Brabantse geschiedenis zon bietje kent... (Naarus;
ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
gèlle
werkwoord,
sterk
gelden
- Henk van
Rijen - 'Dè gol
ok vur mèn' - Dat gold ook voor mij.
B gèlle -
gòl/gou - gegòlle/gegouwe
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GILLEN, gol/gou, gegollen/gegouen - gelden, weerd zijn, Fr.valoir
gelôof
zelfstandig
naamwoord
geloof
R.J. 'van ou
gelôof en liefde'
- Cees
Robben- geloof of
gelêûve:
geloof; in
de figurlijke zin van ‘bewustzijn’
- Cees Robben– Ons oma viel van d’r stökske en d’n opa van zunne
graot... en verloor bekaant z’n gelôôf... (19860620) [flauwvallen]
gèlst
bijvoeglijk
naamwoord
geelst
-
superlatief van 'gèèl'
gèlt
zelfstandig
naamwoord
- WBD gesneden
vrouwelijk varken
- WBD vrouwelijk varken dat nog niet gejongd heeft
- WBD birgèlt
- vrouwelijke, niet meer zuigende big
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GELT
zelfstandig naamwoord v. - vrouwelijk zwijn, verken dat nog geene biggen heeft gehad.
Eene gelt is geene zeug, want eene zeug heeft biggen gehad.
geluk
zelfstandig
naamwoord
geluk
- A.J.A.C.
van Delft - Een boer zegt: "Als geluk en schoon weer bij elkaar schieten, dan
kalft den os", waar wij zeggen: "Als de as breekt, valt de kar" of
"Als de hemel valt, zijn alle musschen dood".(Nwe. Tilb. Courant;
Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - Ast
geluk ènt goej weer bè mekaare slao, jè dan kant gebeure dèt
lukt (D'16) - Als het geluk en het goede weer samengaan, ja dan kan
het gebeuren dat het lukt. Variant: ast geluk ènt goej weer bè
mekaare slaope ('67)
- WBD III.1.4:193 -'geluksvogel' = idem
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - zoo
gelukkeg as nen hónd die òp zene verjòrdag verzoope wordt (D'16)
‘gelukkeg’ ironisch voor: ongelukkig; Variant: ge ziet erèùt
as ene jóngen hónd die òp zene verjaordag verzoope wordt ('69)
gemaacht
zelfstandig
naamwoord
- WBD de
geslachtsorganen v.d. hengst
- Henk van
Rijen - manlijke
schaamstreek
- WBD III.1.1:218 'gemacht' = mannelijk geslachtsdeel
Èn dan
staode daor meej oew gemaacht te kèèk... (G. Steijns; Grôot Dikteej
van de Tilburgse Taol 2007)
-
Stadsnieuws - Assie
zeenuuwèèchteg wier, dan stond ie òn zen gemaacht te frunnneke -
dan stond hij in zijn kruis te krabben (031208)
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - gemecht,
gemacht, gemachm gemechs - mann. geslachtsdelen
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gemaacht zelfstandig naamwoord - mannelijk geslachtsdeel
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEMACHT zelfstandig naamwoord o.- mannelijkheid; Kil.: virialia
- A.P. de
Bont - zelfstandig naamwoord o.
'gemach', 'gemacht' - manlijk schaamdeel
- WNT GEMACHT
zelfstandig naamwoord onz. De bet. wisselt tusschen die van manlijk schaamdeel en die
van lies, doch 'gemachie' wordt in de volkstaal ook gehoord voor
vrouwelijk schaamdeel. Z.a.
Ook bij
Keyser, v.d. Water, Gunnink, Karsten, Ter Laan, Corn.-Vervliet.
gemajenèèst
voltooid deelwoord van wat waarschijnlijk een fantasiewerkwoord is:
‘majenèèze’
Robben gebruikt het voor een garagehouder die een auto heeft
‘gemajjenèèst’, doorgesmeerd
- Cees Robben- ...hillemol gemajjenèèst (19681101)
gemak
zelfstandig
naamwoord
WC
- WBD (III.2.1:112) gemak = wc, ook 'huiske'; ook 'pleej' genoemd
gemak
bijwoord,
bijvoeglijk naamwoord
gemakkelijk
- Cees
Robben- Dès
gemak zat — agger mar èèrg in hèt. Dè zal nie gemak gaon.
- Cees
Robben- Dès
gemak óm èèrepels te zètte;
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - meej
tweeë veur êen gespan, dè trèkt gemakker ('64) (zie: span)
- Frans
Verbunt - der gao
veul gemak in ene klèene zak
Tilburgers
zèn gemakke meense. (Ed Schilders; Wè zeetie?; website Brabants
Dagblad Tilburg Plus 2009)
- WBD III.1.4:354 'gemak' = gemakkelijk
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - "Tilburg: volgens mijn proefpersoon 'mekkelek' maar ook 'gemak
' (blz. 93); '(ge)makkelek' volgens kaart 52. 'Gemak' in een strook
ten zuidoosten van T langs de Belg. grens vanaf Reusel tot Haaren."
- A.P. de
Bont - gemak,
bnw. en bijw. 'gemak' - (ge)makkelijk (komp.: 'gemakker')
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gemak
bijvoeglijk naamwoord, bw. - gemakkelijk
gemakke
zelfstandig
naamwoord
een
gemakkelijk persoon; meestal met ontkenning: ongemakkelijk persoon
- Interview Jolen - 1978 - “Mar bij ons hadde, ha, ha, zak ok es
vertèlle, fraater Matthaeus. Hèdde daor ôot van gehêûrd? Dè was dan
den baos… op Körvel, in de Kappesienestraot, dieter nòg is! Enne… dè
was ginne gemakke…nèèèè!!” (transcriptie Hans Hessels, 2013)
► KLIK HIER om naar de pagina met de audiobestanden van dit
interview te gaan
gemakker
bijvoeglijk
naamwoord, comp.
makkelijker
(vergrotende trap van 'gemak')
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - meej
tweeje veur êen gespan, dè trèkt gemakker ('64)
gemaon
zelfstandig naamwoord
gemaan; namelijk aanmaningen, rekeningen
- Cees Robben– En daornao [ na de kermisweek] ... toezjoer gemaon
[rekeningen]/ van slachter en van bekker... (19540814)
gemard
voltooid deelwoord van ‘marre’, zwak werkwoord
‘maar’ zeggen, tegensputteren
- Cees Robben– Toe vuruit, en nie gemard... (19820903)
- Cees Robben– Wörrom toch zôô gemard... (19610915)
gemèèn,
gemènder
bijvoeglijk
naamwoord, bijwoord
gemeen, laag
- Cees Robben– Zôô gemèèn as goed van vèèf cent ’t el... (19810501)
- WBD (III.3.2:34) gemèèn speule = vals spelen
- WBD (III.1.3:88) 'gemeen' = leep, doortrapt
- WBD (III.1.4:409) 'gemenerik' = geniepige plager
- WBD (III.4.4:53) 'gemeen koud weer' = guur weer
- A.P. de
Bont - gemä.n,
bnw. 'gemein' - gemeen
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GEMEIN
bvw - gemeen, Hgd. gemein - gering, arm, behoeftig
gemèèneghèd
zelfstandig
naamwoord
gemeenheid,
slechtheid, laagheid
gemèènekèès
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen - komijnekaas
- Cees
Robben(19680405)
- Henk van
Rijen - ook 'pitjeskèès'
-
Stadsnieuws - Enen
botram meej gemèènekèès, dè waar pas fist. (140310)
Òf brôojkes
meej gemèène kèès èn uikes. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website
Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
- WBD III.2.3:147 'gemene kaas' = komijnekaas
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
'gemèène
kèès zelfstandig naamwoord - verbastering van komijnekaas
gemènd
voltooid deelwoord van 'mèène'; bijvoeglijk naamwoord
gemeend
- Cees Robben– Ik heb ’t nie gemend... (19610106)
- Cees Robben– Des nie gemend (19660401) [Dat kun je niet menen; dat
is niet serieus bedoeld]
- Frans Verbunt - gemeend;
ook 'mèènes'
gemènder
bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
gemener,
lager
- Cees
Robben- dès nòg
gemènder as rebarber zónder sèùker
- Dirk
Boutkan gemènder; hiernaast: geminder (met vocaalreductie van resp. 'gmèèn'
en 'gemêen'; met d-epenthesis) met epenthetische d
gemènlek,
gemènlik, gemèllek
bijwoord
gemeenlijk,
doorgaans, gewoonlijk, in de(n) regel
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gemenlik
(passim); gemeinlijk (passim)
- Dikke
meensen zijn gemenlijk nog al goeiig en gemoedelijk! (Jan Jaansen;
ps. v. - Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’; feuilleton in 6
afl. in NTC 2-3-1940 – 6-4-1940)
-
...de ondeugden, die daor gemenlijk mee verbonden zijn... (Jan
Jaansen; ps. v. - Piet Heerkens svd; Den Sik van Baozel; feuilleton in
8 afl. in de NTC 25-2-1939 – 18-4-1939)
- Om te begiene wiere we veul laoter wakker as gemenlijk… (Naarus;
ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Gemènlik duuret nie lang (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra)
- ‘s Zaoterdags is dè gemenlik te doen. (Naarus; ps. v. Bernard de
Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
-
’s Zondags is ’t gemènlik kaoi weer... (Naarus; ps. v. Bernard de
Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Cees
Robben– Wè denkte gij naa in ’t algemeen bekeken dan gemellik over alles
an zôô van ge wit wel..? (19660923)
- Henk van
Rijen - gemènlek schòfte nie òpt heubòrd van de kèèr - gewoonlijk
schaft je niet op het kopschot van de kar.
CiT (47) 'Gemènlek
schófte-n-ie op 't hubbert van de kèr'
- A.P. de
Bont - gamänlek, bw., 'gemeinlijk' - gemeenlijk, gewoonlijk
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEMEINELIJK bw. -gemeenlijk, Fr. ordinairement
gemeut
zelfstandig
naamwoord
gebabbel,
geklets
Agge
meej un half oor meej lösterde nao der gemeut waarde subiet
hillemaol op de hôogte meej wetter in de buurt spêûlde. (Lodewijk
van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
►meute
geminschap
zelfstandig
naamwoord
gemeenschap
- Dirk
Boutkan (blz.
34) geminschap (met vocaalreductie)
geminte,
gemènte
zelfstandig
naamwoord
gemeente
B gemènt
- 't
Tweede bedrijf is de zitting van den Körvelschen gemènteraod…;
Willem van Mook, voorwoord in programmaboekje van de Korvelse revue
‘Vruuger en naa’, 1926.
- Kees en
Bart - Tilburgsche Post ca. 1935 - gemènte
(passim); gemènteraod; 't juwêel van de geminte.
- Cees
Robben- bij de
geminte hèdde de miste vaasteghèd
- Henk van
Rijen - öt de
geminte- óf oopaas bosse gehòld? - Ben je daar wel eerlijk
aangekomen?
- WBD III.3.1:316 'gemeente' = gemeente
- WBD III.3.1:329 'gemeente' = gemeenteheide; ook 'gemeentehei' of 'hei'
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
gemènt,
de - zelfstandig naamwoord - de gemeente - 'geminte'
zelfstandig naamwoord - gemeente
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEMEINT zelfstandig naamwoord v. — gemeente, Fr. commune; daarnevens: gemeente
gemintepils
zelfstandig
naamwoord
leidingwater
- Cees
Robben– 75 Jaor gemintepils van de T.W.M. (19730831)
- Henk van
Rijen -
leidingwater
- Henk van
Rijen - 'Drink
mar gemintepils; daor haaw de unne klaoren hals van' - Drink maar
leidingwater, daar blijf je nuchter van.
geminteraod
zelfstandig
naamwoord
gemeenteraad
meervoud:
geminteraoj
KAREL. Sjarel, ik heb geleze detter binnenkort wir geminteraoj kome.
(Karel en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)
gemoed
zelfstandig
naamwoord
- Henk van
Rijen -
borst(en)
- WBD III.1.1:117 'gemoed' = borsten v.e. vrouw
gemoejd
voltooid deelwoord van zwak werkwoord ‘moejen’
bemoeid
- Cees Robben– Ik heb er m’n èègen nog nôôt meej gemoeid...
(19580201)
gemoejeg
bijvoeglijk
naamwoord
- Frans
Verbunt - meegaand
- WBD III.1.4:74 'gemoedelijk' - bezadigd
- WBD III.1.4:350 'getnoedig' = gewillig
- WBD III.2.3:146 'gemoeiig' = mals, gezegd van boter; ook 'mals',
'zacht', 'smeuiig' of 'smerig'
Haor
GEMOEI-IG - zacht (van aard)
gemòkt
bijvoeglijk
naamwoord, voltooid deelwoord van 'maoke'
gemaakt
Hij heeget
schôon gemòkt èn zij heeget schóngemòkt.
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GEMAAKT bvw - door de kunst verveerdigd of nagemaakt, Fr. artificiel.
Gemaakte bloemen, gemaakte vogels

Verpakking
voor drank - Te koop (december 2021) bij Ollie's & Brandstore,
Tuinstraat 106, Tilburg
genaajd
bijvoeglijk
naamwoord
gedupeerd,
benadeeld
- As oewen
baos erötschaajt, dan zèèder meej genaajd.
- WBD III.1.4:419 'genaaid' = gedupeerd
genaas,
genaaze
persoonsvorm
genas,
genazen
- verleden
tijd
van 'geneeze'
genaoj
zelfstandig
naamwoord
voldoening,
(B) genade, aangenaam
- …er zo veul genaoi van heb gehad as naauw…
(Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Niks as
plezier en genaoi hek lèvenslaank van die bisjes gehad. (Naarus; ps.
v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
- Cees
Robben– Slaoget toch goed gaoi dan hedder genaoi van.. (19650115)
Mandos -
Brabantse spreekwoorden (2003) - der
genaoj van hèbbe ('66) - er genade van hebben, plezier aan beleven
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - genaoj
(krt.39)
- A.P. de
Bont - gano.i
zelfstandig naamwoord vr. 'genooi' - genade, hulp, bijstand, verlichting van pijn
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 -
GENADE, GENAAI zelfstandig naamwoord v. -als tusschenwerpsel, voorafgegaan van: God,
Deezes, Meere, enz.
genaoke
uitdrukking: 'te genaoke zèèn' - vaak met ontkenning; Nederlands
'niet te genaken zijn'
Anoniem –
1959 –
Mar de meulesteller was nie te genaoke,/
die liet zun eige nie vur gleupert en neetoor uitmaoke.
(Nieuwe Tilburgse Courant - donderdag 19 november 1959; Uit Tilburgs
folklore - 'n Kaoi rikkemedaosie)
► voor de volledige tekst zie
Klik hier
genèève
zelfstandig naamwoord, meervoud
zeer oude vorm voor ‘neven’; al in de 14de eeuw opgetekend
-
MNW - Slechts in het mv. voorkomende. Mhd. genëven; vgl. got.
ganithjis, verwant. Zij die onderling neven, neven van elkander
zijn. Ook in ruimeren zin verwanten. De tegenwoordige taal heeft dit
woord, alsmede gevriende, geviande, genichten verloren, doch
gebroeders, gezusters en gelieven behouden.
- Cees Robben– De kènder van Drieke van Hanne.. en Mart (...) dè
waren genèèven... (19580201)
geneuid
Voltooid deelwoord van nodigen
Genodigd (zijn)
- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
Ge weet ummers, det ti mergen ten herdlaai is geneuid?
- Voor de merkwaardige eu-klank zie ook ‘beneuid’.
geneuk
zelfstandig
naamwoord
troep,
rotzooi, lastig gedrag, aanstellerij
naajt em mar
meej hil oew geneuk - Hoepel maar op met je hele troep.
Ze heej veul
geneuk bè der = Ze is erg verwaand
- innen
zegelrink, die ‘k droeg vur ’t geneuk. (Naarus; ps. v. Bernard de
Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Hij [de
pastoor op de preekstoel] hô 't over bloote nekken, vleeschkleurige
kouskes, te duur kleer, polka haor enz., afijn, hij wô eigenlijk
zeggen dè 't er vul te veul geneuk in de wereld is. (Kubke Kladder;
ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en
14-11-1929)
Geneuk as de
meenschen tegenswordig krijge dè's gewoonweg verschrikkelijk, ôk bij
ons op 't dörp en de boerinnen gon er ôk al on mee doen! De gawe
ketting mee 't kruis, die doen ze niemer aon... ph!... dè's vul te
awerwets. De groote muts blijft in de kaast: die is te zwaor, daor
krège ze vort koppent van - zeggen ze - en darrum zette ze liever 'n
huudje op. Dè zô'n ding op hullieë kop net zô min vuugt as ne
vulpenhaawer in 'nen boerenvisjeszak willen ze nie geleuven. (Kubke
Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5;
7 en 14-11-1929)
...en dorrum hè'k niks gezee mar meelijend in m'n eige gelaachen en
gedocht: "Geneuk, Kubke... niks as geneuk van veur tot aachter!"
(Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van
Brabant 5; 7 en 14-11-1929)
- Cees Robben- Dieje
klôotveeger was òk niks vur jou; êene meej veul geneuk èn nat;
- Henk van
Rijen - der is
vusteveul geneuk in de wèèreld - rotzooi
- WBD III.3.1:303 'geneuk' = bekakte praat; 301 'geneuk' = bluf
- WBD III.1.4:170 '(veel geneuk hebben' = zich heel wat inbeelden
- WBD III.1.4:174 'geneuk'
= pralerij; 393 'geneuk op niks' = koude drukte; 404 'geneuk' =
vervelend werk
Bosch geneuk
- het hele zaakje; irriterend gedrag
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
geneujk
zelfstandig naamwoord - deftig, voornaam volk
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GENEUK
o., vooral gebruikt in de uitdrukking - 'hil 't geneuk' - het hele zaakje,
de hele zwik, alles wat erbij komt kijken; meestal niet van
waardevolle of gerespecteerde zaken gezegd. Los van deze combinatie
betekent het woord ook wel: vervelend gedoe, irriterend gedrag.
- A.A.
Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - Op
blz. 165 wordt 'geneuk' genoemd in een opsomming synoniemen van
laast en dòls. (zie ook krt.95)
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GENEUK
zelfstandig naamwoord o. - prulwerk, voddewerk
- WBD 111.4.4)223 'geneuk' = iets kleins in zijn soort, ook 'neuk',
'neukding', 'neukepietje'
Haor GENEUK
- ratteplan
geneukstamper
zelfstandig
naamwoord
- Frans
Verbunt - aansteller
-
Stadsnieuws - Dieje
geneukstamper lopt geduureg nèffe zen schoene (070107)
gèngske,
gèngeske
gangetje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
et gao zen
gèngeske
geniemand,
geniemaand
voornaamwoord
...ze maoken
alles bekend wè toe dan toe geniemand wies! (Jan Jaansen; ps. v.
- Piet Heerkens svd; feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938
– 18-2-1939)
...mar geniemand wies er iemand... (Jan Jaansen; ps. v. - Piet
Heerkens svd; ’n Staandbild in Baozel’; feuilleton in 4 afl. in de
NTC 20-5-1939 – 17-6-1939)
Gij zegt: ons oogen zijn te blend,/
ons ooren zijn te doof,
ons hart te klein - geniemand kent/
den hemel as deur et geloof. (Piet Heerkens; ‘De schoone weereld’,
gepubliceerd in De Zaaier, bijlage van de Nieuwe Tilburgsche
Courant, 1941)
- Henk van
Rijen - niemand
- Jan
Naaijkens - Dè's Biks (1992) -
geniemes vn - niemand
► ginniemand
geniete
werkwood,
sterk
genieten
- ast
zondagaovend wòrt, heetie genoote van zen spòrt
B geniete -
genôot - genoote
genillest
bijvoeglijk
naamwoord
- Pierre van
Beek - opgelaten; 'gedallaast' daor zèèk meej genillest
genog,
genogt, genoegt
bijwoord,
telwoord
genoeg,
voldoende
- Pierre van
Beek - zat
genóg - vaak genoeg
M genógt
'et Sneuwt!
'et sneuwt! - Ik ha' 't verwocht! /
Naa worren alle waaie wit,/
want in de grijze locht daor zit /
nog sneuw genocht! (Piet Heerkens; uit: D’n örgel, ‘Sneuw’, 1938)
...mar er
waar nog bij langenao geen geld genogt! (Jan Jaansen; ps. v. - Piet
Heerkens svd; ’Oome Teun op collecte’; feuilleton in 3 afl. in de
NTC 12-8-1939 –26-8-1939)
SJAREL. Des makkeluk genog uit te rekene. (Karel en Sjarel, dialoog
in Groot Tilburg, 23 maart 1945)
- Cees
Robben– Nôôt genog en nôôt content... (19601007)
- Cees Robben– ...vat die maand waas op ge zèèd maans genog ..
(19640904)
- Cees Robben– Ge het genog aon oe èège... (19790824)
- Cees
Robben– Ge wit genogt det zôô zal zèèn... (19660812)
- Cees
Robben– De wegt is wel lang.. mar ik heb tij genogt.. (19760423)
- De Wijs; As
göllie ôk mee hellept assisteren zèn we wel mee genogge (20-03-1968)
- Pierre van
Beek - Ik wil
dè genóg doen = zonder tegenzin, graag (Tilburgse Taaklplastiek 126)
Nôot
Genog Geoefend
Onze Grutvadder ging veul beljèrte
bij Jantjes op den Biksendèèk
daor waare ze toendertèèd al
en èchte beljèrtclub rèèk
Die hiette: «Nooit Genoeg Geoefend”
Dè was ene schôone naom
want dur dè gestaog ge-oefen
wiere ze in et spul bekwaom
Onzen Oopaa kos veul kèrbols maoke
mar assie òn et plèkke blêef
liep ie saoves bijt nòr hèùs gaon
Sewèèle wèl is lilluk schêef.
Dan wier ie veur al op den dörpel
dur ons oopoe afgetruufd:
"Tis nie Nôot Genog Ge-oefend,
et lékt meer op Nôot Genog Gepruufd".
Lechim -
pseudoniem van Michel van de Ven; knipsel uit de Tilburgse
Koerier (1960-1980)
-
Ze wilden ècht wèl langer meej oe pronke,/ mar kènde jou meschien
nie goed genoegt. (Henriëtte Vunderink, Oode òn de lindenbôom, uit:
Tis de moejte wèrd; 2011)
Bosch genogt
- genoeg
- A.P. de
Bont - telw.
en bijw. 'genóg' - genoeg
- J.H.
Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - GENOG
wordt hier dikwijls ... gezegd voor 'genoeg'. Z.a.
- C.
Verhoeven - Herinneringen aan mijn moedertaal - GENOEG
(genog) bw. voldoende, zat; 2. zeker, wel; dikwijls inleiding v.e.
bedenking; ... dè wit men ammal genog ...
-
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch - 1899 - GENOG
bw. - genoeg
genòjeg
bijvoeglijk naamwoord
- 2019 – deugddoend (van
“genadig”) (Mededelingen van Hans Hessels, opgetekend uit zijn
familiekringen Hessels en Marinus 1960-1980. Voor de volledige
lijst
Klik hier
genôot
zelfstandig
naamwoord
genoot
genôot
persoonsvorm
genoot
- in de verleden
tijd enkelvoud van geniete
geòrve
voltooid
deelwoord; geërfd
- Henk van
Rijen - 'geòrreve'
Piet van Beers – ‘Laandhonger’: M'n schôônvadder ha wè bos en wè
laand van Kees-omke's ge-orve. (With Love; 1982-1987)
|