vaajeg
bijvoeglijk naamwoord
flauw
van smaak
N. Daamen, Handschrift 1916 - "vaayig - het ruukt zò vaayig (een onaangename lucht (zooiets?))"
WBD
III.2.3:33 'vajeg' = flauw (van smaak)
WNT -
veeg V,6 - (Zndl.) In aansluiting bij de bet. 5): behoorende tot een
doode. Veeg goed … Lijkgoed, tot Antwerpen; dat is lijf- en
beddegoed waarop, waarin en waarmede iemand overleden is; ook al 't
gene den overledene bedekte als hij gelijkt, d.i. over eerden lag,
Loquela 8, 95 [1888]. — Aanschouwt Mijne oogen! … Zeg, staan
ze min verglaasd dan die van een Die uitgestrekt ligt onder 't veege
laken? V. BEERS 1, 215 [1851]. Het veeg goed komt van gebruikswegen
de lijkers of afleggers toe, Loquela 8, 95 [Izegem, Antw.,
1888].
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het
Antwerpsch dialect - 1899 -
VEIG bvw. - Smetsch,
walgelijk van reuk of smaak: 'Ne veigen reuk.
A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek
(1995) - vaaiig - flauw van smaak (tilb.)
Weij
(T&T 37:204) Tilburgs 'aajeg':
In
de tweede, uitgebreide druk van 'Tilburgs dialect' (Drukkerij Piet
Smits
Tilburg 1985, blz. 74) wordt het bijvoegl. naamw. 'vaajeg'
"flauw
(van
smaak)" vermeld, het woord is een afleiding van vaai (of
va(de))
en
moet uiteindelijk op Frans 'fade' teruggaan, een binnen het Romaans
uitsluitend
Frans woord, overigens van vulgairlatijnse herkomst: cfr.
Block-van
Wartburg 1950, 240.
Kluge
1975 noot 21 wijst erop dat het woord 'fade' in de 18e eeuw
aarzelend door het Duits ontleend is, maar dat het uiteindelijk
"tief in die Mundarten gedrungen" is. Gezien de late
attestatie in het Duits en het feit dat het Tilburgs er reeds een
afleiding van heeft, moet men voor het Tilburgs niet aan Duitse
ontlening denken, maar aan ontlening rechtstreeks uit het Frans.
vaajem
bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
WBD
III.4.4:278 ‘vaaiem' = armvol
WBD
III.4.4:289 'vaaiem' = vadem, ook 'vaam'
Haar
vaojem - vadem, een maat 'D'r zit meer ès unne vaojem hout in'
vaast
vast
1.
bijvoeglijk naamwoord
Cees Robben - wè
zók en vaaste plaant kôope zolang de snijblomme nòg goejekôop zèn;
Henk van Rijen - vaast lôon, vaaste èèremoej - vast inkomen, vaste armoede
Et gaaf
un vaast lôon, ‘en vaaste èèrmoei’, in de volksmond. (Lodewijk van
den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
2.
bijwoord
Is
ie dòr vur vaast? - Is hij daar vast aangesteld?
De Wijs --
(Gehoord van ’n metselaar) Zedde gij vaast in dienst?-Jao, mar
eigenluk meer los-vaast! (13-07-1966)
Cees Robben - Ik vreej lòs òf vaast
Cees Robben - Vaast òf lòs-vaast, bij de geminte hèdde de miste vaasteghèd
Frans Verbunt (1996) - vaast is vaast, zi den boer, èn hij bond nèt zo lang assie touw ha
WBD
III.1.4:57 'vast' • zeker; ook: 'zo vast als een huis'
WBD
III.1.4:58 'vast en zeker' = natuurlijk
A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
va.st, waarnaast soms va’st, bijvoeglijk naamwoord en bijw. 'vaast' - vast
3.
idioom
vast geld =
vast loon (in tegenstelling tot stukloon)
Interview met de heer De Kok (1978) – Dè was vruuger mar gewoon
war, ammel stuklôon, hè…Èn dan ging ik nòr Eijckhoff toe èn daor
ving ik twaalef èn en halleve gulde, twaalef gulde vijfteg. Vaast
gèld dan hor! Vast geld, hè.
KLIK HIER om de audiobestanden van dit interview te beluisteren
)
vaaste
1.
zelfstandig naamwoord
de vastentijd
Cees Robben – ’t Is Vaaste.. (19580329)
Cees Robben – Vrijen was er vruuger onder de vaaste nie bij...
(19810327)
Frans Verbunt (1996) - vaaste is drie botterhammen eete èn nòr de vierde taaste
Dieje
vaasten duurde virtig daoge. Hij begos nao de vaastenaovend, waorop
ons moeder aaltij ôliebollen bakte. (Lodewijk van den Bredevoort –
ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1,
Tilburg 2006)
Geduurende de vaastetèèd,/ van assekrèùs toe Paose... (Henriëtte
Vunderink, Et vaastetrommeltje, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
2.
werkwoord, zwak
vasten
A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
va.ste(n), zw.ww.intr. + znw. m. 'vaasten' - vasten
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 -
GEVASTEN of GEVAST: 3e hoofdvorm van 'vasten'
Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - vaaste zn - vasten
vaasteghèd, vaasteghei
zelfstandig naamwoord
zekerheid;
vast werk
Òn
de geminte hòdde vaasteghei. - In gemeentedienst had men vast werk.
Cees Robben - bij de geminte hèdde de miste vaasteghed
A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
znw.vr. 'vastigheid' - vastheid, zekerheid
Hij
waar vruuger voerman gewist. Dè waar naa gin baon waor vaastighèd in
zaat. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
vaastenaovend
zelfstandig naamwoord
vastenavond
Cees Robben – Ik heb’t zôô druk as ’n pan op vaasten-aovend
(19671006) [op Vastenavond werd traditioneel pannenkoek gebakken; de
bakpan had het die avond druk]
vaaste-trommeltje
zelfstandig naamwoord, verkleinde vorm van ‘-trommel’
vastentrommeltje waarin kinderen snoepgoed bewaarden tot Pasen
Cees Robben – Titel van de prent van 19580329
vaawe
werkwoord, zwak
vouwen
B
vaawe - vaawde - gevaawe
vaazel
zelfstandig naamwoord
vrouwelijk geslachtsdeel
WBD III.1.1. lemma schede – vazel, frequent noordoostelijk omgeving
van Tilburg
WTT 2013 - de etymologie
van dit woord is volstrek onduidelijk
vadder
zelfstandig naamwoord
vader
R.J.
'onze vadder zeej 's op 'ne keer';
'ik zèè ónze vadder te vlug'
Cees Robben – ne vadder, blij, mar van z’n
stuk... (19540213)
Cees Robben – Gif mèn mar de frutblaos vadder... (19550205)
Cees Robben – Des onze vadder... (19570817)
gez.
Pierre van Beek - Nie in vadders schoen lôope = niet de aard hebben naar zijn
vader (Tilburgse Taalplastiek 1978)
Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - va'der (de a kort; de afbeelding 'vadder' ware wellicht
beter)
DANB
hullieje 'Vader' heetem nòr school laote gaon
Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - nie in vadders schoen lôope (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1973)- niet de aard van zijn vader
hebben.
Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - van vurren óp zen vadder lèèke èn van aachtern óp hil zen
femielie (N. Daamen, Handschrift 1916 - - gezegd van de zoon)
Henk van Rijen - hij beslèècht hullieje vadder - hij heeft de aard naar zijn vader
WvM
'v van ons vadder'
WNT
VADER, vadder, vedder, met ongerekte vocaal (Z.-Limburg, Brabant)
vadderons
zelfstandig naamwoord
het onzevader, echter mannelijk
bid
goed oewen Vadderons en gij geneest! (Piet Heerkens; uit: De
Kinkenduut, ‘Boemeljongen’, 1941)
want wij bidden ammaol veul vadderonzen/
en
daorom is er den hemel den onzen (Piet Heerkens; uit: De Kinkenduut,
‘Den hemel is den onzen’, 1941)
Honderdduuzende Vadderonzen/
liet ie deur z'n hutje gonzen; (Piet Heerkens; uit: Brabant, ‘Peerke
Donders’, 1941)
En vadderonske bij St. Job... (Lechim; ps. v.
Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Te voet nòr
St. Job‘)
Cees Robben – D’n vadderons (19610317)
èn ne vadderons der aachteraon... (Henriëtte Vunderink; Zoas ik et
as kèènd beleefde; k Zal van oe blèève haawe, 2007)
WBD
(III.3.3:185) 'onze Vader', 'Vader ons', 'vader onzer' - onzevader
A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
znw.m. 'vaderons' - het onzevader
Goem.
znw.m.: hij kan al zijnen - lezen (= bidden)
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 -
VADERONS znw.m. - het Onze Vader, het gebed des Heeren.
Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - 'vodderons' zn - Vaderons, Onze Vader
WNT
VADERONS
vag
zelfstandig naamwoord
slecht
vrouwspersoon
N. Daamen, Handschrift 1916 - "lui vag - 'n luie vrouw"
WNT
VAG (vakke) 2) slecht vrouwspersoon; in 't Land van Waas: lui
vrouwspersoon (Gij luie vakke!)
val
zelfstandig naamwoord
val
Pierre van Beek - Hij zal et óp val wèl doen (= vermoedelijk?)
(Tilburgse Taaklplastiek 149)
WNT
vermeldt zoiets niet. (Verband met 'op de valreep’ ?)
valdôod-puntjes
in:
boord meej valdôod-puntjes
uitdrukking
Gesteven
boord waarvan de boordpunten omgevouwen zijn (destijds mode).
valle
werkwoord, sterk
vallen
--
valle - viel - gevalle
Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zèlfs en pèrd valt nòg wèl, al heetie vier bêen (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) –
iedereen maakt wel eens een fout
Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - vallen as de dròllen in en boerekakheus (Nicolaas
Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - )-diep vallen
Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - valle ww - vallen z.a.
valleke
zelfstandig naamwoord,
verkleinwoord
valletje,
kleine val
WBD
valleke (II:1041) - pal die een régulateur vastzet
vals
bijvoeglijk naamwoord
vals, boos
SJAREL. Wel, die keek veul valsch nor dè jaogertje en toen zeet-ie:
“Wè sudde gij dan doen azzoe aachterwèrk in braand stint!?” (Karel
en Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 6 april 1945)
valsmaoke
werkwoord, zwak
boos maken
KAREL. Sjarel mok me naa toch nie valsch! (Karel en Sjarel, dialoog
in Groot Tilburg, 23 maart 1945)
van
voorzetsel
van
Pierre van Beek - Hij is nie van de vlugste - (eufem.) hij is een slomerik
Dè
meude nie van óns moeder.
Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - den burregemister vaan 't durp (sic!); de poote vaan 'nen hond; Dè
beger ik vaan jaau te wète - dat begeer ik van u te weten.
A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
van resp. 'va', vz. l) van wege, uit naam van 'Ge moet komme van
onze vaader'; 2) door 'alles moet toch van z'ne meester gedoon worre';
3) bij tijdsbegrippen ook aanduiding van een onbepaald, binnen de
grenzen ervan gelegen punt 'van den heelen aachtermiddeg', 'van te
veure(n)'
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het
Antwerpsch dialect - 1899 - VAN vz. ... vans gelijken - desgelijks
Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - van vz - van; in versch. combinaties
van
zelfstandig naamwoord; de hier gesuggereerde betekenis nergens
anders aangetroffen; blijkbaar bedoelt Robben iets als ‘afkomst’,
‘familienaam’
Cees Robben – ‘k Weet niet hoe tie hiet... ‘k ken nie zunne van...
(19590516)
vanaachtere
bijwoord
Henk van Rijen - vanachteren, achteraf
Henk van Rijen - 'Vanaachtere loere ze un koej in dur kont' - Achteraf is het
gemakkelijk praten.
vanaaf
voorzetsel
vanaf
Dirk Boutkan (1996) - '... vanaaf vemèèrege' (blz. 98)
vandaon
bijwoord
vandaan
GR
dus daorvandaon koom et daorvandaon
vandelantèère
uitdrukking
met
de buik over de grond, b.v. van te zwaar belaste trekdieren
Gallas:
Aller ventre à terre - zo snel voortgaan dat de buik de grond raakt
Hees
- van de lanterre (I:64)
WNT
XVIII:496 VANTERATEER, vantroteer, ventre à terre - 1) oorspr.: van
paarden; in gestrekten draf, in vliegende vaart
vandeur
bijwoord
vandoor
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het
Antwerpsch dialect - 1899 - VANDEUR bijwoord - er vandeur - weg, voort
van die kom sa
bijwoordelijke uitdrukking
gedeeltelijk Frans: comme ça.
- Mar toen wierd nog veul erger, hij kreeg 'nen test van dikkomsa,
net 'nen dog. ‘Uit het land der Brabantsche week’, Nieuwe
Tilburgsche Courant 31-07-1930, door ‘W.v.M.’ = Willem van Mook.
- Cees Robben – Dan heese-me-nogal-wè... Jè zeker, zôô van dètteme
van die-kom-sa van hedde-me-nie-gezien. (19710424)

Koffiemok - te koop (december 2021) bij
Ollie's & Brandstore, Tuinstraat 106, Tilburg
vanèèges
bijwoord
vanzelf,
natuurlijk
Agge
zó wèèd zèèt, gaoget vórt ammòl vanèèges. - Als je zover
bent, gaat het verder allemaal vanzelf.
WBD
III.1.4:58 'van eigens' = natuurlijk
WNT
VANEIGEN, daarnaast ook: vaneigens - vanzelfsprekend, natuurlijk; 3)
zeker
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het
Antwerpsch dialect - 1899 - VANEIGEN, VANEIGENS bijwoord vanzelf: Da' spreekt vaneigen.
Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - vaneijges bw - vanzelf
Bosch
veneiges - vanzelf; vanzelfsprekend
vang
zelfstandig naamwoord
(molenaarsterm)
zware houten hoepel die rond het vangewiel sluit om de gang van een
molen te stuiten
gez.
Pierre van Beek - van de vang / vaang (deur de vang?) - losgeslagen (fig. van
personen)
WNT
De molen is door de vang = door het stremtuig; er is dan geen
stuiten meer aan ... (XVIII, kol. 453); Fig. Hij luistert nergens
meer naar, er is geen houden meer aan.
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het
Antwerpsch dialect - 1899 - VANG, bij mulders: soort van breeden reep, die rond het vangwiel
sluit om den gang van den molen te stuiten.
vange
werkwoord, sterk
vangen
B
vange - vong - gevange
Btk: ving
Van Delft -
"Ge vangt 'm nie vur één gat" wordt gezegd als men op een slimmerik
doelt. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)
...hij vong échte vliegen mee 'n leeren lepke,
aon 't end van 'n haandig stökske... (Jan Jaansen; ps. v. Piet
Heerkens svd; Den jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in de NTC
22-4-1939 – 8-5-1939)
Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - irst vangen èn dan knippe (Nicolaas
Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916 - )-de huid niet verkopen voordat ...
(men moet de luizen eerst vangen, voordat men ze kan doden)
Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - meej rauw weer gevange zèèn (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1972) - er slordig en ongekapt
uitzien.
Elie van Schilt - In de bossen vongen we ok nog sallemanders, die
zaten er toen nog zat; (Uit: ‘Tilburg waor zen oe bossen’; CuBra ca.
2000)
Elie van Schilt - Wij as kender vongen er stekelbaorskes mee un
schepnetje, unne stok daoraon un draoike van naoigaoren, unne kurk
mee un kiepeveer as dobber en un angeltje gebogen van un knopspeld,
daor vongen wij baorskes mee. (Uit: ‘Ut knaol; CuBra, ca. 2000)
Asser geslaon wier, vong hij aaltij de irste
klappen op. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg,
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Daor vongen ze mèn dus nie meej. (Lodewijk van
den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
Monter, mar toch meej tegenzin, vongen we de
terugtocht aon. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
WBD
vange - (van een paard) zich onder het stappen op de voorhoeven
trappen, ook wel genoend (Hasselt) 'zenèège vange'
WBD
III.4.2:57 vangen - grijpen door roofdieren; ook genoemd: vatten of
klampen
A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
st.ww. (ik vong, resp.vonk, we vonge(n)) tr. - vangen; 'e kiendje
vange' - een kind ter wereld brengen.
vank,
vang
zelfstandig naamwoord
WBD
vang (huidplooi tussen billen en uier van een koe)
Cees Robben – Wilde van de vang of ’t
vurstuk... [van het varken] (19550205)
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het
Antwerpsch dialect - 1899 - VANG znw.v., bij landb.: het gedeelte v.h. lijf
van een hoorndier
tusschen de billen en den buik
Kiliaen -
VANGH, VANCK - pars carnosior bovis sub ventro circa femora sive
femini
vannaacht
bijwoord
vannacht
GR
Wij hèbbe vannaacht meej vèèf man gewòkt
vansgelèèke
bijwoord
van
hetzelfde; insgelijks
Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg,
ca. 1935) - 'vansgelijken'
Stadsnieuws - Ik koom
van den Haajkaant en men vrouw vansgelèèke - ... eveneens (160410)
A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
bijw. 'van 's gelijke' - insgelijks
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het
Antwerpsch dialect - 1899 - VAN vz. . . . van s gelijke –
desgelijks; VANSGELIJKEN bijwoord
Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - vansgelèèke bw - van 't zelfde
vanweeges
voorzetsel
vanwege
…van weges de transportmoeilukheeje… (Karel en Sjarel, dialoog in
Groot Tilburg, 18 mei 1945)
vaol
bijvoeglijk naamwoord
vaal
DANB
vaole 'vo:ze' zie de nie veul langs dees kaante - Vale vaarzen ziet
men hier niet veel
vaon
zelfstandig naamwoord
vaandel; hemd, nachthemd
N. Daamen, Handschrift 1916 - "ze liep in d'r vliegend voan (in haar hemd.)"
...en de rest
komt zeker mee vliegende vaonen overloopen om 'n groot koor tot
staand te brengen... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; De
nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 4; NTC 22-10-1938)
De Wijs -- Hij
is zô preuts, assie in z’n vaon stao, hangt ie unnen handdoek over
de knaorrie-kooi (27-12-1968)
De Wijs -- in
oew vaon staon (23-10-1963)
Cees Robben – En aonschouw wir ’t vaon waor
gullie zô vur het gestreje (19570727)
figuurlijk gebruikt: nachthemd, onderhemd

Cees Robben - ..Kom fesoenluk... en nie in oew vaon naor beneeje...
(19640508)
Cees Robben – Assie in z’n vaon stao (19690110)
...zene
maantel leek en vaon...
(Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Hij haaw et vur gezien )
Henk van Rijen - ge hèt oew liste schôon vaon aon - jij maakt het niet lang meer
Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - de pestoor èn de keplaon die lôopen aachter etzèlfde vaon (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - die houden er dezelfde principes op na
Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - et òn zen vaon krèège (D'l6) - het aan zijn broek krijgen;
verliezen
WBD
(III.3.2:268) vaon, vendel, vlag = vaandel
WBD
(III.3.3:262) 'vaandel', 'kerkvaan', 'kerkvaandel’
vaor
zelfstandig naamwoord
WBD
zweren (bep. paardenziekte)
Berns, Namen voor ziekten van het vee
(Amsterdam, 1983) op pag. 195 als benaming voor ‘gezwollen
tandvlees’.

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen.
De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord
dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in
Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op
het schoolbord werden afgedrukt.
vaore
werkwoord; waarschijnlijk zwak maar de
verleden tijd is tot nu toe nergens bewezen.
vaor, vaorde, gevaore
B
vaore - vaorde - gevaore
Boutkan.: vaore - voer - gevaore, verleden tijd
ook zwak; geen vocaalkrimping in tegenwoordige tijd
Een gemis voelen
- R Et
zal oe vaore - 't zal je tegenvallen, je zult wel terugverlangen
- Et
zal oew gatje/kuntje vaore - Het zal je tegenvallen
- Henk van Rijen - dè zal em zen kuntje vaore - dat zei hem niet meevallen.
- Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - vaore ww - niet meevallen, gewennen.
- Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het
Antwerpsch dialect - 1899 - VAREN, vaarde/voer, gevaard - vreemd, ongewoon voorkomen, eenen
wonderen indruk maken, 't Zal oe varen, meisken, as ge eens getrouwd
zijt.
- A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
zw.ww.intr. 'varen' - vreemd, onwennig voorkomen, niet meevallen, onaangenaam
aandoen.
- J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen
(1836) - VAREN = taedere, desuetudine affici. Het zal hem varen. Z.a.
- C. Verhoeven - Herinneringen aan mijn
moedertaal - 1978 - VAREN (vaore) onov. ww - onwennig voorkomen, tot heimwee inspireren;
onpers. gebruikt: 't zal 'm vaoren - hij zal het gemis/verschil
voelen.
- CiT
(116) 'Dè za'm z’n kuntje vaore’
- WBD
(III.1.4:276) 'varen' = heimwee hebben
Figuurlijk: lopen,
gaan, ergens mee rondlopen
- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
Met dèt gedaacht heb ik al èning daog vaoren draogen. Daar
geannoteerd als: gaan , nog in bedevaart, bedegang. - In Van de
Schelde tot de Weichsel (deel 1, 1882) geannoteerd als: gaan,
loopen; verg. bedevaart.
- Vroeg Middelnederlands Woordenboek – lemma Varen III -
Gaan, zich begeven, zich verplaatsen, reizen.
- Henk van Rijen - goed vaore - vooruitgaan, het goed maken
varen,
van een boot
- DANB
daor hèbbe ze en stuk van de brug gevaore
vaort,
vòrt, vòrtje
zelfstandig naamwoord
1. heimwee,
verlangen naar vroeger;
Cees Robben – Meej vaort in m’n hart
(19570706)
Cees Robben – ’t vaort me, jandoome... (19590207)
in uitdrukkingen met ‘kuntje’:
Cees Robben – Toen ie weg was zin ze ammol/ Det z’n kuntje vaoren
zô...(19670623)
R
...dan denk ik meej vaort in men hart...
uitdr.
vaort/vòrt hèbbe - heimwee hebben; Int begien haj veul vort.
N. Daamen, Handschrift 1916 - "voart - hedde nie veul voart gehad (is het je in 't eerst niet
vreemd geweest?)"
- Al die maonden mee in R. gebeuret mèn
dikkels de’k wir is vaort heb nor m’n Tilburg. (Naarus; ps. v.
Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Om honderd en één kleinigheike hèk vaort gehad, soms stillekes
gejankt as in keind. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot
Tilburg 1941; CuBra)
Henk van Rijen - int begien haj veul vòrt - aanvankelijk had hij veel heimwee
Stadsnieuws - Hij wont
naa in Gôol, mar hij heej zon vaort nòr de stad. (190709)
WBD
III.1.4:275 'vaart' = heimwee; 276 'vaart hebben’ = heimwee
hebben.
A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
znw.m. 'vaor' - vaar, onwennigheid: 'Hij hee niks geene vaor gehad.
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het
Antwerpsch dialect - 1899 - VAART znw.v. - Vaart hebben - niet gewend worden, heimwee hebben.
Hees
vaort hèbbe (II:45) + (V:33)
Str.
vaort (2:37)
2. vaart,
snelheid
Omslaon kos ze nie want ze stond zoo wè op den
bojem, mar ak naa mee innen stok men eige wè lichtte, dan schoot die
kiest vort, en zoo wier er gevaore dèt liefhebberij was. ’t Gong ten
leste mee zoo’n vaort, dè de golven over de kaant henen spuulden.
(Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Cees Robben – In ’n raozende vaort... (19541211)
vaos,
vòske
zelfstandig naamwoord
vaas
vast
bijwoord
GG
reeds, alvast
vastelaovend
►vastenaovend
vasteldag
zelfstandig naamwoord
vastendag
Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg,
ca. 1935) - 'vier vasteldaogen'
WNT
VASTENDAG, vasteldag
A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
znw.m. -´vaasteldag' - vastendag
A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
VAASTELDACH
Goem.
VASTENDAG - vasteldag

vastenaovend
zelfstandig naamwoord
vastenavond
Van Delft -
Iemand, die veel beweging over een werkje van weinig beteekenis
maakt, en doet alsof hij het er zeer druk mee heeft, voegt men toe:
"Hij heeft het zoo druk als de pan met vastenavond." Ook wel: "Zoo
druk als een pruikemaker met één klant." - Van een onhandig iemand
zegt men, dat hij is "bijdehand, als een pan zonder steel". (Nwe.
Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)
Pierre van Beek – "Hij heej 't zô druk as de pan mee Vastelaovond"
(…) speciaal gezegd (…)van iemand, die over een werk van weinig
betekenis veel drukte maakt. (Tilburgse taalplastiek 13 Nieuwe
Tilburgse Courant – donderdag 11 mei 1950)
P
gez. Ze han et zó druk as de pan meej vastenaovend.
DANB
Vastenaovend wòrdt nie mir gevierd
Henk van Rijen - 'vaastelaovend, vaastenaovend'
WBD
III.4.3:229 vastenaovendgèk(ke) - sneeuwklokje (Galantthus nivalis)
Dirk Boutkan (1996) - (blz. 94) 'vastenaovend
wòrt nie veu(l) mir gevierd'
A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
znw.m. 'vastelavond' - vastenavond
Cornelissen & Vervliet - Idioticon van het
Antwerpsch dialect - 1899 - VASTELAVEND znw.m. - vastenavond
► Zie Dossier Pannenkoek
vastentèèd
zelfstandig
naamwoord
vastentijd
Stadsnieuws - In de
vastentèèd wier der nie gedaanse (170210)
vastetrommeltje
zelfstandig naamwoord
vastentrommeltje
Henk van Rijen - 'vaastetrómmeltje' (waarin gekregen snoep werd opgeborgen gedurende
de vastentijd)
vasthaawe
werkwoord, sterk
vasthouden
Kees en Bart (krantenrubriek in Groot Tilburg,
ca. 1935) - ' vaasthaawen'
Cees Robben - Wörom
haawde gij oew glas tòch aaltij vaast?; den toore vasthaawe
Cees Robben - ene meens van den haawvaast
Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - as ge meegaot, meude en potje vaasthaawe ('64) - antwoord op de
vraag
'Wat ga je doen?'
Frans Verbunt (1996) - vasthaawe wè ge hèt èn vatte wè ge krèège kunt, ist elfde
gebod
--
vasthaawe – hiel vaast – vastgehaawe
vat
zelfstandig naamwoord
WBD
koeschep, schep zonder steel om voer uit de koeketel te scheppen
Mandos - Brabantse Spreekwoorden - 2003 - ge zèèt en hèlleg vat zónder bójem (Pierre
van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1970) - gezegd als
iemand aan tafel per abuis een tweede keer wil bidden
vat
zelfstandig naamwoord
graanmaat
(anno 1572), gelijk aan
14,6 liter
zie:
Verhoeff
Lodewijk van
Dorrus Misters - Een
grote 50 jaar geleden waren de tonnen nog in gebruik en werd een ton
gerekend op 150 liter inhoud. Ook was er fustwerk in gebruik van 1/2
ton of "vat", van 1/4 ton of "keneke" en van 1/8 ton dat men "kattekop"
noemde. (Lowie van Dorrus Misters; rubriek Onze Tilburgse folklore,
afl. 8 ‘Oude brouwerijen in Tilburg’; NTC 23-6-1951)
vatte,
viet, gevat
werkwoord, sterk
nemen, pakken, grijpen, vatten
--
vatte - viet - gevat
--
ie steeds kort
De verleden tijd lijkt recentelijk (2007) voor
te komen als 'vatte':
Dan liep ze nor de schouw/ èn vatte daor en dôos/ waorin segaare
zaate,/ waor hij der êen van kôos. (Henriëtte Vunderink; De Pestoor;
k Zal van oe blèève haawe, 2007)
Audio-opname 1978 -- “…èn dan liet hij em mar lòs want hij vatte
aatij de grotsten deugniet hè... (Interview met dhr. Bertens;
transcriptie Hans Hessels 2013)
KLIK HIER om het bestand te beluisteren
B
vatte
- Toe,
vatter nog êene. - Kom, neem er nog eentje.
Van Delft -
"Hij is in de wol geverfd" zegt men, evenals: "Er vat niks op", van
iemand die zich nergens aan stoort en z'n gang gaat. (Nwe. Tilb.
Courant; Van Vroeger Dagen afl. 117; 5 juni 1929)
Och, zôo heej ieder jaorgetij / iets wè ge wèl
wardeert/ agget mar vat zôo asset komt/ èn nie veul lammenteert
(Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: ‘Joargetij‘)
Pierre van Beek - Hij kós zene jas vatte - hij werd ontslagen
(Tilburgse Taaklplastiek 170)
Pierre van Beek - (gevleugeld woord van wijlen Kupke Wagemans) Vat ze zó as ze zèèn,
want aanders krèèder gin. (Tilburgse Taaklplastiek 731124)
Henk van Rijen - ze hèn em nôot nie kunne vatte - ze hebben hem nooit kunnen pakken
In un kefeeke der êene vatten om den dorst te
lesse… (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset
den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
De tèèd die vloog dan en vur degger èèrg in
hadt stonde in extase elkaar te kussen en te vatten. (Lodewijk van
den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
Dè haawt ie nôot vol en is ons Lia van dieje
kèrel, dieje snotneus verlost, dòchte die baozige aawere zusters,
dieter zelf aaltij neffe gevat han. (Lodewijk van den Bredevoort –
ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2,
Tilburg 2007)
WBD
III.4.2:57 'vatten' - grijpen door roofdieren; ook genoemd;
'klampen' of ‘vangen’
A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in
Noord-Brabant (1937) - vatte (krt. 32 en blz. 169)
A. Weijnen, Etymologisch dialectwoordenboek
(1995) - vatten - pakken
WBD
III.3.1:352 'vatten' = betrappen; 353 'vatten' = arresteren
WBD
III.1.2:81 'vatten' = heffen; ook 'heffen'
WBD
III.1.2:87 'vatten’ = pakken, voor de dag halen
WBD
III.1.2:89 'vatten' = grijpen (naar)
WBD
III.1.2:90 'vatten' = weggrissen; ook: 'gritsen, ritsen, ratsen'
WBD
III.1.2:100 'vatten' = omvamen, omarmen
WBD
III.1.2:128 'zijn (de) biezen vatten' = op de loop gaan
WBD
III.1.2:294 'een kou vatten = een verkoudheid hebben
WBD
III.1.4:32 'vasten' = begrijpen
WBD
III.1.4:376 'er vijf vatten' = even ophouden met werken
WBD
III.3.1:373 ‘vatten’ = inbeslagneming
vattesgerêed
bijvoeglijk naamwoord
klaar
om te pakken
Cees Robben – M’n portemenee laag toch vattesgereed... (19860613)
vèdder
bijwoord
verder
- Dirk Boutkan (1996) - (blz. 97) zene mooter is kepòt; hij kan nie vèdder
-
Vèdderop staon gezèllege terasse klaor. (Tillie B.: pseudoniem van
Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs
Taolbuuroo’, 2012)
vèdderèst
bijwoord, samentrekking
voor de (verdere) rest
- Vur de vèdderrèst (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande,
verhalen van een echte Tilburger, 2010.)
- Jè,
èn vur de vèdderrèst ist in de wèèreld toch ammel 'ne grôoten bout.
(Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte
Tilburger, 2010.)
veebonk
zelfstandig
naamwoord
WBD
veearts; ook 'veearts' genoemd
WNT
VEEBONK - (schertsend) student in de veeartsenijkunde
vèèchte
werkwoord, sterk
vechten
Ze vèèchten
as keetelbuunders = ze maken hevig ruzie.
Kernkamp - Bezorging Dialectenquête 1879 - ze hebbe mi mekoar gevochte
DANB
dieje vènt die mòkte hil de wèèreld ònt vèèchte
- vèèchte
- vocht - gevochte
WBD
III.3.1:238 ‘vechten', 'bal, heksenketel' = ruzie
Dirk Boutkan (1996) - vèèchte - vocht - gevochte
—
èè steeds lang
A.P. de Bont - Dialekt van Kempenland - 1958
e.v. -
st.ww.intr. 'vaechten' - vechten
Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - vèèchte ww - vechten
vèèf
telwoord
vijf
Cees Robben – Van de mèèrege om vèèf uure (19640605)
Lechim -
Irst smèèrges lèkker vèèf van rôod/ smiddags
nòr Willem II./ Èn saoves meej en flèske bier/ goed lui bij de
TeeVee. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel
1960-1980; uit: ‘Enen dag fèèn allêen‘) [biljartspel: vijf over
rood]
DANB
ze hèbbe meej der vèève drie lieter wèèn ópgedrónke
DANB
der waare vèèf prèèze
Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek - 2000 - en tientje of vèèf = Jos Donders (blz. 34)
WBD
III.3.1:154 'vijfke' = kwartje
WBD
III.2.1:391 'vijf vatten' = een (middag)dutje doen
A.A. Weijnen; Onderzoek dialectgrenzen in Noord-Brabant (1937) - vèèf (krt. 25)

Kaart uit:
A.A. Weijnen, Onderzoek
naar de dialectgrenzen in Noord-Brabant; 1937 
vêeg
bijvoeglijk
naamwoord
veeg, hachelijk,
netelig, gevaarlijk
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zó vêeg as
en lèùs óp ene kam (Pierre van Beek - TT '73) - variant: as en vèèreke óp enen bak
(gezegd van een mestvarken)
WBD III.1.4:l48
'veeg' = bijdehand (van een vrouv); ook: 'handige veeg'
WNT VEEG (V) 8)
- gevaarlijk hachelijk, netelig, bedenkelijk, slecht
vèèg
zelfstandig naamwoord
1. vijg
vijg, zowel voor
de vrucht v.d. vijgeboom als van de dadelpalm , ook 'smèrlap’ of 'veègedaal'
genoemd
MP gez. 'Ieder
zene meug', zi den boer, èn hij fraat vèège.
WBD III.2.3:173
'vijg' = dadel, ook 'dadel' of 'vijgendaal’
Pierre van Beek – Komt men "als Jan met kraaien naor de mert
(markt)" of "mee vijgen nao Paosen" dan is men met zijn voorstel te
laat. (Tilburgse taalplastiek 13 Nieuwe Tilburgse Courant –
donderdag 11 mei 1950)
2. veeg
‘Hier is dieje bandiet van ons, assie
nie löstert, gift em mar un vèèg
tegen zen oren’, zeej ons moeder tegen zuster Willemien. (Lodewijk
van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
vèège
werkwoord, zwak
vegen
-- vèège -
vèègde - geveegd
-- steeds lange
èè
- de billen afvegen na de stoelgang
Cees Robben – Mar assie gedaon heej mottie effegoed vèège...
(19650828)
De Wijs --
Hij blaost wel hoog van de toren, mar môt ôk veege assie gedaon hee
(23-02-1972)
WBD III.2.1:295
'vegen' = idem
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VÈGEN;
iemand de mouw vegen – vleien; vègen aan - strijken aan
vèègedaal
zelfstandig
naamwoord
vijg, zowel voor
de vrucht van de dadelpalm als van de vijgeboom, ook smèrlap genoemd
N. Daamen,
Handschrift 1916 - "vijgedalen
- dadels"
WBD III.2.3:173
'vijgendaal' = dadel; ook 'vijg' of 'dadel’
WNT vijgedalen,
in Zeeuwse dialecten voor 'gekonfijte dadels’(Ghijsen)
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - vijgedaol -
dadel (wmbr.)
vèègsel
zelfstandig
naamwoord
veegsel
WBD vèègsel (II:1012)
- weefselafval
veej
zelfstandig
naamwoord
WBD vee
WBD stuks veej;
inder - stuks vee
Cees Robben - èn drôomend
veej vergit te graoze
Veejendeej
zelfstandig naamwoord
Warenhuis Vroom & Dreesmann
Toen ik linksaaf de VeejènDeej inschoot, de kòrste roete nòr de
fietsekèlder, moes ik tòch èffe stòppe. (Tillie B.: pseudoniem van
Nicole van Wagenberg; uit een column van haar website ‘Tilburgs
Taolbuuroo’, 2012)
vèèl, vèltje
zelfstandig
naamwoord
vijl
WBD vijl
(waarmee men de onderkant van een krabber scherp maakt)
vèèle
werkwoord, zwak
vijlen
Dirk Boutkan
(1996) - vèèle - vèlde
- gevèld, met vocaalkrimping (Dirk Boutkan (1996) - 41)
-- ook
vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij vèlt
Dirk Boutkan
(1996) - (blz. 37)
vèèle - gij/hij vèlt
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VEEL - 2e
hoofdvorm van 'vijlen'
vèèleg,
vèlleg
bijwoord,
bijvoeglijk naamwoord
veilig
vèène
werkwoord, sterk
vinden
Dees straot
tèène zuldet wèl vèène. - Aan het eind van deze straat zul je het
wel vinden.
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - spellen
'veine': Dè vein ik ôok; ge veindt; veiner; nergens te veinen;
-- vèène - vón,
vónde - gevónde? Btk: vèène/vinde - vónd - gevónde
-- met
vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij vènt
Cees Robben – hum vèèn ik mar unne aorige... (19860328)
Cees Robben – Hoe hedde gij ’t toch kunne vèine..? (19561222)
Kernkamp -
Bezorging Dialectenquête 1879 - vêne (ê als
in fr. même)
Henk van Rijen - kundem nie
vèène? hij wont de straot tèène
Stadsnieuws - Hij zòcht
ooveral mar hij kos et nie vèène. (100310)
WBD III.1.4:47
'vinden' = bevinden, menen
Dirk Boutkan
(1996) - (blz. 73) ik
vèèner niks aon / ik vin der niks aon
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VIJNEN -
vinden, fr. trouver
J.H. Hoeufft,
Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - VIJNNEN,
voor vinnen, vinden, is hier algemeen onder de lanslieden.
In het Friesch 'fijnnen'
. In 'vonnis' restant van dubbele n. Z.a.
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
st.ww.tr. 'vijnnen,
vijnden' - vinden
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - GEVONNEN:
3e hoofdvorm van 'vijnen'
WNT VINDEN,
vinnen; in dial. VIJNDEN
vèèner,
vènder
zelfstandig
naamwoord
Henk van Rijen - vinder
vèèr, virke,
vèrke
zelfstandig
naamwoord
veer
Kernkamp -
Bezorging Dialectenquête 1879 - vêre -
veren (ê als in fr. même)
Ene paauw heej
schoon vèère.
- WBD 'staole
veer' (II:1385) - stalen veer
Uitdrukkingen
-
Cees Robben – Die gin veer van d’r lippen kos blaoze... (19580201)
[Die straatarm was.]
-
Hessels 2020 - Op ziekenbezoek geweest en het gaat nog niet zo best
met de patiënt: - hij kos nòg gin vèèr van zen lippe blaoze!
(Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron:
KLIK HIER
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - ze hèbben
em zen vèèren ötgetrókke (Pierre van Beek - TT’73) - de molen staat zonder wieken;
hij heeft geen kracht meer
Aanvullende bronnen
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VEER en
VÈÈR znw.v. - veder, pluim
vèèrdeg,
vèrreg
bijvoeglijk
naamwoord
Henk van Rijen - vaardig
WNT VAARDIG,
veerdig; gewestelijk komen ook vormen voor met synkope van de d
vèère
● zelfstandig naamwoord meervoud van ‘vèèr’
veren
Cees Robben – Aanders maokte nog gin kiep/ ôk al hedde kilo’s
vèèren... (19580719)
Cees Robben – Aandermans vèère... (19860530)
● stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
R.J. vèère
kusses
Cees Robben – Des ’n schôôn vèère-huudje... (19860530)
• werkwoord, zwak
veren
Dirk Boutkan
(1996) - (blz. 37)
vèère, (hij) vèèrt; gevèèrd (blz. 41)
vèèrefmister
zelfstandig naamwoord
verfmeester; belast met toezicht op de ververij in de textielfabriek
vèèrege
werkwoord,
zwak
Henk van Rijen - vergen,
eisen
Henk van Rijen - Dè vèèregt
nogal wè. - Dat vraagt nogal wat.

Ill.
Rolf Janssen
Ill.:
Tijs Dorenbosch
vèèreke
zelfstandig naamwoord
varken
► Zie de
varkensdossiers
‘Ik lus van hilt vèèreke' - ik
eet van alles mee
Audio-opname 1978 – Dhr. Bertens – “Heej Toon
òf Lewie òf onverschilleg wie twa: “Ge krèègt ene frut as ge et
vèèreke zen gat kust” èn zôo ging dè witte nie”. (Collectie
Heemkundekring Tilborch; transcriptie: Hans Hessels
► Klik hier voor audiofragment)
N. Daamen, Handschrift 1916 - en vèèreke meej nen baord is
zèlde van goejen aord.
N. Daamen, Handschrift 1916 - wilde vairkes – pissebedden
K&B 'vairkens'
Dè was in vèrken daor was “de Witte” van
Ernest Claos nog in braaf mènneke bij. (Naarus; ps. v. Bernard de
Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
De Wijs -- Hij
is nie gewôôn lillik, mar ordiniair lillik en zij is verkens-brutaol
(23-10-1963)
De Wijs -- As
ze jouwe kop op ’n vèèrken zette, zo’n zeggen det ’t bistje ziek
was (16-01-1975)
Cees Robben – As ’t van’t
vèèreke is dan lus ik ’t gelèèk... Mar sjem en kwatta-strooisel dè
kan ik nie pruimen... (19660204) [Robben gebruikt ‘alles van het
varken lusten’ om uit te drukken dat een jongen daarmee een man is]
Cees Robben – ’t Vèèreke dè gilt... ochot... (19590509)
Cees Robben – Ochèèrum ons vèèreke... ’t mot mèèrege stèèreve..
(19650903)
Cees Robben – Wè zult is, mevrouw?.. Dè is ’n vèèreke wè gelèèk in
de frut zit.. Mar wel lekker... (19841207)
Cees Robben – Ik gao wè spelle krabbe want ik mot ’t vèèreke nog
strössele.. (19760618) [dennennaalden verzamelen om als ondergrond
te dienen in het varkenskot]
Cees Robben – ’t Vèèreke (...) vrukt en trekt (19590509)
Cees Robben – [uitdrukking] Goed vur ’t vèèreke volop spek.. Goed
vur de meense.. mistal drek...
Audioregistratie 1978 -- “…èllek jaor ging ons moeder meej de
kènderwaoge, war, ging ze en vèèreke kôope op de vèèrekesmèrt… in de
kènderwaoge… in ene zak!” (interview met dhr. Hermans, transcriptie
door Hans Hessels)
Pierre van Beek - ieder vèèreke heej mar êen
frutblaos (gez.)
Pierre van Beek - en blènd vèèreke vènt ok nog
wel is enen ‘eekel' (gez. TT 136)
Pierre van Beek - mölders- èn brouwersvèèrekes
zèn aaltij et vetst (Tilburgse Taaklplastiek 178; BrH 38:217)
- Ammòl
hielde ze knèène/ Soms ok un vèèreke in un kot… Uit: ‘De wèèvers van
Tilburg’, Ad van den Boom, circa 2005
Henk van Rijen - ge zèèt ginne goeje om
vèèrekes te vange (tegen iem. met O-benen)
Henk van Rijen - tirste vèèreke nòst de zòg
(ironisch )
Henk van Rijen - as de vèèrekes niese,
krèègeme goej weer (gez. als er iem. niest)
Frans Verbunt (1996) - nòr et vèèreke gòn kèèke - na
sluitingstijd in de keuken van het café een borreltje drinken
Frans Verbunt (1996) - ge kunt vur zon stukske wòrst
gin heel vèèreke kôope
MP Ge snijt gin twee ruggen öt
êen vèèreke (geen dubbel profijt)
Mandos - Brabantse Spreekwoorden
- 2003 - 'et komt vanzelf trug', zi
den boer, èn hij gaaf zen vèèrekes spèk ('72)
Mandos - Brabantse Spreekwoorden
- 2003 - 'we zulle dè vèèreke wèl
waase’, zi den boer, èn hij douwde den doomienee in de mistput
Ast van et vèèreken is, dan lussemet gèère.
(Ed Schilders; Wè zeetie?; Website Brabants Dagblad Tilburg Plus;
2009)
WBD vèrke, Hasselt: vèèreke; kuus;
Hasselt ‘krolstèrt'
WBD vèèreke of 'vèrken' -
vrouwelijk varken, ook genoemd 'zeug', 'zuig', zog, zòg, of kuus
WBD lôopvèèreke - big van acht
tot twaalf weken, ook ‘ drift’ genoemd
WBD vèerekeston - ton om gekookt
varkensvoer in te bewaren
WBD Hasselt 'vèèrekesmaand' -
biggenmand (langwerpig, gevlochten)
WBD vèrke, verken, kuus kuus –
roep- en lokwoorden voor varkens
WBD III.1.4:94 'varken' =
beestachtige persoon
A.P. de Bont - Dialekt van
Kempenland - 1958 e.v. -
znw.o. 'vaerken' - varken
Goem VARKEN - znw.o., dim.
vèrekske
Kernkamp - Bezorging
Dialectenquête 1879 - vèrreke - varken (è =
scherplang)
Jan Naaijkens - Dès Biks (1992) - vèèrke zn - varken
Bosch vèrreke – varken


Schilderij: Barant Fabritius - 17de eeuw
- Varkensslager aan het werk en kind met varkensblaas
Hoe
het
vèèreke
aan zijn staartje kwam - Dialectvoordracht op rijm, opgetekend door
Nico Verhoof (op CuBra)
De
varkensrubriek
op CuBra
De
varkensdossiers van het WTT
vèèrekesbak
zelfstandig naamwoord
varkensbak
in een beledigend bedoelde uitdrukking:
Cees Robben – Ge zèèd allemol op den vèèrekesbak geboren...
(19860523)
vèèrekesbèèvert
zelfstandig
naamwoord
R 2e
pinksterdag te Loon op Zand
vèèrekesèèrpel
zelfstandig
naamwoord
Van Delft - -
"As we dan goed misten, dan haolen we een vat van de roei, de
zetters en verrekeseirepul nie meegerekend, nee alleen een vat
eeters", zoo keuvelde een Hasseltsche huiswever(Nwe. Tilb. Courant;
Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
Frans Verbunt
(1996) - slechte
aardappelen, goed genoeg als varkensvoer: kuusèèrpel
zowel enkelvoud
als meervoud
vèèrekesgat
zelfstandig
naamwoord
varkensgat,
achterwerk van een varken
R.J. 'snij een
stuk van ’t vèrkesgat’
vèèrekesknöst
zelfstandig
naamwoord
scheldwoord voor
een dikkop, een eigenwijzerik
Cees Robben – Hij lee m'ammol uit-te-schèène vur vèèrekes-knöst en
zult-bommerel... (19670609)

Afbeelding
uit: Rijke oogst
van schrale grond, tentoonstellingscatalogus Noordbrabants
Museum, 1991

Onbekende illustrator - bron: Geheugen
van Nederland
vèèrekeskôoj
zelfstandig
naamwoord
De kannen ston daor altij gereed in 't gruunhok, neffen de
verkenskooi. Ik vat ze daor en rij dan wir deur zonder 'n sterveling
te zien, mar vandemèrge hè'k buurt gekrege. (Kubke Kladder; ps. v.
Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 5; 7 en
14-11-1929)
WBD varkenshok,
ook ‘vèèrekesstal' genoemd
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
znw.vr. -
varkenskooi
vèèrekeskòp
Zelfstandig naamwoord
kop van het varken

Onbekende schilder - collectie
Rijksmuseum
1 als
bestanddeel van gerechten
►
steek
► smòdderpötje
►
zuutekrèp
►
hènnekegemof
►
hunnepetrie
► zult
► zie
de varkensdossiers
G.H. Dexters
-- Sint-Markoen en 't Sint-Markoenzeer; in: Brabantsche folklore,
jrg. 1932 --Te Weert en de Neerglabbeek mogen de Sint-Markoenlijders
geen varkenskop eten. Men hoort er vaak zeggen: “Die of die mag van
den kop niet eten!” ► Zie Markoen

Schilderij van Johannes Hari --
Nachtkwartier te Molodetschno uit de terugtocht van Napoleon uit
Rusland (1812-1820) & detail

2 in
vergelijking met het uiterlijk van een mens

- Cees Robben – En as jouwe kop op un vèèreke
stond... zôdde denken det bisje ziek was... (Prent van de week
17-12-1965)

- Cees Robben – Ge het ’n schôon kiendje
Sjaan, mar oewen kuus doet beter... ze trekke wel op mekaar, daor
nie van... (Prent van de week 7-9-1979)

- Cees Robben -- ‘Is den baos thuis..?’ ‘Hij
zit bij de vèèrekes… Die meej die pet op… die isset’. (Prent van de
week 8-2-1963)
-- Naarus (1940) – column in Groot Tilburg --
Hier [op de markt] spraak ik ok zo’n boerke aon, eigeluk méér omdet
ie zo’n grappige snuut ha, dan wel om [iets van hem] te koope. Hij
ha vèrkeseugskes en ’n nuske om te laache. ’t Irste stukske was
normaol, mar dan veraanderde ut ineens van richting; dè twidde mupke
stond er hoks bovenop mee innen knik, en in dè vurste stukske was ’n
butske, net of dè nuske van stopverf gewist waar en desse daor zoo
is mee d’re vinger ingedouwd han.
3 als offergave aan kerk of kapel; met name in Vlaanderen
-- Op Sint
Antoniusdag te Zetrud-Lumay (een gebruik dat, sedert een vijftigtal
jaren verdwenen is). - Jaarlijks op den feestdag van den H. Antonius
(17 Januari) brachten de inwoners van Zetrud een grooten varkenskop
naar de kapel van O. L. Vrouw van Goeden bijstand.
- Iederen Zaterdag
gedurende den Winter verkocht de koster aan den meestbiedende
hetgeen er in den loop van de week geofferd werd [in de vorm van
levende dieren of vleeswaren]. Een varkenskop werd gewoonlijk aan 8,
soms ook aan 13 sollen verkocht ; ook waren het meestal de inwoners
zelf die terugkochten hetgeen zij geofferd hadden, toch gebeurde het
wel eens dat een vreemdeling er mede vandoor ging.
- De heer pastoor
gebruikte de opbrengst van dezen verkoop om HH. Missen ter eere van
Sint Antonius op te dragen. ln deze kapel bezit men relikwieën van
den H. Antonius abt. (Jeanne Defoer in Brabantsche Folklore, 1927)

Familie Willems - collectie Wim van de Wouw.
- Een folkloristische
kijk op de Allerheiligen Kapel te Diest – R. van Weddingen, in
Brabantsche Folklore, 1928: DE H. ANTONIUS abt is weer een
lievelingsheilige der landelijke bevolking. Beter gekend als
‘Antonius met zijn verken’ staat hij [in de kapel in Diest]
afgebeeld in monnikspij met een boek in de hand en vergezeld van een
zwijn met een bel om den hals. Wordt heden ten dage nog druk gediend
tegen alle kwalen en ziekten onder de varkens . Tot voor enkele
jaren werd in de Kapel, ter eere van dezen heilige, vele levende
biggen en varkenskoppen geofferd. Zie Tunnis (Antonius)
Fr. Hendrickx –
Melkwezer; in: Brabantsche folklore, jrg. 1931-- Een derde Heilige,
die eveneens eertijds [in de kerk van Melkwezer] veel meer gevierd
werd dan nu, is de H. Antonius Abt (feest 17 Januari), wiens modern
beeld in de kerk bestaat. Alhoewel we weten, dat er tijdens pastoor
Janssens nog een hoogmis gecelebreerd werd « met zeven heeren »,
kwam er toch nooit veel volk, uitgenomen van Orsmaal. Nog steeds
wordt het volgende gebruik in eere gehouden : stukken van het
varken, vooral koppen, worden mee naar de kerk gebracht en na de mis
bij opbod verkocht. Men brengt zooveel niet meer mede als vroeger
doch meestal offert nu de kooper, na betaald te hebben, den kop in
kwestie en deze wordt dan opnieuw opgeroepen. Aldus wordt eenzelfde
kop meermaals verkocht. De opbrengst is voor den pastoor, die er
soms een mis voor leest.
A. Vanderstichel --
De Kerk van St.-Genesius-Rode; in: Brabantsche folklore, jrg. 1932
--Tot voor eenige jaren bestond het gebruik te Rode, na de hoogmis
nevens de kerkdeur, sommige zaken te verkoopen, waarvan de opbrengst
geofferd werd om een genezing te bekomen, tot dankbetuiging voor
allerlei zaken, enz. Varkenskop, hesp, kiek, konijnof ander gedierte
werd te koop aangeboden. Indien het bod te laag scheen, kocht de
voorsteller zijn offer zelf af en schonk daarna de som aan den
gekozen heilige der kerk. De veldwachter gelastte zich meerendeels
met dit werk.
► Zie de
varkensdossiers

Varkenskop (mogelijk geprepareerd) achter een vensterraam in de
Poststraat; Tilburg 2014. Foto: Ed Schilders
vèèrekeslomp
zelfstandig
naamwoord
zeer lomp
Cees Robben – Vèèrkes-lomp.. Mar toch gehaaid (19610609)
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
bijvoeglijk naamwoord en
bijwoord
- varkenslopm, geweldig lomp
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERKENSLOMP - uit der mate lomp
Afbeelding
uit Kroniek van de Kempen - 1990
vèèrekesmeule
zelfstandig naamwoord
WBD aardappelmolen (werktuig
waarmee gekookte aardappelen tot puree worden gemalen, dienend als
varkensvoer)
WBD vèèrekesmeujle
vèèrekesmèrt
zelfstandig naamwoord
varkensmarkt
Audioregistratie 1978 -- “…èllek jaor ging ons moeder meej de
kènderwaoge, war, ging ze en vèèreke kôope op de vèèrekesmèrt… in de
kènderwaoge… in ene zak!” (interview met dhr. Hermans, transcriptie
door Hans Hessels)
vèèrekespotje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
varkenspootje
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'verkespootjes'
(plur.)
Ge moogt oewe
schoen zètte, èn de vòllegede mèèrege waare de peeje ènt aaw brôod
wèg, èn laager en spikmènneke in, òf en marsepèène vèèrekespotje, òf
ene kinkenduut van gevulde seklaa. (Ed Schilders; Wè zeetie?;
Website Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
vèèrekesring
zelfstandig
naamwoord
WBD neusring (van
een varken)

Uithangbord van de thuisbasis van carnavalsvereniging De
vèrrekesstaawers - foto CuBra 2021.
vèèrekesstaawer
zelfstandig
naamwoord
varkenshoeder;
naam van een carnavalsvereniging in Tilburg
- Kernkamp -
Bezorging Dialectenquête 1879 - vèrrekesstaauwer - varkenshoeder
-
Cees Robben – Ôôk meej karneval doen de vèèrekesstaauwers d’r
bist... (datum onbekend)
- Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERKENSSTOUWER znw.m. - varkensdrijver, een man die jonge varkens
ronddrijft om ze te verkopen
vèèrekesstèrt
zelfstandig
naamwoord
varkensstraat
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - 'der is ene
krul meer in', zi den boer, 'as in ene rèèchte vèèrekesstèrt’ - als
reactie op een snoeverige opmerking (Nicolaas Daamen - Handschrift
Tilburgs 1916

Een
varkensvanger; foto: Katholieke Illustratie, ca. 1930
vèèrekesvanger
uitdr. 'Ginne
vèèrkesvanger' - iemand met O-benen
vèèrekesvruut
zelfstandig
naamwoord
varkenssnuit
ook scheldwoord
m.b.t. een gezicht
vèèreve,
vèèrve
werkwoord, zwak
Henk van Rijen - verven,
opmaken, schminken
Henk van Rijen - 'Wè-s se
tòch wit gevèèrefd!’

Het
zogenaamde stukverven - foto uit: Jan Commandeur e.a., Ge
waart mar arbeider; 1981
vèèrever
Henk van Rijen - (textiel)
stukkenverver, bediener verfmachine
vèèrf
zelfstandig
naamwoord
verf
WBD 'vèrve' -
verven (mv) II 653
WBD 'dékvèrve' -
dekverven (misschien mv.) II 654
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
znw.m. -
verf
Goem VERF - vè:ref
vèèring
zelfstandig naamwoord
vering; hier: van een wollen draad
Cees Robben - ...de vêêring van d’n draod... (19560630)
vèèrs
zelfstandig
naamwoord
WBD jonge koe,
ook genoemd: 'vejrs', 'vaors', 'kalfveers', 'kalfmaol'
WBD koe die voor
de eerste keer drachtig is, ook 'maol' genoemd
WBD vèèrskalf -
vrouwelijk kalf, ook genoemd: 'vèrskalf', 'vijrskalf' of 'kuuskalf'
WBD kalfvèèrs -
koe die kalven moet, ook genoemd: 'kalfkoej'
WBD vètte
vèèrs - vette vaars
WBD koe die pas
gekalfd heeft = vèèrs, of 'vérs'(bijvoeglijk naamwoord ) of 'vòrs'(bijvoeglijk
naamwoord ), ofwel 'vòrse
koej' of 'vorse'
DANB vaole 'vo:ze'
ziede nie veul langs dees kaante - vale vaarzen ziet men hier niet
veel
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
vä.rs, znw.vr. 'veers' - vaars
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VEERS
znw.v. - hetz. als Holl. vaars
veerskalf
zelfstandig
naamwoord
WBD vrouwelijk
kalf, ook genoemd: ‘vèrskalf’, ‘vijrskalf’, of 'kuuskalf'
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
znw.o.
‘veerskalf’ - vrouwelijk kalf
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VÈÈRZEKALF
znw.o. - kalf v. h. vrouwelijk geslacht; ook VÈÈRSKALF

Lakenverver in de 18e eeuw
vèèrve,
vèrreve
werkwoord, zwak
verven
-- vèèrve -
vèèrefde- gevèèrfd
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw.ww.tr. +
intr. verven 1) schilderen, 2) hetzelfde als 'blauwverven'
vèèrze
zelfstandig naamwoord, meervoud van 'vèèrs', vaars
kalveren
Audio-opname 1978 -- “… èn dan daor gienderwèèd die koeje èn die
vèèrze stonden ammel vaastgebonde…” (Interview met dhr. Bertens;
transcriptie Hans Hessels 2013)
KLIK HIER om het bestand te beluisteren
vèèver
zelfstandig
naamwoord
vijver
Cees Robben – verlichte vèèvers... (19590815)
vèfde
telwoord
vijfde
Dirk Boutkan
(1996) - (blz. 3) 'vevde'
Vèfhèùze
toponiem
Vijfhuizen (Tilburg Noord, Heikant)
Audioregistratie 1978 - Mar ge had hier vruuger ok nèt as op de
Vèfhèùze, as daor zo iemand was zak zègge die bevobbeld die boere
zon bietje zaat te koejeneere… dan waarde nòg nie gelukkeg, hòr!
(Interview met Heikanters - Transcriptie door Hans Hessels)
vèftien
telwoord
vijftien
Cees Robben - Ge zèèt naa
vèftien jaor
B veftien
GD08 de
Stichting Tilbörgse Taol bestao naa vèftien jaor
vekaansie
zelfstandig
naamwoord
vakantie
Cees Robben – hedde gij vekaansie-geld... (19560804)
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'vacaantie'
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
ve(r)kansi,
znw.vr. en m. 've(r)kantie' - vakantie
vekeerdom
bijwoord
Henk van Rijen - achterstevoren
WNT VERKEERDOM -
in tegengestelde richting, andersom
vèl, vèlleke
zelfstandig
naamwoord
vel
zachte huid van
een vrucht, ook schèl, schil of hèùd genoemd
WBD vèl - huid
(onbewerkt)
WBD schaopevèl -
schapevel, schapehuid
WBD blòtvèlleke
- blootvelletje, de gehaarde en gevleesde huid; (II 609)
WBD lèèmvèl -
lijmvleeskoek (II 611)
WBD zuurvèl -
zuurvel, benaming voor de met zuren behandelde bloot (II 622)
Frans Verbunt
(1996) - Waor zittie?
- In zen vèl as ie nie gestrupt is
WBD III.2.3:152
'vel' = schil, ook ‘velletje', 'huid'
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - vèl
zelfstandig naamwoord -
vel; waor is ie? in z'n vèl assie nie gestrupt is.
vèld
zelfstandig
naamwoord
veld
gez. te vèld
gaon - erop uitgaan
Cees Robben – Ze gonk te veld... (19600219)
...èn gong al in de vurverkôop/ vur zónne jas te vèld.
(Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Dè was et êenigste dè paaste)
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - te voet èn
te vèld koome (JM'50) - helemaal de weg niet weten
WBD III.4.4:137
'open veld' = veld, ook 'land', 'akker'
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
vält znw.o.
- veld; verbinding 'te väld’; te väld stoon (van gewassen gezegd), te väld
goon (um e pärd, um 'n vraauw enz.) erop uitstappen, op iets
uitgaan.
WNT XVIII 1460:
(Thans alleen in Z.-Nederl.) TE VELDE. (Gewest.) Te veld gaan -
uitgaan.// Te veld gaan, te veld zijn: dit wordt van alle uitgaan
gezeid (ca. 1774).
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - veld zn -
veld; te vèld gaon - erop uitgaan.
vèldwaachter
zelfstandig
naamwoord
borrelglaasje
zonder voetje (zodat de cafébezoeker, i.c. de veldwachter, zijn
glaasje niet kon neerzetten, en men hem derhalve comform de opzet
weer spoedig kwijt was);
veldwachter
Frans Verbunt
(1996) - vèldwaachterke - borrelglaasje zonder voet
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
znw.m. -
veldwachter
vèlleg,
vèèleg, vèllig
bijvoeglijk
naamwoord , bijwoord
veilig
Kernkamp -
Bezorging Dialectenquête 1879 - veilig
Die grote
lummels die et lèève van dè buurmenneke verpestte, blêeve wel op
vèllige afstand. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
vèlleghèd
zelfstandig
naamwoord
veiligheid
De liste jaore zuuke veul èèrme sukkelèèrs öt hil de wèèreld bij ons
de vèllèghed, die ze bij hullie tèùs nie krêege. (G. Steijns; Grôot
Dikteej van de Tilburgse Taol 2000)
Stadsnieuws - Tis
teegesworreg niemir vèlleg in de straot (150807)

Vellen bloten - Kasper Luyken
vèllekesblôoterij
zelfstandig
naamwoord
Henk van Rijen - leerlooierij
Frans Verbunt
(1996) - plaats waar
huiden ontdaan worden van vleesresten en vliezen

Vellen bloten - foto: Regionaal Archief Tilburg
vèlling
zelfstandig
naamwoord
velg (van een
wiel)
WBD (II:2769)
‘véling' - velg, velgsegment.
WNT Velling II.5 - Ring gevormd door de onder 1) genoemde houten
onderdeelen; houten (later metalen enz.) buitenrand van het wiel,
waarom de band zit.
Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -

vèlt, vèlde
werkwoord,
persoonsvorm
vijlt, vijlde
Dirk Boutkan
(1996) - vèlt, 3e p.
enk. van 'vèèle’ (vijlen)
-- tegenwoordige
tijd,
sing., resp. verleden tijd van 'vèèle', met vocaalkrimping
vèltje
zelfstandig
naamwoord dim.
vijltje
dim. van 'vèèl',
met vocaalkrimping

Ill. Kaart Diederik Zijnen
et Vèn
topon.
Piusplein
venaovend
bijwoord
vanavond
GD 06 lòmme dè
venaovend hier ok mar es perbeere
vendaog
bijwoord
vandaag
R.J. 'den
trubbel drukt me zwaor vendaog'
DANB gaode gij
vendaog nie kaorte? et is wèèrm gewist vendaog
Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- “… vendaog òf mèèrege krèège we nòg en pak slaog erbij!”
Klik hier om dit bestand te beluisteren
Dirk Boutkan
(1996) - (blz. 97)
gaode vandaog nie kaorte?
GD08 Wè is
vendaog den dag nòg oud?
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
bijw. -
vandaag, heden
vènder,
vèèner
zelfstandig
naamwoord
vinder
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - verliezer èn
vènder
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - veiner
venèèn
zelfstandig
naamwoord
venijn
Cees Robben - èn der mundje
dun en zèùneg vant 'fenèèn' [datum]
venèèneg
bijvoeglijk
naamwoord
Henk van Rijen - venijnig
WBD 3.1:298
'venijnig' = vinnig
WBD 3.1:99 'venijnig zijn' = snauwen
WBD III.1.4:228
'venijnig' = boos
venèènges
bijwoord
vanzelf > van
eigen(s)
Dan wòrret venèèges enen bôom meej en hart vur onze stad. (Tillie
B.: pseudoniem van Nicole van Wagenberg; uit een column van haar
website ‘Tilburgs Taolbuuroo’, 2012)

chlidonias niger - wikipedia
vènkraaj
zelfstandig
naamwoord
WBD III.4.1:216
'venkraai' - zwarte stern (Chlidonias niger)
vènster
zelfstandig
naamwoord
venster, luik
Hij slôot de
vènsters vruug. - Hij deed de vensterluiken vroeg dicht.
Uitdrukkingen
MP gez. Hij zit
ginnen boer in zen venster. - uitdr. Hij zit niemand in de weg.
-
Hessels 2020 - Ergens netjes parkerend: - hier stòn we ginnen boer
in zen vènster! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006). Volledige bron:
KLIK HIER )
Pierre van Beek
- in weeke gin
vènster oope gehad - wekenlang werkloos geweest (m.b.t. een
thuiswever
Samenstellingen
WBD vèstergat -
stalraampje in de schouw (in de brandmuur naast de haard; men kan
erdoor in de stal kijken)
WBD schórvènster
- schelfdeur (deur naar de hooizolder)
Aanvullende bronnen
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VENSTER
znw.v. en niet o., fr. fenêtre.
vènt
2e + 3e persoon
enkelvoud in de tegenwoordige tijd van 'vèène', met vocaalkrimping
gij, hij, zij
vènt
- Dirk Boutkan
(1996) - De
gebiedende wijs is: vènt
zelfstandig naamwoord
- WBD III.3.1:21
'vent' = man
- WBD III.2.2:87
'vent' = echtgenoot
veraandere
werkwoord, zwak
veranderen
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - veraanderen;
veraandering
-- veraandere -
veraanderde - veraanderd; geen vocaalkrimping
Henk van Rijen - 'veraandere,
veraanere'
WBD III.2.2:4
'verandering' = menstruatie
veraase
werkwoord, zwak
verrassen
Henk van Rijen - 'veraase' -
verrassen
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - verraast
B verrasse -
verraaste - verraast; ik verraas, gij/hij verraast
veraawere
werkwoord, zwak
verouderen
Kernkamp -
Bezorging Dialectenquête 1879 - veraauwere
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
bijvoeglijk naamwoord -
verouderd
veraffronteere
werkwoord, zwak
beledigen,
krenkend behandelen; affronteren
— verafgrónteere
- verafgrónteerde - verafgrónteerd
— verbastering
van 'affronteren ' (fr. 'affronter')
Pierre van Beek
- veraffrònteere
Cees Robben – Ik wil oe niet veraffronteere en zegge degge unne dief
zèèd... Mar ik raok wel al m’n kiepe kwèèd... (19790713)
Ik wosse nie verafronteere... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven;
ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Mèrtonderzuuk )
WBD III.3.1:300
'affronteren’ = smalen
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - ofgronteren
- voor het hoofi stoten (dr.)
WNT
VERAFFRONTEREN - (volkstaal) voor het hoofd stooten, beledigen,
krenkend behandelen
veraltereerd
bijvoeglijk
naamwoord
En ze troonde den dokter mee naor d'r huis en d'r kneveltje stond
overeind van veraltereerdheid... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens
svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in 4 afl. in NTC 27-1-1940 –
17-2-1940)
Henk van Rijen - verschrokken, beroerd, bewogen
WNT VERALTEREERD
- bijvoeglijk naamwoord van zijn stuk gebracht, verbouwereerd, verschrikt, ontroerd.

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen.
De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord
dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in
Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op
het schoolbord werden afgedrukt.
verastereere, verassereere
werkwoord, zwak
verzekeren
verastereere -
verastereerde - verastereerd
afgeleid van
'assureren' (Frans: assurer)
contaminatie
van 'verzekeren’ en -'assureren'
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'dè
verastereer ik oe'; 'ik verastereer oe dè ....'
- Jaon van Harrie van de boere Bet, Nieuwe Tilburgse Courant - 2
februari 1950: ‘Ik ben nog mar rond de veftig maar ik kan oe
verassereren, dè 't lezen van toestanden van vruger me hil veul goed
doe.’
voltooid deelwoord
Van Beek -
Als iemand tegen brand verzekerd is, heet hij "verastereerd"
(assurantie). (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan.
1958)
Cees Robben – Ik ben (...) goed verastereerd (19760514)
Witt.
- verastreerd (S.G. verassureren, blz. 334)
Henk van Rijen - bè wèffere
braandastraasie zèède gè verasteraard? [sic]
Stadsnieuws - Teegen en
kaoj schonmoeder kunde oewèège nie verassereere (081006)
kZèè hil goed verasterêerd./ As et himmòl in de fik gao,/ èn der
strak dus niks mir stao,/ krèèg ik flink wè ötgekêerd. (Henriëtte
Vunderink, verraoje boel, uit: Tis de moejte wèrd; 2011)
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw.ww.tr.
'verassureren' - assureren, verzekeren
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERASSURÉEREN - verzekeren tegen brandschade, op het leven, enz.
WNT
VERASSUREEREN - als contaminatie met 'verzekeren'

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen.
De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord
dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in
Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op
het schoolbord werden afgedrukt.
verballemonde,
verbèllemonde, verbèllemonte
werkwoord, zwak
verwaarlozen,
verslonzen
- Voorbeeld
Sterenborg - Ge moet oew nuuw
fiets nie verballemonde
- N. Daamen,
Handschrift 1916 - "hij ziet
er zoo verbellemond uit - afgetakeld"
Van Delft -
"Men mag goeie spullen niet verbellemonte." Dit is: Men mag goed
huisraad of gereedschap niet verwaarlozen en er slordig mee omgaan.
(Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)
Cees Robben – Heddum nie verbellemont... (19570119)
WBD III.3.1:209
'verballemonden', 'verkwisten, verbrassen, opmaken, vergooien' =
verkwisten
-- verballemónde
- verballemóndde - verballemónd
WBD III.1.4:14 'verbalemonden'
= veronachtzamen
WBD III.1.4.340
'verbalemonden' = het lelijk laten liggen
WBD III.1.4:372
‘verbalemonden' = verkeerd handelen
WBD III.4.4:319
'verbalemonden’ = vernielen
OT 65:284
Verbalemonden (Heestermans)
Bosch
verbèllemonde - kapot maken, verwaarlozen
Hees
verbalemonde (I:30)
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - verbellemonte, verballemonde - laten vervallen, ruïneren
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - 'verballemònte'
ww. - verwaarlozen, verslonzen
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERBALEMONDEN - kleederen of andere dingen schenden en bederven
J.H. Hoeufft,
Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - VERBAALMONDEN, voor veronachtzamen. Baalmond = slechte voogd. Z.a.
C. Verhoeven -
Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - VERBELLEMONDEN (verbèllemonde) ov. ww - verwaarlozen, (zie blz.
83-84)
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw.ww.tr. 'verbellemonden'
- slecht beheren, verwaarlozen, verslonzen
WNT
VERBALEMONDEN, verbaalmonden - slecht beheeren, door onachtzaamheid
bederven
verbaol,
verbòltje
zelfstandig
naamwoord
verbaal
(proces-verbaal)
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - verbaol
WBD III.3.l:351
'verbaal' = proces-verbaal
verbaoze
werkwoord, zwak
verbazen
WBD III.1.4:292
'verbaasd' = stomverbaasd; ook 'verbouwereerd'
-- verbaoze -
verbaosde - verbaosd
-- geen
vocaalkrinping
verbèrrege
werkwoord, sterk (zw)
verbergen
Henk van Rijen - 'vebèèrege'
B verbèrrege -
verbórg - verbörge
Hij
verbèèrgde ze. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg,
Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
verbeure
werkwoord, zwak
verbeuren,
verliezen
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - niks òn
verbeurd, nen hôop trubbel in en klèèn költje (Pierre van Beek -
Tilburgse Taalplastiek 1969) - antwoord
van een oud persoon wie op het gevaar voor zijn leven gewezen wordt
WNT VERBEUREN -
4) door eigen schuld iets waardevols, resp. het recht er op of het
genot er van, rechtens verliezen.
verbieje
werkwoord, sterk
verbieden
WBD III.1.4:338
'verbieden’ = ingrijpen; ook 'gebieden’
B verbieje -
verbój - verbóje; ik verbie, gij verbiejt, hij verbiet
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
st.ww.tr. +
intr. - verbieden
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERBIE(D)EN
- 'het verbiedt' -het is af te keuren. Te veul eten verbiedt
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - verbieje ww
- verbieden
verbilde
werkwoord, zwak
verbeelden,
voorstellen
B verbilde -
verbildde - verbild
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - verbilde -
ww - voorstellen
verbilding
zelfstandig
naamwoord
Frans Verbunt
(1996) - verwaandheid
GG verwaandheid,
inbeelding
verblèèf
zelfstandig
naamwoord
verblijf
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERBLIJF
znw.o. – Gee(n) verblijf me(t) iet weten - geen blijf ..
verblêeke
werkwoord, zwak
Henk van Rijen - verbleken
WBD III.4.4:316
'verbleken' = verschieten
— verblêeke -
verblikte, verblikt
-- ook
vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: verblikt
Cees Robben – Wè uitgeblekt.. verblikt en schraol (19590912)
verblije
werkwoord, zwak
verblijden
-- verblije -
verblijdde - verblijd: ik verblij, gij/hij verblijdt
verblikt
bijvoeglijk
naamwoord
verbleekt
Cees Robben - verblikte
bilde, hòst vergaon [datum?]
verboje
bijvoeglijk naamwoord
verboden
Cees Robben – Toen was ’t hier vebôjje grond... (19540612)
verbòltje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
verbaaltje
(klein proces-verbaal)
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - verboltje
dim. van 'verbaol',
met vocaalkrimping
verbraande
werkwoord, zwak
verbranden
WBD verbranden
(gezegd van brood)
WBD verbraande
korst - gebarsten en zwartgeblakerde korst (gez. v. brood)
— verbraande -
verbraandde - verbraand
verbrasse
werkwoord, zwak
verbrassen
WBD III.3.1:209
'verbrassen', 'verkwisten, opmaken, vergooien, verballemonden' =
verkwisten
verdaampe
werkwoord,
zwak
verdampen
Dirk Boutkan
(1996) - et
verdaamt - uit het cluster mpt wordt de p verzwegen.
verdaon
voltooid deelwoord van ‘verdoen’
verkwist, weggegooid
Cees Robben – ’t Is nie onverdoens verdaon... (19580426)
verdeele
werkwoord, zwak
verdelen
-- verdeele -
verdilde - verdild
-- ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij verdilt
verdeesd
voltooid deelwoord,
bijvoeglijk naamwoord
Henk van Rijen - oud
geworden, achteruitgegaan
verdeezeme
bastaardvloek
We zullen verdezeme nie veur niks naor deez' nest zijn gekomen! (Jan
Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’De nuuwe dokter’; feuilleton in
4 afl. in NTC 27-1-1940 – 17-2-1940)
vèrders
bijwoord
verder
vèrders gin nuus
- verder geen nieuws
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
bijw. -
'verders’ - verder
verdèstruueere
werkwoord, zwak
Frans Verbunt
(1996) - snel,
schrokkerig eten
Frans Verbunt
(1996) - verdèstrueerd - vernield
WNT
VERDESTRUEEREN - onherstelbare schade toebrengen
Bosch
verdèstruwere – kapot maken
verdiep
zelfstandig
naamwoord
verdieping
WBD (III.2.1:74)
verdiep, zolder
verdieping
zelfstandig
naamwoord
verdieping
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - alles zit
en verdieping te lêeg (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971) - gezegd van een vrouw met hangborsten
en een hangbuik
verdiffendeere
werkwoord, zwak
verweren,
verdedigen
Kernkamp -
Bezorging Dialectenquête 1879 - ze kunnen
der êge nie verdiffendère - zij kunnen zich niet verweren
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERDEFFENDÉEREN - verdedigen: z'n léven verdeffendéeren
WNT
VERDIFFENDEEREN (I) - verdefendeeren - de op het object gerichte
aanvallen door physiek verweer (trachten) af (te) slaan, af (te)
weren; zich verweren tegen; het opnemen voor, opkomen voor
verdimd
bastaardvloek
verdimme, verdomme, verdoemen
Ik heb zoo'n verdimde taanpent... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens
svd; ’’t Spook’; NTC 3-1-1940)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
verdimme
bastaardvloek; verdomme
Piet Heerkens - En et weeverke daocht: wè doe ik er mee,/ wè doe 'k
er verdimme-verdomme naa mee,/ en et weeverke daocht: wè doe ik er
mee,/ wè doe 'k er toch mee, sakee!? (Uit: De mus, 1939)
Jan Jaansen - "Goeie mergen, oome Teun, en hoe gao-g-et er nog mee,
meensch? We hebben elkaar al in 'n eeuwighei nie meer gezien!" "Wel
gadverdimme, bende gij 't of bende 't nie, of is 't oewen geest! Ik
daocht, dè ge al laank dood waart!" Hij liet z'nen appelvanger tegen
den boom staon en neep m'n haand zoo hard, dè'k et wel uit ha willen
roepen van de pent! Nee, oome Teun was nog bij lange nao nie dood,
verdimme nee, heurre. (uit: Naor Oome Teun, Nieuwe Tilburgsche
Courant, 24 februari 1940)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
verdimmes
bastaardvloek; verdommes; verdommen; verdoemen
Dè moet toch wel verdimmes schoon zijn! (Jan Jaansen; ps. v. Piet
Heerkens svd; De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 11; NTC 10-12-1938)
En et weeverke daocht: wè doe ik er mee,
wè doe 'k er verdimme-verdomme naa mee (Leo Heerkens; uit De
kinkenduut (Piet Heerkens), ‘’n Weeverke schoot...’, 1940)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
verdoen
werkwoord, sterk
onnodig
verbruiken
wederk.: zenèège
verdoen = zich ophangen
R.J. 'ik ga ra'n
eigen verdoen!; ‘m'n vrouw gaat zich verdoen'
WBD III.3.1.282
'(tijd) verdoen' = verbeuzelen
— verdoen -
verdi(n) - verdaon
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
I, 2) zich
ophangen; l) zich verroeren, bewegen, verleggen
verdomme
bastaardvloek; verdomme, uit: verdoeme me
Piet Heerkens - En et weeverke daocht: wè doe ik er mee,/ wè doe 'k
er verdimme-verdomme naa mee,/ en et weeverke daocht: wè doe ik er
mee,/ wè doe 'k er toch mee, sakee!? (Uit: De mus, 1939)
Overzicht van alle
bastaardvloeken
verdôove
werkwoord, zwak
verdoven
-- verdôove,
verdôofde - verdôofd;
-- geen
vocaalkrimping
verdouwe
werkwoord, zwak
verdouwen, verduwen; opeten, schransen
Er waren tien worstenbrooikes de man gereserveerd mar omdè 't
vrouwvolk er mistal zôveul nie lustte, zaag den braawer kaans er wel
'n stuk of vijftien te verdouwen. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van
Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 9; 22-02-30)
verdrèève
werkwoord, sterk
verdrijven
-- verdrèève -
verdrêef - verdreeve
verdrêûgd
bijvoeglijk
naamwoord
WBD (van een
koe) geleidelijk minder melk gevend
WBD III.4.3:212
verdreuge - verwelken; ook genoemd: verslèbbere, verlèppe, verslènze,
flèts wòre of wèg zèèn
WBD III.2.3:159
'verdrogen' = rotten van appels
verduldig
Bijvoeglijk naamwoord, bijwoord.
Eigenlijk geen dialect, maar daarin langer in gebruik gebleven dan
in de Standaardtaal.
Geduldig.
- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867): we
motten mar verduldig lijen.
- WNT – lemma Verduldig 1.
verdwèène
werkwoord, sterk
verdwijnen
Kernkamp -
Bezorging Dialectenquête 1879 - verdwêne (ê
van fr. tête)
-- verdwèène -
verdwêen - verdweene
-- in
tegenwoordige tijd
vocaalkrimping: gij/hij verdwènt
verèèremoeje
Werkwoord, zwak
in armoede
geraken, verarmen
- verèèremoeje -
verèèremoejde - verèèremoejd
- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
’t verèrremoeit en ’t is mar geleuter.
- Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'omdè ze
vererremoeien'
-
Ons taol die gao verèèrremoeie/ heej Prins Claus list nòg gezeej.
(Lechim; ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980;
uit: Et kiendje heej tòch enen èège naom)
- WBD III.4.3:26
verèèrmoeje, c.q. wegkwijnen, niet tieren, niet aarden; voor het
begrip 'niet gedijen'
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
bijvoeglijk naamwoord
'verarmoed' - armoedig
- Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERARMOEIEN (met 'zijn') - in armoede vervallen;
- Kiliaen - depauperare
en depauperari
- WNT - VERARMOEDEN
verèèze
werkwoord, sterk
verrijzen
-- verrèèze -
verrêes - verreeze (geen vocaalkrimping)

Sticker van een Tilburgse carnavalsvereniging. Maart 2019. Foto
CuBra.
verèkkes
bijwoord
buitengewoon,
buitensporig; eigenlijk: te ver uitgerekt [zie ook volgende]
-
Cees Robben – ’t Was vurrekkes goed gaor... (19760820)
- Henk van Rijen - 'verèkkes'
- Mar
verèkkes hard zèùpe, dè wèl. Jè, dè kunne ze dan wir wèl, van mèn
belastingsènte. (Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen
van een echte Tilburger, 2010.)
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
bijw. 'verrekkens'
- hevig, buitengewoon
verèkt
bijwoord,
bijvoeglijk naamwoord
vervloekt, heel
erg
- ge mòkt verèkt
veul foute!
- WBD verrèkten
dêeg - te lang gerezen deeg
- A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
deelw. bijvoeglijk naamwoord
– verrekt, vervloekt, verwenst
verèstert
bijwoord
- Van Delft -
"'k Waar er verèstert van." Dit is: Ik was er van geschrokken. (Nwe.
Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)
- WNT - Lemma Verhessen b. (Jag.) M.
betr. t. wild: verontrusten en uit zijn jachtterrein verdrijven.
Verhessen, weghetsen, verjagen
- HERMANS, Jagerswdb. [1947]. — Als
men te veel jaeght verhestmen de hasen, Jachtbedr. 13 [1636].
Wanneer een weiman te veel uit jagen gaat, verhest hij de hazen,
d.w.z. dat hij ze verontrust en uit zijn revier [jachtterrein]
verdrijft, JANSSENS, Jagerstaal 28 [1977].
-
WTT 2016 – Mogelijk een contaminatie van ‘verhest’ (=voltooid
deelwoord van ‘verhessen’) en verbijsterd.
vergallietoeter
zelfstandig
naamwoord
Henk van Rijen - raar persoon
vergaon
werkwoord, sterk
vergaan
- vergaon -
verging - vergaon (geen vocaalkrimping)
- tegenwoordige
tijd 3e
persoon enkelvoud: vergao
- Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - aanders had
hil de boel vergaon
vergèère
werkwoord, zwak
vergaren,
verzamelen
-- geen
vindplaats; hypothetisch, op basis van'vergèrder'
— vergèère -
vergèrde - vergèrd; geen vocaalkrimping
Henk van Rijen - 'vergaore,
vergêere’ - vergaren, verdienen
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERGÈÈRDER
znw.m. - vergaarder, iem. die geld vergaart,spaarzaam leeft.
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERGEEREN
- afslonsen, verbalemonden (van kleederen)
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERGÈREN -
vergaderen, vergaren; bij timmerl. … aansluiten + verbinden.
vergeete
werkwoord, sterk
vergeten
- vocaalkrimping
in tegenwoordige tijd: gij/hij vergit
B ik hè dè
vergeete = ik ben dat vergeten
R.J. '... vergit
er ’t hemeltje nie'
CR10 (blz.
31) 'en vergit me niet'
B vergeete -
vergaat - vergeete
WBD III.1.4:21
'vergeetmuts', 'vergeettante' = vergeetachtig persoon; ook 'lobbes',
'droel'
vergelèèke
werkwoord, sterk
vergelijken
vergèrder
zelfstandig
naamwoord
vergaarder,
verzamelaar
Cees Robben – [uitdrukking:] Nao unne vergerder komt unne verterder.
(19840106)
Pierre van Beek
- (gezegde)
irst ene vergèèrder, dan ne vertèèrder - wat een vader bijeengaart,
draait de zoon erdoor. (Tilburgse Taaklplastiek 127)
Henk van Rijen - 'vergêerder'
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERGEERDER
znw.m. - vergaarder, iem. die geld verzamelt, spaarzaam leeft.
vergiese
werkwoord, sterk
Henk van Rijen - vergissen
vergiese -
vergaas/vergieste - vergiest
vergifteg
bijvoeglijk
naamwoord
WBD III.4.3:92
'vergiftig' = oneetbare bes
vergimd, vergimme, vergimmes
bestaardvloeken; van vergeven, vergeef me, zwakker dan verdimme, van
verdoemen
1.
vergimd
...want over die dinger is et zoo vergimd
moeilijk praote... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; Den
jongen dokter; feuilleton in 3 afl. in de NTC 22-4-1939 – 8-5-1939)
"Dè vergimd vrouwvolk ook!” (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd;
De nuuwe kapelaon van Baozel, afl. 8; NTC 19-11-1938)
Vergimd nog toe, des innen lilleken blunder… (Karel en Sjarel,
dialoog in Groot Tilburg, 25 mei 1945)
2.
vergimme
Vergimme wè was 't er toch
schoon! (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t
klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)
Kubke Kladder (Pierre van Beek)
-- Hij was zô kwaod as 't aachterste end van den duvel. Vergimme wè
sakkerde-n-ie: hij was mee ginnen riek mir te voeieren! (uit: Uit 't
Klokhuis van Brabant, Nwe. Tilb. Courant 1929)
't Lekt vergimme wel of detter utspres om gedaon wordt! (Karel en
Sjarel, dialoog in Groot Tilburg, 18 mei 1945)
Cees Robben – Vergimme wè hokkem geknepen..!
(19601202)
Bosch
vergimmes - krachtterm (God vergeve mij); snel, als de wiedeweerga
3.
vergimmes(e)
- bijvoeglijk gebruik van vergimme, en
als bijwoord
...die hee vergimmes schoon gezongen, heel
schoon! (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; De nuuwe kapelaon
van Baozel, afl. 12; NTC 17-12-1938)
"Jè, jè, haaw d'oe eigen mar nie zô onneuzel, ge wit vergimmes goed,
wè'k bedoel aanders za'k 't oe nog wel 'ns vertellen!" schetterde
ze. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van
Brabant 7; 30-11-1929)
Nè, hurre, hij kan 't vergimmes goed. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre
van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 4; 2-11-1929)
't Mot dan ôk gezee worren dè'k 't er vergimmesch goed hô
afgebrocht. (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t
klokhuis van Brabant 1; 9-10-1929)
Cees Robben – Mar ’t doe wel vergimmes zeer... (19710820)
Cees Robben – Vergimmese jong... (19720114)
Cees Robben – Desse al ’n vergimmes end op scheut was... (19850628)
Lechim - ...die wier vergimmes kaod... (Lechim; ps. v.
Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Wörom doen ze
dè)
Henk van Rijen - 'vergimmes, vergimd' bw -
uitzonderlijk bijzonder
Henk van Rijen - 'Hè deej ut vergimmes goet'
- Hij deed het bijzonder goed.
Frans Verbunt (1996) - 'vergimmes goed' - heel goed
vergoeje
werkwoord, zwak
vergoeden
B vergoeje -
vergoejde - vergoejd; ik vergoej, gij/hij vergoejt
-- korte oe
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERGOEIEN
(ook: vergoien, vergoeien, verguien) - In het kaartspel: een kaart
uitspelen of bijsmijten, die men niet zou mogen spelen hebben, omdat
zij de tegenpartij ten goede komt.
vergôoje
werkwoord, zwak
vergooien
WBD vergooje -
verwerpen (abortus), uitdrijven v.d. vrucht voordat de normale
draagtijd verstreken is; ook genoemd 'wèggooje'
WBD III.3.1:209
'vergooien', 'verkwisten, verbrassen, opmaken, verballemonden' =
verkwisten
vergooje -
vergoojde - vergoojd
vergrôote
werkwoord, zwak
vergroten
B vergrôote -
vergrotte - vergrot
- ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij vergrot
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERGROOTEN,
met 'zijn’ - grooter worden.
verhaol,
verhòltje
zelfstandig
naamwoord
verhaal
WBD III.3.1:250
'verhaal' = verhaal
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
znw.o.
'verhaal' - ruimte, speling; (bijv.: tussen de eerste en de laatste
mis op zondag)
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERHAAL
znw.o., geen mrv. - ruimte, spel, plaats, waarin iets moet bewegen
of draaien;
grijp, vat: verhaal hebben op iemand.
verhapzakke
werkwoord, zwak
► verrapzakke
verhèstering
zelfstandig
naamwoord
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - in de
verhèstering iets doen (D'l6)-in de schrik, uit onrust iets doen (verhessen
= verontrusten, opjagen)
N. Daamen,
Handschrift 1916 - "ik vergaat
et in de verhèstering - in den schrik, in de verbijstering"
WNT VERHESSEN:
van 'hessen' met 'ver-', vgl. ook 'hissen' en 'hitsen'. - Van zijn
plaats verwijderen, verdrijven.
verhèùze
werkwoord, zwak
verhuizen
Van Delft -
"Verhuizen kost bedstroo." Dit is: Verhuizen brengt steeds kosten
mee. Hetzelfde wordt uitgedrukt door te zeggen: "Driemaal verhuisd
is eens afgebrand." (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109;
13 april 1929)
Van Beek -
Verhuizen kost bedstrooi. - Verhuizen brengt meestal vele ongedachte
kosten mede. (Nwe. Tilb. Courant; Onze folklore afl. 4; 19 maart
1959)
Van Beek -
Driemaal verhuisd is eens afgebrand. (Nwe. Tilb. Courant; Onze
folklore afl. 4; 19 maart 1959)
verhèùze -
verhèùsde - verhèùsd (geen vocaalkrimping)
verhòltje
zelfstandig
naamwoord, verkleinwoord
Henk van Rijen - verhaaltje
WBD III.3.1:252
'verhaaltje' = sprookje
verhonskonte
werkwoord, zwak
Henk van Rijen - verslonzen,
verwaarlozen, geen interesse hebben voor
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - 'verhòndskònte'
ww - iets in de hond laten lopen, verwaarlozen
WNT VERHONDSCHEN
- 1) verachten; 2) bederven, onbruikbaar maken
verinneweere, verrinneweere (de tweede r wordt dan duidelijk
uitgesproken)
werkwoord, zwak
vernielen- stukmaken
verrinneweere
- verrinneweerde - verrinneweerd
-- Contaminatie
van 'verwoesten' en 'ruïneren' ', tevens verbastering -- Van Dale
- VERRINNEWEREN (volkstaal, contaminatie van vernielen en rinneweren,
een verbastering van ruïneren), vernielen
- Schuermans - Réciproque metathesis heeft men in :
reeneweeren (*runiweeren, ndl. *ruwineeren, geschreven ruïneeren,
fr. ruiner)
(Algemeen Vlaamsch Idioticon, 1865-1870)
WNT - lemma
VERINNEWEEREN en
verruïneeren - bedr. zw. ww. Van ruïneeren met ver-
(V). Vnl. in dial. en dan in verbasterden vorm aangetroffen, waarbij
wisseling van de n /w
optreedt en de u vrijwel door alle vocalen kan worden
vervangen: veranneweeren, vere(n)neweeren, verinneweeren,
verieneweeren, verhenneweeren, veringeneeren, veronneweeren,
verunneweeren.
• ruiner > ruïneren >
ruwineere > runiweere > rinneweere >
ver(r)inneweere
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - verrinneweerd
Hij keek 'ns naor de groote boone, die lillijk verinneweerd waren...
(Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; ’Oome Teun als opvoeder’;
feuilleton in 6 afl. in NTC 2-3-1940 – 6-4-1940)
Cees Robben – Ge verinneweeret... Willem (19561208)
Cees Robben – Zwaor verinneweert ... (19570119)
Lechim -
«Nuuwe kookes komt er wèl/ akkum verinneweer» (Lechim; ps. v. Michel
van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: ‘Op de latte‘)
Stadsnieuws - Die
haogelbui heej hil mene tèùn verrinneweerd (240609)
Mee een hart det gij flink verinneweert het... (Tony Ansems, Gewoon
mijn èège zijn; van de cd Tilburgse Liekes American Style 2; 2009)
Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -

Witt. 'verhenneweren'
(S.G. verrinneweren, blz. 334)
WBD III.1.4:339
'verruïneren' = verbruien
WBD III.4.4:319
'verrinneweren' = vernielen
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - verrinneweere ww - vernielen, beschadigen
C. Verhoeven -
Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - VERRINUEREN ov. ww - ruïneren, vernielen, verwaarlozen. Z.a.
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw.ww.tr. -
verruïneren, vernielen, stukmaken
Goem.
VERRUÏNEEREN - Fr. ruiner
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERRENNEWEEREN- ten onder brengen, arm maken; fr. ruiner
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - RENNUEEREN,
WENNEWEEREN (zachte e) - ruineeren, in den grond helpen
verjaore
werkwoord, zwak
jarig zijn;
verjaren
verjaore -
verjaorde – verjaord (geen vocaalkrimping)
verjòrdag
zelfstandig
naamwoord
verjaardag
Cees Robben - Wè krèèg ik
vur mené verjaordag?
GD06 der wier
veul gezonge bij brölòften èn verjòrdaoge
verkaansie
zelfstandig naamwoord
vakantie
Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -

verkaawe
bijvoeglijk
naamwoord
verkouden
vèrke, virke
zelfstandig
naamwoord , dim.
Van Delft -
De duivenliefhebbers, waarvan er onze stad velen telt, zeggen "Geen
vèrke thuis te hebben" om aan te duiden, dat alle duiven meevliegen
in wedstrijden. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13
april 1929)
Echter:
Frans Verbunt
(1996) - gin vèrke
tèùs hèbbe (er is nog geen duif op de klep gevallen)
Cees Robben – Na blaosik al wir ’n vèrke/ Mee veul lef de wèèreld
in/ Dè wil zeggen det me goed gao (19731231)
Henk van Rijen - veertje
verkèt
zelfstandig naamwoord
vork
WTT 2019 -
Algemeen wordt aangenomen dat het woord de verbastering is van het
Franse 'fourchette', de verkleinde vorm van 'fourche', een riek of
ander steekwerktuig met twee tanden, dat op zijn beurt weer is
afgeleid van het Latijnse furca. Dat is niet onjuist maar het
kan beter. Op gezag van professor Weijnen schrijft Cor Swanenberg in
Levende aandacht (1993): 'Overigens
moet ik [...] melden dat professor Weijnen mij ooit op de vingers
tikte toen ik beweerde dat 'verkèt' van het Franse fourchette
kwam. Hij leerde ons dat de vorm fursjet van het Franse
fourchette komt dat teruggaat op een verkleiningsvorm van het
Latijnse furca. Die Latijnse ‑k‑ wordt in het grootste deel van de
Franse dialecten ‑sj‑ maar blijft in Picardië ‑k‑. Dus is, om het
zuiver te stellen, verkèt een leenwoord uit het Picardisch en
is het niet geheel juist te zeggen dat fourchette aan
verkèt ten grondslag ligt. Dit gaat wel op voor het eveneens
(ook rond Tilburg) voorkomende dialectwoord fursjet.) Uit:
Cor Swanenberg, Levende Aandacht, opstellen voor Cornelis
Verhoeven (1993).
- N. Daamen,
Handschrift 1916 - "vurket -
vork"
- Van Delft -
"Vat is 'ne verkèt om te vuulen of de èrepels gaor zèn." Dit is:
Neem eens een vork om te voelen of de aardappels gaar zijn. (Nwe.
Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 109; 13 april 1929)
- Pierre
van Beek – Nu we toch over Frans gesproken hebben, schiet ons nog
een aardig woord te binnen, dat men boven de Moerdijk wel niet zal
kennen, namelijk "verket". Het is afkomstig van het Franse woord
"fourchette", dat o.a. "vork" (om mee te eten) betekent, in welke
zin het dan ook in Tilburg gebruikt wordt. (Tilburgse taalplastiek
12 Nieuwe Tilburgse Courant – dinsdag 25 april 1950)
- Van Beek - "Gif
me ies unne verket". - Geef mij eens een vork (van het Franse
fourchet [sic, RED.]). (Nwe. Tilb. Courant; Typisch Tilburgs afl. XI; 10 jan.
1958)
-
Cees Robben – Legt oew mis en oew verket/ op oew bordje...
(19611221)
-
Hier ist deftig Lewieke, ge it hier mee un mis en unne vekèt, en nie
mee oe tien geboije... (Hein Quinten, Tilburgse spreuken; ca. 1990)
-
Piet van Beers – ‘Wèèkkraantfist’: Mar....alles wè ik kreeg
vurgezet, aat ik meej ene leepel, en mis, of ene verkèt. (Het
zeventiende boekje, 2010)
- Iets dè
waar blève hangen öt de tèèd dè de Fraanse et hier veur et zeggen
han, denk ik, net as desse enne vörk verket noemden. (Lodewijk van
den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk
wel trekken? Dl. 1, Tilburg 2006)
-
Èmme kreege sondaags ok dikkels “Soupe à la giestèèr”. In goei
Tilbörgs: “Soep van giestere”. Meej dikke fèrmesèllie. Die soep
konde eete meej ene verkèt. (Ed Schilders; Wè zeetie?; Website
Brabants Dagblad Tilburg Plus; 2009)
-
...ok de Fraanse keuke waar toen in Tilburg hêel gewôon, al was’t
mar dètter op èlleke tòffel unne verkèt laag. (Ed Schilders; Wè
zeetie?; website Brabants Dagblad Tilburg Plus 2009)
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - verkèt èn
leepel slaope (Pierre van Beek - Tilburgse Taalplastiek 1971) variant: vieren-virtege: figuur waarin twee
mensen in bed kunnen liggen
- Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - verkèt zn -
tafelvork
- C. Verhoeven -
Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - VORKET (verkét)
m - vork om te eten; uit Fr. fourchette, maar (onder invloed van
'lepel’?) mannelijk. Ook wel: ket.
- WNT VORKET,
verket, forket, ferket; vorchet, versjet, forsjèt, fersjèt, fesèt
- Hees verket
(I:68)
- J.H. Hoeufft,
Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - FORKET is
hier zeer gemeen eene etensvork. Z.a.
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
znw.m. 'verket'
- eetvork
- Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - FORKET
znw.o. + m. (soms v.) - tafelvork, Fr. fourchette; VERKET znw.o
(klemtoon op ket) - tafelvork
- A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - verket,
vringket, frienket, ket - vork
-
WBD III.2.1:58 'vorket'
verklaore
werkwoord, zwak
verklaren
Cees Robben - Hier is alles
meej verklaord
B verklaore -
verklaorde – verklaord (geen vocaalkrimping)
verklèène
werkwoord, zwak
verkleinen
Kernkamp -
Bezorging Dialectenquête 1879 - verklêne (ê
= fr. même)
-- verklèène -
verklènde - verklènd
-- ook
vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij verklènt
verkoevereere
werkwoord, zwak
- Hij is aardig gekoevereerd (of: verkoevereerd). - Er beter op
geworden, vooruitgegaan (vooral in zaken). (A.J.A.C. van Delft;
1961; in: Nieuwe Tilburgse Courant, ‘Bekoring van dialect’;
‘Typische zegswijzen uit onze streek; uit de volksmond opgetekend’)
Cees Robben – Goed verkoevereerd (19570706)
Henk van Rijen - promotie
maken, vooruitgaan (Fr. recouvrir)
Henk van Rijen - 'Wè heur-k,
zèè de verkoevereerd?'
Frans Verbunt
(1996) - opknappen
van een ziekte, herstellen
WBD III.4.4:323
'verkoevereren' = vorderen
Stadsnieuws - verkoevereere:
Et gao zuutjesaon, mar hij verkoevereert tòch. (110707)
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - verkoevereere ww - erop vooruitgaan
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - verkeuveren,
verkoeveren - van een ziekte herstellen
Hees
verkoevereere (III:57)
WNT
VERKOEVEREEREN - l) zich herstellen van; 2)
terugkrijgen,terugwinnen; 3) verkrijgen, verwerven; 4) er op
vooruitgaan
Haor
GEKOEVEREERD - bekomen, flink vooruitgegaan
verkôope
werkwoord, sterk
verkopen
-- verkôope -
verkòcht - verkòcht
-- in praesens
vocaalkrimping: gij/hij verkopt
WBD III.3.1:97
'verkoping' = veiling, ook 'vendu'
WBD III.3.1:97
'verkoping' = openbare verkoop
WBD III.3.1:98
'verkoping' = koopdag
verkwaansele
werkwoord, zwak
►kwaansele
De Wijs --
Iets kwansuis verkwaansele (11-02-1965)
verkwèène
werkwoord, zwak
Henk van Rijen - wegkwijnen
Cees Robben – daor leej unne dag te verkwèènen... (19561222)
WNT VERKWIJNEN -
l ) geleidelijk verzwakken ...
verlaaje
werkwoord, zwak
verleiden
-- verlaaje -
verlaajde - verlaajd
GR daormeej te
verlaaje;
WBD III.1.4.435
'verleidelijk' = begeerlijk
Hoeufft 'Verlaaijen',
voor verleijen, verleiden: verandering van e in a; Z.a.
verleeje
zelfstandig naamwoord
het verleden
Cees Robben – Un zonnig verleje... (19570706)
bijvoeglijk
naamwoord
verleden
Cees Robben - vleeje week
(bis)
Goem. VERLEDEN
bijvoeglijk naamwoord --week, maand, jaar
verlèt
zelfstandig naamwoord
behoefte, gebrek
verlèt hèbbe nòr
iets - erom verlegen zijn, er gebrek aan hebben
Cees Robben – Wer hebben er d’n hillen vurrige ôôrlog verlet naor
gehad... (19561110)
Cees Robben – Aleen mar verlet naor ennige stessel-kiesjes...
(19720414)
Piet van Beers – ‘Den haon sprikt’: DEN HAON SPRIKT:/ Gullie wit
wèl, biste mèède/ Dèt al gaaw wir Paose wort./ Ik hèb verlèt nòr
grôote aaier./ Klèntjes koom ik nie te kort. (Spoeje doemmeniemer;
2009)
Stadsnieuws - Daor hèmme
naa al enen hille tèèd verlèt nòr gehad. - Dat .... gemist (210310)
WBD III.3.1:210
'verlet hebben', 'missen, ontberen, derven, armoede lijden / hebben,
te kort komen' = ontberen
WNT XX I 824 -
5) (Gewest. in Nederl.) Behoefte; gebrek
verlieze
werkwoord, sterk
verliezen
R.J. 'k zèè de
hèlft ervan verloore
Kernkamp -
Bezorging Dialectenquête 1879 - verlore -
verloren
Dirk Boutkan
(1996) - (blz. 40)
verlorde/ verloorde (wel of niet vocaalkrimping)
B verlieze -
verloor – verloore; ik verlies, gij/hij verliest
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - verlieze ww
- verliezen; 'k Hè veul om 'm verloore
verloofd
bijvoeglijk
naamwoord
verloofd
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - as ze
verloofd zèn, koome ze óp zen zondags; as ze getrouwd zèn, koome ze
óp zen daogs (’82)
verlôope
bijvoeglijk
naamwoord
WBD niet
bevrucht bij de dekking (gezegd van een koe; ook 'leeg', 'leejg'
WBD III.2.2:5
'verlopen' = een miskraam krijgen
verlootere
werkwoord, zwak
verloten
-- verlootere -
verlooterde - verlooterd
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERLOTEREN
- door loteren losmaken; Blijft van da' slot af, ge zullet
verloteren.
De Jager (II:363)
kent wel 'looteren', maar geen verlooteren
verlòsser
zelfstandig
naamwoord
verlosser
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - ik bèn de
verlosser, mar gij bént de zaolegmaoker nie (JM'50) - Als een boer
met zijn koe lange tijd op de markt had gestaan en er eindelijk een
aspirant-koper kwam, dan werd dit tegen elkaar gezegd.
verlut
bijvoeglijk
naamwoord
PM gestoord (van
een vogel die niet meer op zijn nest terugkeert)
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - tis en
verlut ('76) - gezegd van een vogeltje dat niet meer doorgaat met
broeden, nadat de eitjes door jongens zijn weggehaald en
teruggelegd.
(Verlut =
verlaat = ophouden) vgl. 'Hij is verlut' = een geregelde bezoeker
die plotseling wegblijft, omdat hij zich niet meer thuisvoelt bij de
mensen waar hij vroeger graag kwam.
N. Daamen,
Handschrift 1916 - "ze zen
gelaik verlut hier (ze komen in het geheel niet meer)"
Cees Robben – Toen wees ie me ’n nisje aon/ en zeej dè is verlut...
/ As ik die jong te pakken krèèg../ O wee as ik ze snut...
(19600708)
Weij (T&T 38:88)
is vd. van AB 'verletten'
Weij (T&T 38:88)
“verlut - bijvoeglijk naamwoord "gestoord (van 'n vogel die niet meer op zijn
nest terugkeert)". Het is het vd. van een ww. dat in het AB
verletten luidt.
- Het WNT XX
behandelt dit in kolom 824 vlg., en geeft als betekenissen o.a.
'ophouden', 'vertragen', 'belemmeren' en 'verstoren'; deze laatste
betekenis overigens alleen in de regels 'Verletten wil ick niet u
vreug het met mijn dicht'. Semantisch lijkt er mij geen enkel
bezwaar tegen. Formeel hebben wij hier te doen met ronding tot u
van een e die door umlaut uit a ontstaan is (vgl.
Franck-Van Wijk 380), een ronding veroorzaakt door l.
Weliswaar komt ronding van zulk een umlauts-e niet veel voor.
Men zou kunnen
denken aan blussen, maar ten eerste werkt hier ook de b mee
en vervolgens zijn er ook andere etymologische mogelijkheden; zie
hiervoor Franck-Van Wijk 74 en 380. Maar, zij het met andere
consonantische omgeving, ook vinden we zo'n ronding van umlauts-e
bv. in Maastrichts humme 'hemd' en höbbe 'hebben' (cfr.
Endepols 138 en 135).
vermaajd
bijvoeglijk
naamwoord
WBD III.2.3:160
'vermaaid' = wormstekig, ook 'verwormd', 'aangestoken'
vermaok
zelfstandig
naamwoord
vermaak
WBD III.1.4:188
'vermaak' = idem
vermaoke
werkwoord, zwak
vermaken
WBD vermaoke (II:1243)
- vermaken, pompen
-- vermaoke -
vermòkte - vermòkt (met vocaalkrimping)
vermaone
werkwoord, zwak
vermanen
WBD III.3.1:276
'vermaning' = waarschuwing; 277 'vermaan' = waarschuwing
-- vermaone -
vermònde - vermònd
-- ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij vermònt
vermije
werkwoord, sterk
vermijden
Dirk Boutkan
(1996) - vermèje -
vermeej - vermeeje
vermoore
werkwoord, zwak
vermoorden
B vermoore -
vermoorde - vermoord
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERMOOR(D)EN
- zie wdbb.; bederven, schenden, sterk beschadigen; verspillen,
verkwisten; doorbrengen (van tijd).
VERMOOREN -
vermoorden
verneepe
bijvoeglijk
naamwoord
klein van omvang
WBD III.2.3:163
'vernepen' = onvolgroeid (vrucht); ook 'benepen', 'kriel', 'onrijp',
'groen'
WNT VERNEPEN,
als bijvoeglijk naamwoord gebr. verl. deelw. van 'vernijpen'. Niet in Mnl.
Woordenboek. In de jongere aanh. haast uitsluitend in vl.-belg.
bronnen. l) klein van omvang (ook van personen); 2) benauwd.
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
bijvoeglijk naamwoord
‘vernepen’ – onvolgroeid
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERNEPEN
bijvoeglijk naamwoord /bw – geprangd, beklemd; in zijn groei verhinderd, onvolkomen;
vernepen fruit;
klein, eng
verneuke
werkwoord, zwak
belazeren,
bedotten, beetnemen
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - ge vernukt
em nòg vur ginne cènt (Alg. Brab. '87) - je krijgt geen kans om hem
te bedriegen
— verneuke -
vernukte - vernukt, met vocaalkrimping;
-- ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij vernukt
Frans Verbunt
(1996) - ge zèèt
ermee vernukt as en dörp meej ene zòtte pestoor
WBD III.1.4:412
'verneuken' = bedriegen
WBD III.1.4.411
'verneuken' = foppen
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw.ww.tr. 'vernuiken'
- verneuken, bedriegen, bedotten, foppen; Dien regen hëe ons
verneukt - gehinderd, benadeeld, 'gekuld'
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERNEUKEN
- verbrodden, bederven, doen mislukken: Gij hèt ’t spel verneukt. De
zaak is verneukt.; hinderen, benadeelen.
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - verneujke
ww - voor de gek houden
WNT VERNEUKEN -
l) bedriegen, beetnemen; 2) stuk maken, bederven,verknoeien.
vernoeme
werkwoord, zwak
noemen,
vermelden
hij wier nie
vernoemd - hij werd niet vermeld
vernoemt
bastaardvloek
verdomd
Cees Robben – Öllieje Sjennie is ’n nèèch hundje... Dè-wel.. Hij is
vernoemt flèènich.. (19600122)
vernukt
werkwoord,
persoonsvorm
Henk van Rijen - verneukt,
bedondert, belazert
Henk van Rijen - 'Ge vernukt
de klööt' - Je belazert de boel
Frans Verbunt
(1996) - ge zèèt
ermeej vernukt as en dörp meej ene zòtte pestoor
vernuuwe
werkwoord, zwak
vernieuwen
WBD III.4.4:315
'vernieuwen' = veranderen
B vernuuwe -
vernuuwde - vernuuwd (met w?)
-- korte uu
verongelukke
werkwoord, zwak
onopzettelijk iets beschadigen, breken, kapotmaken
Interview Van den Aker (1978), transcriptie door Hans Hessels (2014)
- “…èn as ge dan en tas verongelukte òf ge verongelukt en mès òf ge
verongelukt oewe vörrek òf oewe leepel dan koste nòg betaolen
ôok!!!” [heeft betrekking op dienstplichtige militairen die de
schade aan hun uitrusting zelf moesten vergoeden]
Klik hier om dit bestand te beluisteren
veròrdeneere
werkwoord, zwak
Frans: ordonner; opdracht geven, bepalen, voorschrijven, bevelen
uitdelen
- gij hèt hier niks te veròrdeneere, gij!
Agge in Tilbörg zègt dègge goed roms zèèt, dan kan dè tweej dinger
betêekene. Teegesworreg mènde dan mistentèèds dègge en goej scheut
rôome in oew tas kòffie lust. Mar hil wèèneg meense zulle daormeej
naa nòg bedoele dèsse persies doen wè de paus van Rôome höllie
veròrdeneert. (G. Steijns; Grôot Dikteej van de Tilburgse Taol 2005)
Wanneer
ze dan töskwaam, waar asset goed waar, alles klaor zôo zij et
verordonneerd ha. (Lodewijk van den Bredevoort – ps. v. Jo van
Tilborg, Kosset den brèùne eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
verrapzakke
werkwoord, zwak

Pierre van Beek – typoscript Archief
Pierre van Beek
1965 – Ik kom eens kijken of er "niks te verhapsnappen valt" zegt
men in Tilburg en het betekent eens komen kijken of er niets "te
halen" of "mee te pikken" valt. Men kan dit werkwoord ook in enige
varianten horen zoals "verrapzakken" en "verhapzakken". Het is
uiteraard verwant met het Algemeen Beschaafd Nederlands
"verhapstukken". Dit betekent: een karweitje doen, of: een klusje
opknappen. In zijn oorsprong is het werkwoord afkomstig uit het
schoenmakersvak en was dan: verhakstukken. In het Middelnederlands
kennen wij het woord "hap" en het werkwoord "happeren" in de
betekenis van: roven, wegnemen. "Zakken" is afkomstig van het
Middelnederlands "versaeken" dat betekent: iets niet volgens de
regels doen of iets onwettigs doen. Hierin ligt dan ongetwijfeld ook
wel de verklaring van de bij het kaartspel gebruikte term: saken,
versaken en sokken. Dit betekent: niet "bijbekennen" (ook nog zo'n
mooie term!), wat wil zeggen: een andere kaart op tafel gooien dan
de regel van het spel vereist, terwijl men toch de gevraagde kleur
wel in de hand heeft. Als het spel vlug gaat, kan dat "in een
hapsnap" gebeurd zijn. We hebben hier te maken met een combinatie
van "happen en “snappen" In een hapsnap betekent iets vlug doen met
niet al te veel zorg of nauwkeurigheid. (Pierre van Beek – Tilburgse
Taalplastiek 46 - 31-12-1965)
1973 - "Hier valt niks te verhapstukken", zei een Tilburger om aan
te geven, dat er geen karweitje viel op te knappen. De uitdrukking
stamt uit het schoenmakersvak en was oorspronkelijk verhakstukken,
d.i. - naar we aannemen - nieuwe hakken onder de schoenen zetten.
Daarnaast kennen we ook het in enige variaties voorkomende woord
"verhapsnappen", waarvoor men ook wel hoort: "verrapzakken" en
"verhapzakken". Ze betekenen alle drie: meepikken. Het "hap" is
afkomstig van 't werkwoord: "happen" of "happeren". Dat is:
wegnemen, roven of kapen. Zakken is Middelnederlands en komt van
"versaecken", iets niet doen zoals het behoort, iets niet volgens de
regels of onwettig doen. Dan hebben we nog ons "hapsnap". Men kan
bv. iets "in een hapsnap" doen. Het komt overeen met iets
overhaastig doen. Dus in een vloek en een zucht, zodat het "in een
hapsnap gebeurd is". De combinatie van "hap" en "snap" betekent
eigenlijk: direct reageren. (Pierre van Beek – Tilburgse
Taalplastiek 183 - 24-11-1973)
vèrreg,
vèrrig
bijvoeglijk
naamwoord
vaardig, gereed,
klaar
Toen ie daormee verrig waar... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens
svd; ’Kareltje Vinken’; feuilleton in 10 afl. in NTC 13-4-1940 –
24-8-1940)
Toen Baokel in de Peel
nog lang geen "Baokel" hiette,
en d'eerste kerk in 't dörp
al op begos te schieten,
jao, haost al verrig waar (Piet Heerkens; uit ‘Vertesselkes, ‘De
deur van de kerk van Baokel, 1944)
"Wel gatjevergimme,
die kraai krijgt et verrig,
riep Jan, 't is 'n slimme!"(Piet Heerkens; uit ‘Vertesselkes, ‘De
köster van Baokel’, 1944)
Henk van Rijen - 'vèèreg,
vèèrdeg'
WBD III.1.4:318
'vaardig' = gereed
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
'verrig', 'verdig'
- klaar, gereed
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VEÈRDIG --
hetz. als Holl. vaardig. VEÈRDIG bvw. - gereed (z-o der Kemp.).
Zijde vèrrig?
WNT VERRIG
bijvoeglijk naamwoord ,
bw - bijvorm van vaardig, ve(e)rdig; in Brabant met syncope van d --
gereed, klaar.
vèrreghèd
zelfstandig
naamwoord
vaardigheid,
bedrevenheid
vèrrekèèker
zelfstandig
naamwoord
verrekijker
Figuurlijk gebruik
-
Hessels 2020 - Bij een gebeurtenis voordat je geboren was: - toen
zaate gij nòg in de vèrrekèèker! (Zegsman dhr. Hessels (1931-2006).
Volledige bron:
KLIK HIER )
vèrreve,
vèèrve
werkwoord, zwak
verven, verwen
B vèrreve –
vèrrefde – gevèrrefd; ik vèrref
versaoke
werkwoord, zwak
verzaken, 'saoke'
Henk van Rijen - 'verzaoke'
B versaoke -
versòkte - versòkt
-- ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimpings gij/hij versòkt
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERSAKEN -
hetz. als 'verzaken', fr. renier. In 't kaartspel! niet volgen als
men kan; eene kaart achterhouden.
verschaaje,
verschaajne
1. werkwoord, zwak; zelfstandig naamwoord
verscheiden,
(het) overlijden
Cees Robben - Gij wilt nò
oew verschaaje zeeker ópgestókt wòrre;
Cees Robben - naa wil ie
nòg vur et verschaaje en bòrd möllekepap;
2.
telwoord
verscheidene,
verschillende
Der wiere
verschaaje febrieke gebouwd
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - verschaaje =
diverse; 'verschaaiene'; 'verschaaije weken'
...verschaaiene waren er... (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd;
feuilleton ‘Bad Baozel’, 8 afl. in NTC 31-12-1938 – 18-2-1939)
Verschaaiene keeren laas ie dè-d-over en verschaaiene zuchten liet
ie deur de kaomer gaon. (Jan Jaansen; ps. v. Piet Heerkens svd; Den
Sik van Baozel; feuilleton in 8 afl. in de NTC 25-2-1939 –
18-4-1939)
Al verschaaie
keere hèk oe verteld hoe schon dèt hier is... (Naarus; ps. v.
Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Naarus - Hij kwaamp zelvers op z’n prikstuultje, en zoo treffend
schoon en zó eenvoudig, sprook ie mee z’n parochiaone, dèk er
verschaaie keer minne zaddoek van heb motte gebruiken... (Naarus;
ps. v. Bernard de Pont; in: Groot Tilburg 1941; CuBra)
Meej verschaaie sôrte wèène... (Lechim; ps. v. Michel van de Ven;
ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Wè hemme toch gegeete)
Èn de H. Hart presèssie/ zaag ie ok verschaaine keer. (Lechim; ps.
v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: En euw
heuvelse kèrk)
Ik kwaam dees week verschaajne keer/ òn en gesloote deur. (Lechim;
ps. v. Michel van de Ven; ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Asse
èège baos wille worre)
Frans Verbunt
(1996) - 'verschajege'
- verschillende
Piet van Beers – ‘Algemeen Beschaafd Tilburgs’: Òn 't diktee dè
jaorleks wort gehaawe/ hèk zèlf verschaajene keere meejgedaon.
(Spoeje doemmeniemer; 2009)
Stadsnieuws - Ik hèb van
verschaaje kaante geheurd dèt nie goed meej em gao. (210609)
verschaore
werkwoord, zwak
verscharen,
verplaatsen
WBD koeien van
de ene wei naar een andere overbrengen
-- verschaore -
verschaorde - verschaord
K. Heeroma -
Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - VERSCHAREN - het vee verscharen, uit de ene weijde in de andere
brengen. Zie
SCHAAR (bij Verster)
C. Verhoeven -
Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - SCHAREN
(schaoren) ov. ww (van vee gezegd) naar de wei brengen.
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERSCHAREN
- malkander v. - elk. aflossen, vervangen
verschiete
werkwoord, sterk
- verschiete -
verschôot - verschoote
Pierre van Beek
- verschrikken;
voorschieten
Pierre van Beek
- Kundet
verschiete? - kun je het voorschieten? Van verschiete worde lillek.
(Tilburgse Taaklplastiek 176)
N. Daamen,
Handschrift 1916 - "verschieten - verschrikken"
Henk van Rijen - 'veschiete'
WBD III.4.4:315
'verschieten' = idem (= verbleken, verkleuren)
Goem.
VERSCHIETEN – wkw - zijn poeder, geld, een kleur zal - ; ontstellen,
zij verschoot ervan.
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. - st.ww.
‘verschieten’, transitief: vrees aanjagen, doen schrikken;
intransitief a)
(ver)schrikken, ontstellen, b) van kleur veranderen, verkleuren,
verbleken. Z.a.
J.H. Hoeufft,
Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - VERSCHIETEN,
voor verschrikken; ook bij Kiliaen - en Huygens. Z.a.
K. Heeroma -
Brabants uit de 18e eeuw (woordenlijsten Verster,1968) - VERSCHIETEN - verschrikken. Zie Kiliaen -
C. Verhoeven -
Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - VERSCHIETEN l) ov. ww - voorschieten; 2) onov. ww - van kleur
veranderen, zijn kleur
verliezen; 3) onov. ww - schrikken (en van kleur veranderen?): oew,
ik verschoo:t toch.
Henk van Rijen - ek gao èfkes
men ôoge verschiete - ik ga even een dutje doen
WBD III.1.3.16
'verschoten' = versleten; ook 'kaal'
WBD III.1.4:293
'verschieten' = schrikken
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERSCHIETEN (met zijn en hebben) - plotseling ontstellen of
ontroeren, 'tzij van verrassing of verwondering, 'tzij van vrees of
angst
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - verschiete
ww - schrikken
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - verschiete -
schrikken = verschieten 'van kleur verbleken'
Bosch verschiete
- een dutje doen; schrikken; verkleuren
WNT VERSCHIETEN
(I) - 10) ontsteld doen raken van schrik; hevig schrikken; 11)
terugschrikken, terugdeinzen voor iets afschrikwekkends; 13)
opkijken van; 14) (van de gelaatskleur) snel, plotseling wegtrekken;
enz.
WNT deel XX
II, kolom 25, betekenis 27) in de verbinding 'zijn oogen
verschieten' = even inslapen, een licht kort slaapje doen.
verschille
werkwoord, zwak
schelen,
verschil uitmaken
-- verschille -
verschilde - verschild
Et kan mèn niks
verschille. - Het maakt mij niets uit.
... dè kan ze niks verschille. (Lechim; ps. v. Michel van de Ven;
ongedateerd knipsel 1960-1980; uit: Ge zèèt voetballer òf nie)
R.J. 'mar dè kan
óns niks verschille'
J.H. Hoeufft,
Proeve van Bredaasch Taal-eigen (1836) - ‘verschillen'- Het kan mij niet verschillen, voor verschelen. Z.a.
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw.ww.intr.,
'verschillen' - schelen
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERSCHILLEN - schelen, raken, aangaan: 't kan me niet verschillen.
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - verschille
ww - schelen
verschôon
zelfstandig
naamwoord
schone kleren,
inz. ondergoed
Henk van Rijen - leej mèn
verschôon klaor?
WNT VERSCHOON 5)
(Vl. belgië) Schoone kleeren, inz. schoon ondergoed. Joos (1900);
Lev.-Coopm.(1954); Desnerck (1972) - Die jongen, hi komt hi alle
zaterdage om zi' verschoon (Loquela).
verschôone
werkwoord, zwak
verschonen
B verschôone -
verschonde – verschond; ook in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij
verschont
verschôoning
zelfstandig naamwoord
verschoning
Van Delft - -
Moeder de vrouw "legt 's Zaterdags de verschooning klaar" en als we
dat schoone lijflinnen niet regelmatig aantrekken "raanden we een
week". (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 110; 20-04-1929)
verschôore
bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
Van Delft -
"Dat staat vreemd verschoren" beteekent: Dat doet voor de toekomst
vreemd aan. (Nwe. Tilb. Courant; Van Vroeger Dagen afl. 111; 27
april 1929)
WBD - Het Gemert Wb. noemt
een voltooid deelwoord verschoren (verskorre) in
de betekenis van volgroeid, hoog opgeschoten.
verschòtte
zelfstandig
naamwoord plur.
GG bij een werk
verbruikte (hulp)materialen
verschraole
werkwoord, zwak
verschralen
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'verschraolen'
-- verschraole -
verschròlde - verschròld
-- ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij verschròlt
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERSCHRALEN - schraal, dor, droog, mager worden
verschreepeld
bijvoeglijk naamwoord
uit Middelnederlands ‘schrepel’, mager, dor
vermagerd, verdord
Cees Robben – ...’n verschrepeld blad (1959)
verschrèppele
werkwoord, zwak
Henk van Rijen - verschrompelen
WBD III.2.3:159
'verschrompelen' = rotten van appels, ook 'verschromfelen'
verslabakke
werkwoord, zwak
verwaarlozen
WNT VERSLABAKKEN
- 1) verminderen, achteruitgaan, verzwakken, verflauwen; 2) laten
slabakken, laten verkommeren, verwaarlozen
verslaon
werkwoord, sterk
verslaan
WBD III.2.3:28
'de dorst verslaan / verslagen' = de dorst lessen
WBD III.2.3:266
'verslagen' = verschaald (bier)
verslèète
werkwoord, sterk
verslijten
WBD 'verslêête'
(II:1254) - versleten
—- verslèète -
verslêet – versleete; met vocaalkrimping: gij,hij verslèt
verslènde
werkwoord, sterk
verslinden
B verslènde -
verslon(de) - verslonde
-- Boutkan
kent alleen 'verslinden'
versmòrt
voltooid deelwoord, bijvoeglijk naamwoord
WBD 'ze zéjn
versmòrt' - ze zijn versmoord (m.b.t. huiden waarvan de haren
loslaten ten gevolge v. e. onjuiste conservering; II 589)
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERSMOORD
bw - versmoord, zat, smoordronken
WNT VERSMOORD -
l) gestikt; 2) verdronken; 4) ondergedompeld, tot over de ooren
zittend in, overstelpt, overmand door, volledig opgaand, verzonken
in, verloren, geheel verdwenen ... in een groote hoeveelheid of
massa van iets.
versnije
werkwoord, sterk
versnijden
WBD 'versneeje'
- versneden (gezegd v. e. huid die beschadigd is door sneden bij het
villen; II 587)
-- versnije -
versneej - versneeje
verspeule
werkwoord, zwak
verspelen,
kwijtraken
PM missen in
iemand (m.b.t. fysieke achteruitgang)
Frans Verbunt
(1996) - khèb sins
fleeweek veul òn onze Jaonus verspuld - ik zie dat hij achteruit
gegaan is
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - verspeule
ww - verspelen
-- verspeule -
verspulde - verspuld
-- ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij verspult
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERSPELEN,
in 't N. der Kempen: VERSPEULEN - verspelen, verliezen, kwijtraken
C. Verhoeven -
Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - VERSPELEN
(verspeule) l) kwijtraken bij het spel, resp. het spel verliezen; 2)
kwijtraken in andere omstandigheden, ook buiten eigen schuld, bv.
een ongeboren kind of een vrouw; 3) missen in iemand, gezegd v.
fysieke achteruitgang: ik heb er veul on verspuld - hij is hard
achteruit gegaan.
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
zw.ww.tr. 'verspuilen,
verspeulen' - verspelen, verliezen; z'n vraauw verspuile - zijn
vrouw door de dood verliezen.
verspraaje
werkwoord, zwak
verspreiden -
DANB verspraaje
-- verspraaje –
verspraajde – verspraajd
verstaand
zelfstandig
naamwoord
verstand
-
Cees Robben – Tilburg hee van wol verstaand! (19560630)
-
Cees Robben – En novvenaant zun verstaand viel ie nie dur de maand
(19811127)
-
Cees Robben – [Moeder die haar kind naar school brengt:] Hij hee nie
veul verstaand, mister.. Mar wettie heej is wel van ’t biste...
(19790923)
WBD III.1.4:23
verstaand = verstand
Uitdrukkingen
- MP - gez. Hij
heeter net zóveul verstaand van as en koej van saffraon eete.
- Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - verstaand
hèbbe van gekókt eete (Nicolaas Daamen (Handschrift Tilburgs) - 1916) - veel verstand hebben van…
- Variant - gin
verstaand hèbbe van ...
-
Hessels 2020 - Als iemand intensief met een vertrokken gezicht aan
het TV kijken is: - hij kèkt meej hil zen verstaand! (Zegsman dhr.
Hessels (1931-2006). Volledige bron:
KLIK HIER )
verstaandeg
bijvoeglijk
naamwoord
verstandig
- WBD III.1.4:25
- verstandig = wijs
verstaon
werkwoord, sterk
verstaan,
begrijpen
R.J. want óns
taol verstòn ze nie
Cees Robben - hij verstao
ginne flikker;
-- verstaon -
verston(d) - verstaon
-- in
tegenwoordige tijd
vocaalkrimping in pluralis: wij/göllie/zullie verstòn
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
st.onr.ww.intr. ‘verstaan’ – op een andere plaats gaan staan.
verstêene
werkwoord, zwak
verstenen
B verstêene -
verstinde - verstind
— ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij verstint
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERSTEENEN
(met zijn) Wordt gezeid van peren, wanneer er harde knobbels of plekken in
groeien
verstèùke,
verstukke
werkwoord, zwak
Henk van Rijen - verstuiken
-- verstèùke -
verstökte - verstökt
-- ook in
tegenwoordige tijd vocaalkrimping: hij verstökt
verstouwe
werkwoord, zwak
verstouwen
De Wijs --
Hij hee hil wè te verstouwe mar hij begaait ’t nogal is (17081964)
verstukke,
verstèùke
werkwoord, zwak
verstuiken
B - verstukke -
verstukte - verstukt
vertèère
werkwoord, zwak
verteren
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - 'verteiren'
Kernkamp -
Bezorging Dialectenquête 1879 - vertêre (ê
= fr. même)
B vertèère -
vertèèrde - vertèèrd
WBD III.3.1:208
'verteren', 'besteden, opmaken, uitgeven' = besteden
verteeveeje
werkwoord, zwak
aan televisie verslaafd raken of worden
De Wijs --
(Gezegd tegen iemand die alleen nog maar tijd heeft om televisie te
kijken) “Praot naa is ‘ne keer mee, ge zèt himmaol aon ut
verteeveejen.” (15-06-1963)
Cees Robben –
Swels ons Logje in den eeter zit, ben ik aon ’t verteeveeje...
(19741018)
vertèrder
zelfstandig
naamwoord
verteerder
Cees Robben – [uitdrukking:] Nao unne vergerder komt unne verterder.
(19840106)
gez. Pierre van
Beek - Irst ene
vergèèrder, dan ne vertèèrder - wat een vader bijeengaart, draait de
zoon erdoor (Tilburgse Taaklplastiek 127)
Piet Heerkens - Vertesselkes - 1941
vertèssel
zelfstandig
naamwoord
vertelsel,
verhaal
vertèsselkes
(Heerkens SVD), naam van een gedichtenbundeltje
Vertelt dan is
gaauw in vertesseltje". (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in: Groot
Tilburg 1941; CuBra)
Henk van Rijen - 'vetèssel'
Stadsnieuws - Ge
moet hier naa gin vertèsselke gòn ophange ik gelêûf oe vur ginne
sènt. (280310) Je moet hier nou geen fabeltje gaan vertellen ik
geloof je absoluut niet.
WBD III.3.1:252
'vertesseltje’ = sprookje
vervat
zelfstandig
naamwoord
Frans Verbunt
(1996) - (financiële)
reserve; iets om op terug te kunnen vallen
Cees Robben – ‘k Hô gin vervat mir... (19680614)
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - vervat zn -
gin vervat hebbe - geen reserve hebben
WNT VERVAT -
schriftelijke opgave of samenvatting van iets (XX II:1415)
Haor VERVAT -
voorraad
vervatte
werkwoord, sterk
anders
(vast)pakken
WBD vervatte (II:1003)
- vervatten: het kettinggaren van de ene hand in de andere pakken
bij de bomen.
WNT VERVATTEN -
11) een handeling, een zaak, een vriendschap e.d. die men heeft
gestaakt of onderbroken, of een onderwerp dat men reeds besproken
heeft, weer aanvatten, opnieuw ter hand nemen, weer beginnen,
hervatten
Haor VERVATTE -
terugkomen
verveele
werkwoord, zwak
vervelen
WBD III.1.4:400
'zich vervelen’,'vervelen', 'zijn eigen vervelen' = idem
WBD III.1.4:410
'vervelen' = idem
B verveele -
vervilde - vervild
--
vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij vervilt
vervu
Zelfstandig naamwoord.
Verkorting van ‘vervoedering’. Ook: vervoeden.
- ‘Een roestpraatje’ (Weekblad van Tilburg, 5 oktober 1867):
Op half vervu te langen aan een of anderen keuter. Daar niet
geannoteerd. - In Van de Schelde tot de Weichsel (deel 1,
1882) geannoteerd als: op halve vervoedering geven. Men geeft een
stuk vee onder
beding, dat de meerdere opbrengst na eenigen tijd half aan den
eigenaar en de andere helft aan den kleinen boer komt, die zich met
de voedering belast heeft.
- De Bont: Zegsw. op half vervuui haauwe (houden): wanneer bv. een
zog moet baggen kan een ander dan de eigenaar ze de kost geven op
voorwaarde dat de helft van de jongen voor hem is.
verwaase
voltooid deelwoord van ‘verwaase’
verwassen, in de betekenis ‘vergroeien’, gezien de prent:
kromgroeien door ouderdom of ziekte (zie WNT lemma Verwassen I:I.3.)
Cees Robben – ...vernepen vervrongen verwaasen deur jicht...
(19590516)
verwèère
werkwoord, zwak
verwarren
B verwèère -
verwèèrde - verwèèrd - vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij verwèrt
verwèèt
zelfstandig
naamwoord
verwijt
verwèète
werkwoord, sterk
verwijten
WBD III.1.4:424
'verwijten' = idem
- verwèète -
verwêet – verweete; in tegenwoordige tijd vocaalkrimping: gij/hij verwèt
verwòchte
werkwoord, zwak
verwachten
Kees en Bart
(krantenrubriek in Groot Tilburg, ca. 1935) - ‘verwochten'
Cees Robben - toen ik ene
klèene verwòchtte;
Henk van Rijen - mar verwòcht
hak et wèl
-- verwòchte -
verwòchtte - verwòcht
WBD III.1.4:57
'verwachten' = vermoeden; 244 'verwachten' = hopen
WBD III.1.4:l86
'verwachten' = idem
WBD III.2.2:2
'in verwachting zijn' = zwanger zijn
verwòchting
zelfstandig
naamwoord
verwachting
WBD III.2.2:1
'in verwachting' = zwanger
WBD III.1.4:186
'verwachting' = idem
verwònd
bijvoeglijk
naamwoord
verwaand
WBD III.1.4:l67
'verwaand' = hovaardig; 'verwaand' = trots
WBD III.1.4:169
'verwaandigheid' = trots (subst.)
verzaoke,
saoke
werkwoord, zwak
verzaken
Frans Verbunt
(1996) - bij het
kaarten geen troef of kleur bekennen; ook: 'saoke'
Cees Robben – Mar ge meut nie verzaoke... (19561013)
A. Weijnen,
Etymologisch dialectwoordenboek (1995) - fersaoke,
versaoke - oneerlijk geen kleur of troef bijspelen

Uit het weekblad Groot Tilburg, dat tussen 1939 en 1946 verscheen.
De tekening van Frans Mandos van een professor voor een schoolbord
dateert uit 1939 en was het vaste kader van de rubriek 'Cursus in
Tilburgs'. Lezers konden korte Tilburgse zinnetjes insturen, die op
het schoolbord werden afgedrukt.
verzeej
voltooid deelwoord van verzègge
verzegd, beloofd
-
Cees Robben – Ik ben al verzeej bij ons taante Nolda.. (19690207)
-
Cees Robben – Zèède ’n zondag al verzeej... (19621026 – geen Prent
van de week maar gelegenheidsprent)
Hees verzeggen,
verzeed (VIII:19)
verzèùme
werkwoord, zwak
verzuimen
vocaalkrimping in tegenwoordige tijd: gij/hij verzömt
B verzèùme -
verzömde - verzömd
WBD III.1.4:374
'verzuimen' = idem
verzèùpe
werkwoord, sterk
verzuipen
Cees Robben - iemand die
ònt verzèùpe was; oewèège verzèùpe;
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - zoo
gelukkeg as enen hond die op zene verjaordag verzoope wordt (D'l6)
- ironisch voor:
ongelukkig - Variant: ge ziet erèùt as ene jóngen hónd die óp zene
verjaordag verzoope wòrdt
-- verzèùpe -
verzôop - verzoope
-- in
tegenwoordige tijd
vocaalkrimping: gij/hij verzöpt
verzuuke
werkwoord, sterk
verzoeken,
uitnodigen
Henk van Rijen - Ge mot us
èfkes ötzuuke wie me ammòl motte verzuuke'
WBD III.3.1:39
'verzoeken', resp. 'vragen, noden, uitnodigen' - uitnodigen
-- verzuuke -
verzòcht - verzòcht
—- korte uu
C. Verhoeven -
Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - VERZOEKEN
(verzuuke) ov. ww -zonder aanvullende onbep. wijs met 'te':
uitnodigen voor een bezoek.
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VERZUKEN -
verzoeken
Jan Naaijkens -
Dès Biks (1992) - verzuuke ww
- uitnodigen
vèst
zelfstandig naamwoord
vest
ook mannelijk aangetroffen:
Van ons
Lia krêeg ik meej dieje Siendreklaos ene schôone vest. (Lodewijk
van den Bredevoort – ps. v. Jo van Tilborg, Kosset den brèùne
eigeluk wel trekken? Dl. 2, Tilburg 2007)
vèt
bijvoeglijk
naamwoord , zelfstandig naamwoord
vet
WBD vruchtbaar
(van akkerland) (Hasseltse term)
Van Beek -
"Vet as 'n slèk (slak). "Slekvet", "Vet als olie". "Rotvet". "Zo vet
as 'n mispel". (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25
augustus 1959)
Van Beek -
"Nou is 't vet van de romme" (melk). Er is weinig meer te
verdienen. (Nwe. Tilb. Courant; Typische zegswijzen afl. 5; 25
augustus 1959)
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - nie veul
vèt van schèùm (Kn'50) - van de wal in de sloot
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - te vèt, Bèt,
twee keer van doen ('50) - aansporing tot zuinigheid
WBD III.3.1:245
'zijn vet meegeven' = scherp de waarheid zeggen
WBD III.1.4:423
'iemand zijn vet geven' = berispen
Cornelissen &
Vervliet - Idioticon van het Antwerpsch dialect - 1899 - VET bvw. –
vet, fr. gras; het vet hebben - een goed leven hebben; van den
grond, vruchtbaar
vètgat
zelfstandig
naamwoord
WBD vetgat, het
ondiepe gat in de poot van een werktafel, dat gevuld is met vet dat
diende om de els glad te maken (II:694)
vèthòl
zelfstandig naamwoord; spotnaam; scheldwoord
1. bepaalde functie in weverij
WTT 2012 - van
oorsprong waarschijnlijk de functies waarbij een textielarbeider
smoutolie moest gebruiken.
D’16 "vethol -
scheldnaam voor fabrieksjongens, vooral draadmakers"
Naarus
-
...wij han innen kollesaolen règenput, en die wier van tèd tot tèd
ok schongemokt, as ’t is langen tèd dreug gewist wis. Naa hamme daor
zoo wel wè van die jonge gasjes veur die ze vruuger "vethollen"
noemden, maar die laoter de naomsveraandering onderginge; en toen
"Draod versterkers" hietten. (Naarus; ps. v. Bernard de Pont; in:
Groot Tilburg 1941; CuBra)
A.J.A.C. van Delft – 1930 - In Tilburg heeft het baantje der
draadmakers hen den scheldnaam van ►"vetzakken" of ►"vetkezen"
gegeven. (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 1 februari 1930
Van vroeger dagen 151: Folklore en Ambacht 1)
Anoniem - De scheldtitel waarmede de jongeren [in de textielfabrieken]
vooral werden aangeduid was fabriekslap en vethol; de welwillende
algemeene benaming was voor de kleinen: draadmaker en voor de
grooten fabrieksmeens, werkmeens, en voor allen te samen 't of dè
werkvolk! Mét de noodige minachting a.h.b. Dat was misschien nog het
ergste van al, dat de waardeering al te veel zich uitte in weinig
achting. (Anoniem; in Nieuwe Tilburgsche Courant 30-01-1941, ‘Hoe
was het “in onze streken?"’.)
Cees Robben – knöpt de vethol rap z’n draoike (19560630)
Karel de Beer, Tilburgs bijnamenboek -
2000 - ene vèthôl
= draadmaker in het spinproces (blz. 97)
1.1. vèthol = vètbòl
Karel de Beer - draadmaker in het spinproces van een textielfabriek.
Het woord vèthòl werd ook gebruikt als scheldnaam voor een
politieagent en schijnt oorspronkelijk te komen van vètbòl. Dit
waren vettige, aan elkaar geplakte draadjes die werden opgeveegd op
de fabrieksvloer en waarvan bolletjes werden gedraaid, die werden
gebruikt om de kachel aan te maken. Degenen in de fabriek die dit
moesten doen werden door de anderen minachtend vètbòl genoemd, omdat
dit veegwerk niet hoog werd aangeslagen. (Tilburgs bijnamenboek,
2000)
2. politieagent
Stadsnieuws - Toen ze
kattekwaod han ötgehòld krêege ze ene vèthòl aachter der broek.
(121210) - Toen ze kattekwaad uitgehaald hadden, kregen ze een
politieman achter zich aan.
Enquête over
‘Je favoriete Tilburgse woord’ op Facebookpagina ‘Je bent een echte
Tilburger als...’ maart 2013 -

WBD III.3.1:345
'vethol, vetkees' = politieagent

Spotnamen voor een politieagent - uit De Tijd - 3 mei 1968
vèthölleke
zelfstandig
naamwoord, verkleind
fabrieksjongen
voor het vuilste werk
verkleinwoord van 'vèthòl',
met umlaut
vèthoorentje
zelfstandig
naamwoord, verkleind
bepaald
schoenmakersattribuut
WBD vèthoorentje
- schapen- of geitenhorentje, dat de schoenmaker met pap of stijfsel
op zijn werktafel heeft staan; hs K 183 (II 695)
Mandos -
Brabantse Spreekwoorden - 2003 - en neus as
en schoenmaokersvèthoorentje (Nicolaas Daamen - Handschrift Tilburgs 1916) spreekwoordelijke vergelijking.
N. Daamen,
Handschrift 1916 - "vethorentje - 'schoenmakers vethorentje' - schapen- of geiten
horentje dat de
schoenmaker met pap op zijn werktafel heeft staan - pap of stijfsel"
vètkees
zelfstandig naamwoord, spotnaam
A.J.A.C. van Delft – 1930 - In Tilburg heeft het baantje der
draadmakers hen den scheldnaam van "vetzakken" of "vetkezen"
gegeven. (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 1 februari 1930
Van vroeger dagen 151: Folklore en Ambacht 1)
vètlèèr
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
van vetleder
- WNT - lemma vetleder(1957):
Bij de
bereiding met vet (traan) behandeld en daardoor waterdicht leder.
Uitdrukkingen
In combinatie met 'medòllie'
- WNT - lemma vetleder (1957)
V. GINNEKEN, Handb. 2, 455 b [1914] - Vetleren …; spottend als
iemand vraagt: wat krijgste deveur? is het antwoord: 'n vètlere
medaje, ENDEPOLS [1955].
-
Karel en Sjarel -
SJAREL. Dè kunde begrèpe. Hij holde zon vetlèère medollie uit zunnen
binnenzak en 'n buukske en hij kladde mèn erop. (dialoog in Groot Tilburg, 20 april 1945)
-
Hessels 2020 - Bij een negerin met slappe, hangende, lege borsten: -
kèkt die meej der vètlèère medòllies! (Zegsman dhr. Hessels
(1931-2006). Volledige bron:
KLIK HIER )
vètmôok
scheldnaam voor zwaarlijvig iemand
-
Cees Robben – Ge het vort unne buik as ’n spurriekoei... vetmôôk...
Ge meugt gerust ’n voeierke minder afsteken... (19650611)
vètpan
zelfstandig naamwoord
vetpan, pan waarin vlees en vet werden opgediend om te 'soppen'
Interview dhr. Van den Aker -- 1978 -- En sondagsmèèreges, zak mar
zègge, vur we nòr de kerk toe ginge, dan wier, as we dan öt de kèrk
kwaame was de pan, vètpan op tòffel meej goed spèk erin…ötgebakke…
dè was nògal nie lekker, hè…sòppe, sòppe!” (transcriptie Hans
Hessels 2014) ►
Klik hier voor audiofragment
vètzak
zelfstandig naamwoord, spotnaam
A.J.A.C. van Delft – 1930 - In Tilburg heeft het baantje der
draadmakers hen den scheldnaam van "vetzakken" of "vetkezen"
gegeven. (Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 1 februari 1930
Van vroeger dagen 151: Folklore en Ambacht 1)
- A.J.A.C. van Delft – 1929 –
DRAADMAKERSLIEDJE
't Is koud, de sneeuw daalt neder,
In die schoonheid en pracht der natuur.
Die sneeuwtjes vliegen als vlokjes,
En, o wat draaien die molentjes schoon.
Die spilletjes piepen als muisjes
Als men daar geen olie aan doet.
Pleizier, pleizier, wij zijn die vetzakken,
Pleizier, pleizier, wij zijn die vetzakken van pleizier. (Nieuwe
Tilburgsche Courant - zaterdag 22 juni 1929 - Van vroeger dagen 120:
Weversliedjes)
vètzakkerij
zelfstandig naamwoord
het werk van de vètzak in de textielfabriek
A.J.A.C. van Delft – 1929 –
DRAADMAKERSLIEDJE
Dat we vetzakken zijn, dat willen we weten,
Willen wij weten, willen wij weten.
Want die vetzakken staan overal bekend.
Wij hebben geen muziek of geen piano, ook geen orgel,
Maar wij draaien onze molens door vanaf den vroegen morgen
En met een oprecht gemoed keeren wij des avonds weer naar huis.
Zoo leven wij, zoo leven wij, zoo leven wij,
Alle dagen, alle dagen,
Zoo leven wij alle dagen in die vetzakkerij. (Nieuwe Tilburgsche
Courant - zaterdag 22 juni 1929 -Van vroeger dagen 120:
Weversliedjes)
vetiel
zelfstandig
naamwoord
- Henk van Rijen - ventiel
vètkaoi
zelfstandig naamwoord, scheldwoord
- Verrèkten dikke vètkaoi, bier haole
gij!
(Uit: F. van der Meer, Ferry van de Zaande, verhalen van een echte
Tilburger, 2010.)
vètkèùf
zelfstandig
naamwoord
Karel de Beer,
Tilburgs bijnamenboek - 2000 - de
vètkèùve = bep. nozembende (blz. 97)
vètlèmke
zelfstandig naamwoord, verkleind
vetlampje - olielampje
A.J.A.C. van Delft --
vètlèmkes -- 'n Schôn gezicht was 't wel [op de klottermarkt] mee
die vetlaampkes en laoter petrol tusschen de spullekes en onder de
kraomkes, waor van alles veur 'n paor cente gekocht wier veur de
kènder. (Nwe. Tilb. Courant, 5 dec. 1929)
vètlòk
zelfstandig
naamwoord
vetlok
WBD vetlok (aan
een paardebeen), in Hasselt 'koowt' genoemd
WBD (Hasselts
voor) boelee (aan een paardebeen), ook 'koot', (Hasselt) 'koowt'
genoemd
vètsmèlter
zelfstandig
naamwoord
PM lijntrekker,
iemand die weinig presteert
N. Daamen,
Handschrift 1916 - "nou 't is
'ne vetsmelter (een rare akelige vent)"
C. Verhoeven -
Herinneringen aan mijn moedertaal - 1978 - VETSMELTER
(vètsmilter) m - iemand die weinig uitvoert
A.P. de Bont -
Dialekt van Kempenland - 1958 e.v. -
znw. m.
'vetsmelter' - woord met vage schimpende betekenis
vètwaajer
zelfstandig
naamwoord
iemand die
koeien vetmest
WNT VERWEIDER -
boer die zich toelegt op het vetweiden (= door weiden, laten grazen,
vet doen worden); stuk vee dat men in de wei laat loopen om vet te
worden, of dat daarvoor geschikt is.
|