INHOUD DOSSIERS
INHOUD W T T
CUBRA HOME

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Strčůf - struif - pannenkoek - pannekoek

terug naar strčůf

zie ook ččrpelkoek

zie ook timper 

zie ook vastenaovend

 

Samengesteld door Ed Schilders en Harry van Boxtel - 1012-11-01

 

Frederick Bloemaert - Februari (detail; 1635)

 

strčůf

zelfstandig naamwoord

pannekoek(enbeslag)

... plat as 'ne struif of dik en rond glek 'n stertjes-knol (Kubke Kladder; ps. v. Pierre van Beek; NTC; Uit ‘t klokhuis van Brabant 3; 23-10-1929)

vB fig. achterwerk

vB spčkstrčüf - spekpannekoek

vB Hij heeter zene strčůf tňch mar lčkker ingedraajd. - Die jongeman heeft zich op een gunstig adres een meisje verworven. (TT 154)

V aajerstrčůf (Z.a.)

BrSp der zene strčůf indraaje (vB TT'72)-een goede plaats veroveren; soms in het bijzonder m.b.t. een vrijer

WBD III.1.1:138 'struif' = achterwerk

WBD III.2.3:150 'struif', 'eierstruif' = eierkoek

WBD III.2.3:224 'struif' = pannenkoek; 226 'spekstruif' = spekpannenkoek

WBD III.2.3:227 'kersenstruif' = kersenpannenkoek;

WBD III.2.3:227 'struifje' = flensje

SN We eete taovend spčkstrčůf meej stroop (130607)

Antw. STRUIF znw. v. -zeer dikke pannekoek van bloem gebakken.

Verh. STRUIF (strö:f) m - 1) pannekoek; 2) inspanning, in de uitdr. '’t kost veul strö:f - het kost kruim.

Bont strö.f, znw.vr. 'struif' - 1) pannekoek; 2) sul, hannes (uitsl. v. mannen)

WNT STRUIF - 1) eiergebak, omelet; 2) in Antw.: zeer dikke pannekoek

 

Adriaen Brouwer

 

Johannes Koernlein - Koekenbakster (1765)

 

  \

Pieter Jansz Quast - Pannenkoekenbakster met twee kinderen  (1639)

 

Theodor Matham - Pannenkoekenbakster (1630)

 

Balthazar van den Bos (1528)

 

Godfried Schalcken - De pannenkoekeneter (17de)

 

Jan van Bijlert (17de)

 

Adriaan de Lelie (18de) Vrouw bakt pannenkoeken