INLEIDING THEO VAN DOORN

OVERZICHT LEESTEKSTEN

HOME

Een dilemma
Op weg naar het internaat
Internaat
Toneel spelen
Hongerliefde
Eten
Corvee
Hygiëne
Ziek zijn en beter worden
Bezoek
Terug naar huis
Bevrijd
De Klingens
Trui
V1
Weer op het internaat - Broeder Ulrik
De voetbalwedstrijd
Het laatste jaar van de Kweekschool
Vasten
Kermis
De keuring
Eindexamen

Doruske 3 - Leerling, kwekeling

Theo van Doorn

vignetleaf.jpg (789 bytes)

V1

Van al de karweitjes die ik thuis in de bakkerij verrichtte, bleven er weinig over. Vader, mijn broers, Jaap Jongejan en de knechts konden dat beter en vlugger. Ik was zoiets als een sta in de weg, "ene dromer," zo noemde mij een van de knechts . Hij had gelijk, ik was heel vaak verstrooid. Bestellen mocht ik nog wel, want vader vond dat ik goed met mensen kon omgaan. Ik moest op een zaterdagmiddag een bestelling bezorgen bij Van Dieren, directeur van de boterfabriek. Ik belde aan. Geen gehoor. Toen zag ik het briefje op de voordeur: "Bakkertje, leg de bestelling maar in de garage in de melktuit en doe de garagedeur daarna dicht." De garage lag nogal veraf, vond ik, ik fietste de garage in, zette mijn fiets tegen de binnenmuur, deed het brood, het krentenbrood en de worstenbroodjes in de tuit, deksel erop, deur dicht. Ik liep terug naar het woonhuis om mijn fiets te pakken, mooi niet, mijn fiets was weg. Gestolen natuurlijk. De politie woonde gelukkig vlakbij. Ik liep ernaartoe en belde aan. Plots herinnerde ik me, dat ik de fiets in de garage had gezet. Ik wilde weglopen, maar het was te laat, Termeer deed open. Wat moest ik nu verzinnen? Wat ik bedacht was niet zo slim. "Meneer Termeer kunt u me misschien ook zeggen, hoe laat het is?" Termeers gezicht dacht, die houdt me voor de gek. Hij keek me aan in mijn vragende ogen. Hij glimlachte en zei: "Keer je maar om, dan kun je het zelf zien." Ik draaide me om en keek recht op de kerktoren.

Ook al waren we bevrijd, de vijand lag een dichtgevroren rivier breed van ons af. En dan die V1's. Het was zondag. We zouden met zijn allen gaan schaatsen op de Soldatenwiel. Schaatsen was de prachtigste gelegenheid meisjes te ontmoeten. Ik ging met Harri en Martha mee. Arina lag op bed, ze had griep. Het ijs was hard, er waren veel meisjes. Vooral het "zwieren," met zijn tweeën rondjes draaien, samen vooruit, de jongen achter, of om beurten één achteruit één vooruit. Hoe het ook zij, je voelde door je winterjas de warmte van het meisjeslichaam bij dat zwieren. Er waren ook meisjes die je hand op hun borstje legden. Ondanks de winterse kleding en wanten, gaf dat een fijn gevoel.

Harri die even naar huis gefietst was om een nieuw riempje voor zijn schaats te halen, kwam naar me toe gelopen en riep: "Je moet onmiddellijk naar huis komen, er is een V1 tegen de protestantse kerk gevlogen, alle ruiten zijn er bij ons uit." Ons huis lag hemelsbreed nog geen 200 meter van deze kerk af. Ik schaatste de Soldatenwiel af, ondersteunde Harri, die geen schaatsen aanhad, sloeg de mijne om de trappers en fietste zo hard ik kon naar huis. Harri was ouder en reed sneller. Ik was bijna thuis bij de boerderij van Janus de Kwaadsteniet. Hij deed de schuurdeur open en hun grote hond rende op mij af. Ik kon niet van mijn fiets af zo gauw, want mijn schaatsen zaten om de trappers. De hond sprong tegen me aan, ik viel om en hij beet me net boven mijn schaatsschoen in mijn rechterbeen. Ik gilde, de boer vloekte en schreeuwde, de hond liet me los. Ik trok mijn schaatsen van de trappers en voelde de pijn van de beet. Sindsdien haat ik honden en ben van grote doodsbang.

Ik reed naar huis. Wat een ravage. De bijkeuken was tien cm losgescheurd van de keuken. De achtermuur van de bijkeuken en de wc lag eruit, zodat we met goed fatsoen overdag niet naar het toilet zouden kunnen. De binnenmuur van de slaapkamer waar mijn zieke zusje op lag, was gescheurd, stond uit het lood, een brok stenen was op haar bed gevallen. De dokter constateerde dat ze behalve griep nu ook nog een zware hersenschudding had.

Alle ruiten waren eruit. Het was een strenge winter, dus alle ramen, etalages, deuren moesten dichtgemaakt worden. Vader liep met een bebloed achterhoofd rond en gaf aan ons leiding. Hij zat, zo vertelde hij later, rustig in de bakkerij te lezen; het werd al wat donker. Hij kon zich beter omdraaien, vond hij, met zijn rug naar het raam en het licht op zijn boek, toen vloog die V1 tegen de kerk. Het bakkerijraam vloog in scherven waarvan er enkele in zijn achterhoofd drongen. Hij bloedde hevig, depte het wat af met koud water. Daarna begon hij onmiddellijk alles met bloemzakken dicht te spijkeren. Het was ook overdag hartstikke donker, maar wel warm.

Een collega van vader, Graadje de Groot, voor wie wij al enige tijd bakten, had al zijn meubels en spulletjes naar de lagere school in ons dorp gebracht. In zijn dorp kwamen nog steeds Duitsers die, als ze de kans kregen, alles stalen en in brand staken. Ons dorp was veel veiliger. Deze school lag tegenover de protestantse kerk. Vader had hem een ruitje gevraagd, dat per ongeluk uit het raam van de bakkerij gestoten was met een scheuter.

‘s Maandagsmorgens kwam collega-bakker Graadje in de bakkerij. "Marinus," zei hij, "ik heb mijn spulletjes op zaterdag naar de school gebracht; op zondag was er niks meer, maar de moffen zijn eraf gebleven. Wat ik wel erg vind, is dat dat ruitje waarom ge gevraagd hebt, ook kapot is." Vader glimlachte en gaf hem een stompje tegen zijn ribben.

Die V1 had meer schade aangebracht, dan ik dacht. De protestantse kerk, de school, de huizen eromheen lagen plat. Er waren twee soldaten gesneuveld die bij de kerk op wacht stonden, en vijf mensen hadden ernstig oogletsel opgelopen. Ze dachten wat doet die V1 raar, zo anders dan anders, ze keken door het raam en op dat moment vloog die tegen de kerk.

Je werd aanhoudend en zeer onverwacht met die V 1 ’s geconfronteerd. Toen we weer op de Soldatenwiel aan het schaatsen waren, hoorden we er een. "Hij staat stil", riep iemand. Paniek. Het kon dan gebeuren, wanneer de straalmotor was uitgevallen, dat die V1 recht naar onder vloog of dat hij bijna horizontaal kilometers verder zweefde. Martha en ik sprongen in éénmansputjes met onze schaatsen aan en bukten zo diep als we konden. "Die komt in de Soldatenwiel terecht", merkte Martha op. Ik keek over de rand van het putje. Midden op het ijs zag ik iemand liggen, ik keek wat scherper, het was Lambert van den Briel. "Stommer kun je je natuurlijk niet schuilhouden; als zo’n V1 in de wiel stort, scheurt het ijs en ook al ben je niet geraakt, je kunt verdrinken." De V1 stortte in de wiel, Lambert kwam er goed af, alleen een nat pak en heel veel kou. Ik zag Martha bidden. Ik vroeg haar, wat bid je nou? Ze zei:

 

Lieve Vrouwke

geef hem toch een douwke, .

dan valt hij in de polder

en niet bij ons op zolder.

 

vignetleaf.jpg (789 bytes)