Van al de karweitjes die ik thuis in de bakkerij
verrichtte, bleven er weinig over. Vader, mijn broers, Jaap
Jongejan en de knechts konden dat beter en vlugger. Ik was zoiets
als een sta in de weg, "ene dromer," zo noemde mij een
van de knechts . Hij had gelijk, ik was heel vaak verstrooid.
Bestellen mocht ik nog wel, want vader vond dat ik goed met mensen
kon omgaan. Ik moest op een zaterdagmiddag een bestelling bezorgen
bij Van Dieren, directeur van de boterfabriek. Ik belde aan. Geen
gehoor. Toen zag ik het briefje op de voordeur: "Bakkertje,
leg de bestelling maar in de garage in de melktuit en doe de
garagedeur daarna dicht." De garage lag nogal veraf, vond ik,
ik fietste de garage in, zette mijn fiets tegen de binnenmuur,
deed het brood, het krentenbrood en de worstenbroodjes in de tuit,
deksel erop, deur dicht. Ik liep terug naar het woonhuis om mijn
fiets te pakken, mooi niet, mijn fiets was weg. Gestolen
natuurlijk. De politie woonde gelukkig vlakbij. Ik liep ernaartoe
en belde aan. Plots herinnerde ik me, dat ik de fiets in de garage
had gezet. Ik wilde weglopen, maar het was te laat, Termeer deed
open. Wat moest ik nu verzinnen? Wat ik bedacht was niet zo slim.
"Meneer Termeer kunt u me misschien ook zeggen, hoe laat het
is?" Termeers gezicht dacht, die houdt me voor de gek. Hij
keek me aan in mijn vragende ogen. Hij glimlachte en zei:
"Keer je maar om, dan kun je het zelf zien." Ik draaide
me om en keek recht op de kerktoren.
Ook al waren we bevrijd, de vijand lag een
dichtgevroren rivier breed van ons af. En dan die V1's. Het was
zondag. We zouden met zijn allen gaan schaatsen op de
Soldatenwiel. Schaatsen was de prachtigste gelegenheid meisjes te
ontmoeten. Ik ging met Harri en Martha mee. Arina lag op bed, ze
had griep. Het ijs was hard, er waren veel meisjes. Vooral het
"zwieren," met zijn tweeën rondjes draaien, samen
vooruit, de jongen achter, of om beurten één achteruit één
vooruit. Hoe het ook zij, je voelde door je winterjas de warmte
van het meisjeslichaam bij dat zwieren. Er waren ook meisjes die
je hand op hun borstje legden. Ondanks de winterse kleding en
wanten, gaf dat een fijn gevoel.
Harri die even naar huis gefietst was om een nieuw
riempje voor zijn schaats te halen, kwam naar me toe gelopen en
riep: "Je moet onmiddellijk naar huis komen, er is een V1
tegen de protestantse kerk gevlogen, alle ruiten zijn er bij ons
uit." Ons huis lag hemelsbreed nog geen 200 meter van deze
kerk af. Ik schaatste de Soldatenwiel af, ondersteunde Harri, die
geen schaatsen aanhad, sloeg de mijne om de trappers en fietste zo
hard ik kon naar huis. Harri was ouder en reed sneller. Ik was
bijna thuis bij de boerderij van Janus de Kwaadsteniet. Hij deed
de schuurdeur open en hun grote hond rende op mij af. Ik kon niet
van mijn fiets af zo gauw, want mijn schaatsen zaten om de
trappers. De hond sprong tegen me aan, ik viel om en hij beet me
net boven mijn schaatsschoen in mijn rechterbeen. Ik gilde, de
boer vloekte en schreeuwde, de hond liet me los. Ik trok mijn
schaatsen van de trappers en voelde de pijn van de beet. Sindsdien
haat ik honden en ben van grote doodsbang.
Ik reed naar huis. Wat een ravage. De bijkeuken
was tien cm losgescheurd van de keuken. De achtermuur van de
bijkeuken en de wc lag eruit, zodat we met goed fatsoen overdag
niet naar het toilet zouden kunnen. De binnenmuur van de
slaapkamer waar mijn zieke zusje op lag, was gescheurd, stond uit
het lood, een brok stenen was op haar bed gevallen. De dokter
constateerde dat ze behalve griep nu ook nog een zware
hersenschudding had.
Alle ruiten waren eruit. Het was een strenge
winter, dus alle ramen, etalages, deuren moesten dichtgemaakt
worden. Vader liep met een bebloed achterhoofd rond en gaf aan ons
leiding. Hij zat, zo vertelde hij later, rustig in de bakkerij te
lezen; het werd al wat donker. Hij kon zich beter omdraaien, vond
hij, met zijn rug naar het raam en het licht op zijn boek, toen
vloog die V1 tegen de kerk. Het bakkerijraam vloog in scherven
waarvan er enkele in zijn achterhoofd drongen. Hij bloedde hevig,
depte het wat af met koud water. Daarna begon hij onmiddellijk
alles met bloemzakken dicht te spijkeren. Het was ook overdag
hartstikke donker, maar wel warm.
Een collega van vader, Graadje de Groot, voor wie
wij al enige tijd bakten, had al zijn meubels en spulletjes naar
de lagere school in ons dorp gebracht. In zijn dorp kwamen nog
steeds Duitsers die, als ze de kans kregen, alles stalen en in
brand staken. Ons dorp was veel veiliger. Deze school lag
tegenover de protestantse kerk. Vader had hem een ruitje gevraagd,
dat per ongeluk uit het raam van de bakkerij gestoten was met een
scheuter.
‘s Maandagsmorgens kwam collega-bakker Graadje
in de bakkerij. "Marinus," zei hij, "ik heb mijn
spulletjes op zaterdag naar de school gebracht; op zondag was er
niks meer, maar de moffen zijn eraf gebleven. Wat ik wel erg vind,
is dat dat ruitje waarom ge gevraagd hebt, ook kapot is."
Vader glimlachte en gaf hem een stompje tegen zijn ribben.
Die V1 had meer schade aangebracht, dan ik dacht.
De protestantse kerk, de school, de huizen eromheen lagen plat. Er
waren twee soldaten gesneuveld die bij de kerk op wacht stonden,
en vijf mensen hadden ernstig oogletsel opgelopen. Ze dachten wat
doet die V1 raar, zo anders dan anders, ze keken door het raam en
op dat moment vloog die tegen de kerk.
Je werd aanhoudend en zeer onverwacht met die V 1
’s geconfronteerd. Toen we weer op de Soldatenwiel aan het
schaatsen waren, hoorden we er een. "Hij staat stil",
riep iemand. Paniek. Het kon dan gebeuren, wanneer de straalmotor
was uitgevallen, dat die V1 recht naar onder vloog of dat hij
bijna horizontaal kilometers verder zweefde. Martha en ik sprongen
in éénmansputjes met onze schaatsen aan en bukten zo diep als we
konden. "Die komt in de Soldatenwiel terecht", merkte
Martha op. Ik keek over de rand van het putje. Midden op het ijs
zag ik iemand liggen, ik keek wat scherper, het was Lambert van
den Briel. "Stommer kun je je natuurlijk niet schuilhouden;
als zo’n V1 in de wiel stort, scheurt het ijs en ook al ben je
niet geraakt, je kunt verdrinken." De V1 stortte in de wiel,
Lambert kwam er goed af, alleen een nat pak en heel veel kou. Ik
zag Martha bidden. Ik vroeg haar, wat bid je nou? Ze zei:
Lieve
Vrouwke
geef hem
toch een douwke, .
dan valt
hij in de polder
en niet
bij ons op zolder.