INLEIDING THEO VAN DOORN

OVERZICHT LEESTEKSTEN

HOME

Een dilemma
Op weg naar het internaat
Internaat
Toneel spelen
Hongerliefde
Eten
Corvee
Hygiëne
Ziek zijn en beter worden
Bezoek
Terug naar huis
Bevrijd
De Klingens
Trui
V1
Weer op het internaat - Broeder Ulrik
De voetbalwedstrijd
Het laatste jaar van de Kweekschool
Vasten
Kermis
De keuring
Eindexamen

Doruske 3 - Leerling, kwekeling

Theo van Doorn

vignetleaf.jpg (789 bytes)

Toneel spelen

Wij drieën vonden de studie zo makkelijk, dat we tijd genoeg over hadden voor zang, muziek, toneel. Toneelspelen was mijn lust en mijn leven. Het plezier daarin is al begonnen op de lagere school. Pastoor Van der Eiken vierde zijn veertigjarig priesterfeest. In een massale musical, waarin wel zestig tot zeventig kinderen en volwassenen meespeelden en zongen, speelde ik de rol van pastoor als student op het kleinseminarie, en van Indiaan. De hoofdrollen werden vertolkt door Jan van Lier, volgens veel mensen in ons dorp een tweede Wim Sonneveld, en Sjef de Smid. Sjef was niet alleen bekend om zijn toneel en cabaret, maar ook omdat hij model had gestaan voor zijn vader, de Sjef de Smid in Het dorp aan de rivier van Anton Coolen en voor de gelijknamige film. Hij was ad rem, soms scherp, plaagde graag, maar was altijd geestig.

Een paar voorbeelden: een boer fietste in de oorlog nog wel, op een fiets met luchtbanden. Iedereen reed op autobanden, maar die boer niet. Zijn banden waren wel tot op de draad versleten en van tientallen lappen en lapjes voorzien. Hij fietste de dijk af, zijn voorband klapte. De lappen en lapjes vielen keurig in een rijtje op de grond en ook de boer zelf naast zijn fiets. Dit gebeurde allemaal voor de smidse. Sjef zat op het aambeeld vóór zijn bedrijf. Hij vroeg: "Stapte gij altijd zo af, Driek, met zo’n mooi remspoor?" Waarop de boer: "Waarom verrekte niet, lelijke smid."

Bekend was een grap van hem uit een van zijn cabarets, meestal onemanshows in die tijd al, over een boer die zo graag de koningin wilde zien. De boer was vroeg opgestaan, had zich uitgedost in zwart pak, nee geen pet op maar de hoge hoed. Hij was een van de eersten die bij de hekken stonden. Hij moest nog wel heel lang wachten, maar deze keer zou zijn koningin hem niet ontsnappen. Het was tamelijk fris, hij kreeg koude handen en stak ze daarom in zijn broekzakken. Het werd inmiddels hoe langer hoe drukker. Toen het grote ogenblik was aangebroken, stonden de mensen tegen elkaar geperst, hij kon zelfs zijn handen niet meer uit zijn zakken trekken. "Daar is ze, daar is ze!" werd er geroepen. De achterbuurman van de boer kon niet zo goed zien vanwege die hoge hoed. Hij sloeg erop, de hoed schoot over de oren van de boer. Toen de koningin al lang voorbij was en er al wat mensen weggingen, kon de boer zijn handen uit zijn zakken halen. Hij zette zijn hoed weer goed en mopperde: "Nog geen koningin gezien, terwijl ik er twee uur voor heb staan wachten en er drie uur voor in de trein gezeten heb." Sjef vertelde zo’n verhaal niet aan één stuk, maar onderbrak het met andere verhalen, zo’ n beetje in de geest van Freek de Jonge en Youp van 't Heck.

Het was leuk en vormend om met Jan en Sjef in dezelfde musical te mogen spelen. Ik geloof dat daar de basis is gelegd voor mijn belangstelling voor toneel en cabaret. Op het internaat speelde ik de smokkelaar in het gelijknamige detectivestuk; de hoofdrol o.a. in het klassieke stuk Mars, in Waar de sterre bleef stille staan van Felix Timmermans. En later op de kweekschool in: Kermisvolk op kerstmis en De gehangene met de koorde van Henry Geon. In het laatstgenoemde stuk waren de vrouwelijke rollen herschreven in mannenrollen. En verder speelde ik de rol van goede moordenaar in De dief die het rijk Gods stal. Het was vooral technisch een moeilijk stuk. De goede moordenaar had Maria, Jozef en het kindje Jezus geholpen bij en beschermd tegen aanvallen van rovers tijdens hun vlucht naar Egypte. Aan het eind van zijn overwegend boosaardig leven, werd hij gekruisigd; hij hing aan het kruis aan de rechterkant van Christus, die hem uit dankbaarheid voor zijn hulp tijdens de vlucht naar Egypte mee wilde nemen naar de hemel.

Het spel werd opgevoerd in de gymnastiekzaal; aan drie klimpalen waren dwarsbalken bevestigd; met behulp van karton werd het kruisidee gerealiseerd. Ik hing niet aan het kruis, maar zat op een klein steuntje tegen het kruis aan. Mijn voeten waren vastgebonden aan de verticale balk en mijn armen had ik over de dwarsbalk geslagen, ze waren tevens vastgebonden. Zo hing ik tussen hemel en aarde en met mij de Christusfiguur en de slechte moordenaar. Onze regisseur was een heel creatieve broeder, maar niet zo technisch en een beetje slordig. Hij controleerde bijvoorbeeld zelden, of alles wel stevig vastzat. Toen Christus sprak: "Heden nog zult gij bij mij zijn in het paradijs," en ik mijn hoofd naar Hem keerde, brak de dwarsbalk af, schoof ik van het steuntje en hing nog met mijn voeten vast aan de verticale balk ondersteboven. Mijn lendendoek was afgevallen. De regisseur siste: "Snel doek!" niet zo zeer omdat het einde van het toneelspel in het water viel, maar vooral omdat ik daar in mijn onderbroek hing die ook nog half uit was geschoten.

 

vignetleaf.jpg (789 bytes)