Ja, we waren bevrijd, maar elke dag moesten we
rekening houden met de Duitsers aan de overkant. Vooral de twee
kleine dorpjes stroomafwaarts hadden het te verduren; als de
Engelsen of Amerikanen 's avonds of in het weekend die dorpen
verlieten dan kwamen de Duitsers. Ze stalen vee en slachtten het,
ze braken in huizen in en gapten koffie, thee, suiker, zout zoveel
als ze met hun allen konden dragen. Ze legden bommen in de kerk en
lieten die ontploffen, het hele kleine kerkje, waarin Tiny gedoopt
is en zij haar eerste communie had gedaan, lag in puin. Haar gezin
moest evacueren tezamen met haar grootouders eerst naar ons dorp
en later naar de stad. Zo verging het ook het gezin Van
Ravenstein, een groot gezin. Vader had aan mevrouw Van Ravenstein,
bijgenaamd Trui den aap, plechtig beloofd, dat als haar gezin
moest evacueren, ze bij ons konden intrekken. Op een dag zei Trui
tegen vader: "Het wordt hier te gevaarlijk, onze jongens zijn
sterk en stevig gebouwd, maar tegen kogels kunnen zij ook niet
op." "Wat ik beloofd heb, doe ik. Kom overmorgen
maar," zei vader.
En zo zaten wij dan elke dag met 28 mensen rond de
dissen: joodse evacués: Jaap en Mien Jongejan en hun zoontje Ari;
de heer en mevrouw De Boer, ( De Boer was politieagent in ons dorp
en KP'er); familie Van Ravenstein: vader, moeder en zeven
volwassen kinderen; ons gezin negen personen, de knechts en de
meiden. In het weekend verdubbelde het gezin Van Ravenstein bijna,
want dan kwamen de vrijers en soms, niet elk weekend, de meisjes.
Het was een gezellige groep. Iedere avond kaarten in zeven
groepjes, de petroleumlampen met benzine gevuld en gekoeld met
koud regenwater in po's op tafel. Aan eten hadden we geen gebrek.
Vader Van Ravenstein vroeg regelmatig aan vader: "Moet ik
weer een beestje slachten?" Moeder Van Ravenstein karnde elke
ochtend. Soms kon ze er maar geen boter van gekarnd krijgen, maar
dat kwam, omdat wij, de bakkers, het vet van de melk hadden
afgeschept en opgedronken. Iedereen zag er volrond en voldaan uit.
Dat was nog eens iets anders dan op het internaat, waar je veel
moest doen om een half kuchje extra te pakken te krijgen.
Er gebeurde ook van alles: De Boer, die gevaarlijk
aan het oefenen was met zijn pistool en die in zijn schouder werd
geschoten door de Duitsers van de overkant. Ik werd verliefd op de
vrouw van De Boer. Mien en Jaap, die als Amsterdammers ons dialect
maar niet onder de knie konden krijgen.
Wat ben ik toen van De Boer geschrokken: ik stond
wat dromerig in mijn eentje in de bakkerij, ik was beschuit aan
het inpakken. Ik hoorde de laarzen van De Boer in het gangetje
naar de bakkerij. Hij deed de deur open en had zijn revolver in
zijn hand. Hij ging vlak bij de oven staan, richtte zijn revolver
op het kapotte ruitje en schoot. Ik zag de kogel de grond op de
akker omwoelen. Ik hoorde de klompjes van ons overbuurmeisje. Ze
kwam altijd op deze tijd van de dag achterom naar ons. Ik
schreeuwde: "Doe niet." De Boer schoot toch. Wit
bestorven kwam ons buurmeisje via de winkel binnen. Ook De Boer
zag bleek. "Mond dicht," smeekte hij. En dat heb ik ook
tot nu toe gedaan. Een paar dagen later brachten KP'ers hem,
gewond in zijn schouder, bij ons thuis. Ik hoorde dat Piet de Haan
tegen vader zei: "Die vent is gek; hij kwam veel te ver boven
de dijk uit. De moffen hadden hem wel dood kunnen schieten, dwars
door zijn kop." Mevrouw De Boer huilde, ik vond ze nog mooier
dan anders. Ik geloof dat ik vanaf dat moment verliefd op haar
werd, maar haar man had wel zijn verdiende loon, vond ik toen.
Dat rare gevoel in je buik, tegenwoordig noemen ze
dat vlinders, zo veel mogelijk bij haar in de buurt zijn; ze was
net een magneet die me naar haar toe trok. Maar dat verstand,
later toen ik al les gaf, noemde ik dat de discrepantie tussen
hoofd en hart, dat verstand zei: "Ze is getrouwd; ze is wel
25 jaar ouder dan jij." Toen heb ik tijdens een bezoekje bij
haar zo tussen neus en lippen door gezegd: "Ik hou heel veel
van u." Ze bloosde diep. Even later zei ze: "Dat kan
toch niet, gekke jongen." "Ik had al eerder gemerkt, dat
je verliefd op me was. Laten we elkaar maar niet zo vaak
ontmoeten." Hoe kun je dat nou, dacht ik, als je samen in
één huis woont.
Toch heb ik het voor haar opgenomen. Zij kon het
niet vinden met onze Petra. Die deed wat mee in het verzet, omdat
ze verliefd was op een KP'er. Telkens was het ruzie tussen die
twee. Wij, Harri hielp me daarbij, zouden ons zusje wel eens een
lesje leren. Zij hield ontzettend veel van gortenpap. Een uur voor
de warme maaltijd, daalden we de keldertrap af en zochten het bord
met gortenpap, speciaal voor haar door moeder klaargezet. We
haalden zout uit de bakkerij en deden er zo veel in, dat de paar
schepjes suiker die ze altijd in haar pap gebruikte de zoute smaak
niet zouden verdrijven. We zaten weer met ongeveer 28 man om de
dissen. Iedereen at naar hartelust. Tot het dessert.
"Gatverdamme, wie heeft er in mijn pap zout gegooid,
gatverdamme." We hadden succes. Mevrouw De Boer bloosde, zij
hoorde ook tot het complot. Ik keek naar Harri, toen naar mijn
zusje. Ik zei: "Ik heb er nu al spijt van en ik doe dat nooit
meer." Diep in mijn hart vond ik haar een toffe meid. Petra
bracht de pap naar de bijkeuken en spoelde het bord schoon. Ze
tikte me op mijn schouder: "Ik weet wel waarom je dat gedaan
hebt en ik begrijp het ook nog." Dat laatste begreep ik weer
niet; maar mijn verliefdheid was radicaal over.
Wij waren dan wel bevrijd, maar de overkant niet.
Iedereen die oud genoeg was om wat werk te doen en niet naar
school hoefde, werd ingezet. Ik werd tewerkgesteld op de
administratie van het evacuatiebureau. Ik kon een beetje Engels en
dat was gemakkelijk voor het bureau, wanneer er gesproken moest
worden met onze bevrijders. Hoe we dat met de Polen hebben
opgelost, herinner ik me niet meer, wellicht kon een of andere
Poolse officier wel Engels.
Op een dag meldden zich op het bureau Jaap en Mien
Jongejan met hun eenjarig zoontje Arie. Het was een onoplosbaar
probleem dit gezinnetje in ons dorp onder te brengen. Een paar
gezinnen werden benaderd, de meeste hadden al evacués o.a. uit de
omgeving van Nijmegen. Tussen de middag ging ik naar huis en sprak
er met moeder over. Trui van Ravenstein zat erbij aardappelen te
schillen. "Och Fien," zei Trui, "als er 25 mee
kunnen eten en hier slapen, dan kan dat ook met 28." Moeder
gaf Trui gelijk en ik ging het gezinnetje Jongejan van het bureau
halen.
De volgende dag kreeg Jaap een taak in de
bakkerij; hij was buschauffeur van beroep, hij had niet zoveel
ervaring met brood bakken. "Jaap, help jij onze Dorus
maar," zei vader. Mijn taak was het zeven van kleine zakjes
tarwe. We zaten nu samen voor de bakkerstrog. Tijdens het zeven
begon Jaap te zingen, soms bekende Nederlandse liedjes, soms ook
gezangen waarvan ik de taal niet verstond. Onze kleren stoven vol
meel en onze neusgaten zaten na enige tijd dicht. Jaap was een
fijne kerel, wij konden het heel goed met elkaar vinden. Zijn
vrouw Mien hielp moeder en Trui met het huishouden.
Mien deed haar uiterste best om ons dialect onder
de knie te krijgen. Als ze bijvoorbeeld bij kruidenier Pauke kaas
moest halen, dan zei ze: "Dag meneer Pautje, mag ik een
pondje kees." Of als mijn oudste zus na het eten een uiltje
wilde knappen en haar zoontje Arie wat al te hard krijste,
fluisterde ze tegen Arie: "Sttt, tante moet meuken." De
betekenis begreep ze wel, maar de eu sprak ze uit als de eu in
neus, terwijl wij ze uitspraken als de eu in freule. Hoe goed ze
ook haar best deed, het lukte haar niet. Jaap en Mien pasten
volledig in ons dubbel gezin en Mien kon heel lekker koken.
Toen vader en moeder nog leefden, zijn ze nog een
paar keer bij ons geweest, sindsdien hebben we geen contact meer
met hen gehad; zo ging dat met evacués, het was normaal en
wellicht ook maar het beste. Ze hebben in Den Haag een nieuw leven
opgebouwd en daar had dit stuk verleden weinig mee gemeen.
Niet alleen op het bureau, maar ook voor sommige
meisjes moest ik als tolk fungeren en dat viel niet mee. Als
Mieke, ons buurmeisje, met een Engelsman voor mij zat bij het
toneel, dan vroeg ze nog al eens: "Dorus, wat zegt hij
nou?" maar de meeste woorden verstond ik ook niet.
"Fucking girl, wank yourself and piss off." Van zo'n
zinnetje verstond ik alleen girl. Wally Colles, een onderofficier
die bij ons wel eens kwam kaarten en die volgens moeder en Trui
een keurige vent was, - hij was altijd zeer hoffelijk tegenover de
meisjes - vroeg ik wat die woorden wel konden betekenen. Hij zei
niets, glimlachte alleen maar. Tegen Mieke antwoordde ik dan
meestal, "Och, hij zal wel zoiets zeggen als: ‘Lieve meid,
aarzel niet me te kussen." Mieke deed dat dan ook altijd.
Maar die Engelsman naast haar: een blok beton.