INLEIDING THEO VAN DOORN

OVERZICHT LEESTEKSTEN

HOME

Een dilemma
Op weg naar het internaat
Internaat
Toneel spelen
Hongerliefde
Eten
Corvee
Hygiëne
Ziek zijn en beter worden
Bezoek
Terug naar huis
Bevrijd
De Klingens
Trui
V1
Weer op het internaat - Broeder Ulrik
De voetbalwedstrijd
Het laatste jaar van de Kweekschool
Vasten
Kermis
De keuring
Eindexamen

Doruske 3 - Leerling, kwekeling

Theo van Doorn

vignetleaf.jpg (789 bytes)

Terug naar huis

Toch heb ik op het internaat weinig heimwee gekend, alhoewel ik ontzettend blij was, dat ik een paar maanden vóór de bevrijding van het zuiden van ons land naar huis mocht. Ruim honderd leerlingen in deze oorlogsomstandigheden op school laten vond de directeur onverantwoord. We moesten allemaal naar huis tot na de bevrijding door de geallieerden. De broeders brachten ons met een gehuurde bus naar de trein. Het was overvol op de perrons en het zag ernaar uit, dat we niet mee zouden kunnen met welke trein dan ook. De trein naar ‘s-Hertogenbosch kwam ‘eine Stunde zu spät’ vertelde de luidspreker. Weer een uur wachten. De broeder die met Piet en mij zou meereizen tot Den Bosch, stelde ons gerust. Hij was een grote sterke man. De barstensvolle trein denderde binnen. Alle mensen op het perron kwamen in beweging. Er werd geschreeuwd, gezeuld met koffers, kinderen begonnen te huilen. Het is een groot woord, maar er heerste paniek. De broeder zag een bekende in de trein. Hij gebaarde hem het raampje te openen. Eerst gingen onze koffers door het raampje naar binnen en nu wij nog. Hij tilde me op, draaide me horizontaal, hief me omhoog tot zijn armen gestrekt waren en stak me zo door het raampje. Eerst mijn voeten toen de rest. Die kennis van hem nam me over en zette me op zijn knieën. Hetzelfde gebeurde met Piet die op de schoot van een mevrouw belandde. De trein vertrok en na een uur stond ik op het perron in de stad. Mijn oudste broer zette mij en mijn bagage op de transportfiets en reed me naar huis.

Thuis werd ik hartelijk ontvangen; moeder huilde een beetje, haar wangen voelden nat aan, toen ze me kuste; ze had haar Dorus bijna een jaar lang niet gezien. "Wij maken er wat van," zei Harri, maar zelf wist hij eigenlijk ook niet wat hij met ‘ervan’ bedoelde. Vader bekeek me van top tot teen, hij keek moeder bezorgd aan en zei: "Morgen ga ik je wegen."

Ik sliep op dezelfde kamer als Harri in een ruim tweepersoonsbed. Met zijn tweeën was ik allang niet meer gewend. Die broer van mij transpireerde zo en lag geen ogenblik stil. Ik had de eerste nacht thuis geen oog dichtgedaan. De volgende dag na het ontbijt nam vader me mee naar de karstalling. De bascule stond op dat moment tussen horizontaal liggende burries van de kar. Ik ging op de bascule staan. Vader zat op zijn ene knie, gebukt, de gewichten op de bascule te zetten; hij nam er telkens een gewicht af en schudde niet begrijpend zijn hoofd. "Hij weegt niks," zei hij in zichzelf. Hij keek omhoog naar mij, zijn gezicht verstarde. "Hou je me nou voor de gek of niet? Haal die armen van die burries af !" Ik stond op de bascule, maar steunde met beide armen op de burries. Ik hield hem echt niet voor de gek, maar had gewoon het benul niet, dat dat iets zou uitmaken voor het vaststellen van mijn gewicht. Ik woog 45 kg.

Zo mager moet ik geweest zijn, toen een meisje mij door het raam van de naaischool zag lopen over het stoepje van Sientje de Groen op de dijk. Later toen datzelfde meisje mijn vrouw werd, vertelde ze: "Ik heb je jaren geleden over de dijk zien lopen voor de winkel van Sientje: je was mager, had een pokdalig gezicht en een gabardine regenjas aan. Dat beeld van jou toen is op mijn netvlies gebrand. Ik ben het nooit vergeten." We waren toen nog romantisch genoeg om er een voorteken van ons beider bestemming in te zien.

Op den duur moest ik allerlei karweitjes in de bakkerij verrichten: meel zeven, hondenbroodjes bakken, deeg afwegen, beschuitdeeg verdelen en nog enkele hand- en spandiensten op afroep. Elke donderdag en vrijdag gaven de boeren een zakje meel mee, van hun naam voorzien, voor brood op zondag, soms tarwe-, soms roggemeel. De kwaliteit van dat meel was zeer verschillend en het was de taak van vader zelf om het goede van het slechte, meestal muffe meel te scheiden. De zakjes waren reeds bij binnenkomst verdeeld in tarwe en rogge en onmiddellijk daarna door Harri gewogen, gewicht en naam van de eigenaar schreef hij op een lijst.

Vader maakte ieder zakje open, rook, wreef en proefde het meel. Het goede tarwemeel dat bloem moest worden, wierp hij in de trog, (waarin ze vroeger met blote voeten het deeg kneedden), het goede roggemeel ging in de roggemachine. De zakjes met muf meel werden links en rechts op de werkbank gestapeld. Mijn werk was het tarwemeel te zeven. Twee rondhouten zaten in het midden van de trog in de breedte ervan vastgeklemd. Daarover trok ik de zeef gevuld met tarwemeel heen en weer. Van de zemelen die ten slotte overbleven en die ik telkens in een bak wierp, werden hondenbroodjes gebakken. Op dezelfde manier zeefde ik het slechte meel. Geen enkele klant kreeg derhalve brood van eigen meel, maar door de scheiding in goed en slecht merkte er niemand iets van; hij kreeg wel ongeveer hetzelfde gewicht aan brood, als het meel dat hij afgegeven had. Ongeveer, want wij moesten natuurlijk ook leven. Het was een ‘stoffig’ karweitje, dat zeven. Na enkele uren zaten mijn neusgaten dicht, mijn haar, gezicht en kleren vol bloem.

Het hondenbroodjes bakken was een werkje met weinig risico, dat vereiste geen vakmanschap. "Net iets voor jou," zei vader. Ik schepte zoveel zemelen op de werkbank, dat ik ongeveer tien broodjes kon maken. Ik streek een kuiltje in deze hoop, goot er water in, deed er wat gist bij, kneedde dit alles licht dooreen, strooide er wat zout overheen en het kneedde dan heel stevig met de hand. Na het rijsproces, dat niets voorstelde, omdat het zemelendeeg was, verdeelde ik het in tien stukjes, rolde er broodjes van en schoot die in de oven.

Dit waren nog vrij individuele en ook saaie werkzaamheden. Bij het afwegen en beschuitdeeg verdelen werd ik opgenomen in het arbeidsproces. Vader, mijn jongste broer en een knecht stonden aan de werkbank. De elektrische roggemachine werd aangedreven door een dieselmotor die oorspronkelijk gebruikt werd om een dorsmachine aan te drijven. Wij konden onmogelijk toekomen met ons rantsoen krachtstroom. De dieselmotor stond in de karstalling en de drijfriem liep door een gat in de muur tussen bakkerij en karstalling naar de poelie van de machine. Die dieselmotor draaide vele malen sneller dan de elektromotor. Met zo’n motor afwegen was eigenlijk onbegonnen werk, de messen vlogen door de kuip rond, het deeg werd door een schroefvormige staaf via een buis naar buiten geperst. Per tel kwam er soms een stuk roggedeeg uit van een meter lang. Vergeleken met het tempo van de elektromotor leek dat van de dieselmotor op een versnelde videoweergave. Met een aan de uitpers gemonteerd mes moest ik die deegworst verdelen in stukken die ongeveer het gewicht van een brood hadden. Ik trok het mes zo snel mogelijk op en neer. Mijn oudste broer legde de stukken even op de weegschaal, te licht en te zwaar ging terug in de kuip. Ongeveer 70 % gooide hij terug. Stukken van het juiste gewicht wierp hij op de werkbank. De drie die daar stonden, konden ons nauwelijks bijhouden.

Beschuitdeeg verdelen was niet zo zenuwslopend; het was volledig handwerk met als gereedschap de verdeler. Dat was een langwerpige kist aan de binnenkant bekleed met metaal. Op het houten deksel waren aan de binnenkant ervan messen gemonteerd die met elkaar een aantal vierkantjes vormden. Ik strooide eerst bloem in de kist, legde dan een stuk lang gemaakt deeg erin, duwde het wat aan met mijn handen, zette het deksel met messen erop, drukte het met heel mijn gewicht omlaag, trok het er weer uit en liep met het deksel vol gelijk verdeelde deegstukjes naar de werkbank. De bakkers daar rolden twee stukjes tegelijk, in iedere hand één, tot bolletjes. Ze zetten die op platen en plaatsten over ieder bolletje een metalen beschuitdop.

Behalve mijn vaste taken werd ik regelmatig gevraagd een karweitje op te knappen; bussen voor witbrood smeren, een niet bestelde taart opspuiten, beschuit inpakken, het paard halen en voor de kar spannen en zelfs de kar uit de stalling naar buiten trekken tot voor de winkel. Dat laatste heb ik maar één keer hoeven doen. De kar had vier luchtbanden. De draaiing van de burries werd mogelijk gemaakt door twee metalen schijven om een as. Vlak langs onze geplaveide stoep liep een open goot voor afvoer van het hemelwater. Ik trok de kar met al mijn kracht achteruit lopend uit de stalling. Het linker voorwiel schoot over de geul, het rechter bleef erin. Ik draaide met de burries naar de winkel toe, de kar bleef vaart houden. Ik wilde ze weer recht trekken van de winkel af, maar dat lukte niet; de draaischijven zaten zo vast als een muur, omdat de wielen zeer ongelijk stonden. Met geen geweld kreeg ik de kar parallel aan de winkel, integendeel de burries stonden in schuine richting op een van de etalageruiten gericht. Met een enorme klap schoten ze door de ruit. Ik hing verslagen met mijn armen eromheen. Het raam van de ouderslaapkamer ging open. Vader was wakker geschrokken uit zijn dutje. Hij foeterde op een ongenadige manier tegen me. Ik deugde nergens voor. Ik voelde me vernederd, temeer omdat verschillende mensen van het Marktplein naar buiten waren gelopen om te zien wat er nou weer bij ons aan de hand was. Ik rende door de winkel naar mijn studeerkamertje en bleef daar zitten. Moeder kwam me halen voor het eten. Ze vergoelijkte de tirade van vader. "Dat ze maar barsten, ik werk nooit meer in die pokkenbakkerij, dat ze het zelf maar voortaan doen. Ik kon er toch ook niets aan doen, wel soms? Ik trok die rotkar voor de eerste keer eruit en het is de laatste keer ook," mopperde ik. Moeder knikte. "Kom nou maar eten, ik wed dat vader er allang spijt van heeft."

Ik liep achter haar de trap af en ging de woonkamer binnen. Vader, mijn broers en zussen, de knechten en de meiden, allen zaten al aan tafel. Ik ging op mijn plaats zitten, maar keek vader niet aan. Na het gebed bleef het maar naar stil. Plots zei Harri: "Dorus kon er niets aan doen. Ik heb hem vergeten te zeggen, dat hij pas moest draaien met de burries, als beide wielen over de goot zijn." Stilte. Even later zei vader: "Ik was me toch geschrokken, het leek wel een granaatinslag; door die schrik werd ik kwaad, eigenlijk niet zo zeer op jou." De etalageruit werd nog dezelfde dag vernieuwd.

Vergeven maar niet vergeten, gelukkig maar. Later, toen onze jongste zoon vijf was, herinnerde ik me haarscherp mijn gevoelens na het breken van die etalageruit. Met zijn oudere broer en twee vriendjes was hij cowboy aan het spelen op het gazon aan de zuidkant van ons huis. Ze hadden de touwen met ringen van de schommel en de rekstok die in de garage aan haken in het plafond hingen, losgemaakt. Ze slingerden ieder op de beurt een touw met ring boven hun hoofd en lieten het dan los. Het vloog keurig gestrekt de achtertuin in. Ook onze jongste mocht een kansje wagen. Hij slingerde het touw door de lucht dat het zoefde, maar hij liet het op het verkeerde moment los. Met een klap vloog de ring door de ruit van de achterdeur. Tiny die in de bijkeuken stond, schrok zo hevig, dat ze wit werd en kwaad naar buiten wilde rennen, maar ik hield ze tegen. "Laat mij maar," zei ik. Toen onze zoon me zag, wilde hij wegrennen, maar toen ik zei: "Blijf nou hier, je kon er toch niets aan doen," bleef hij staan. "Nee," snikte hij en kroop tegen me aan en begon te huilen. Even later vroeg ik hem: "Wil je meehelpen?" Nou dat wilde hij wel. "Haal dan je oude wanten dan gaan we eerst het oude glas eruit halen, het glas dat in de bijkeuken ligt bij elkaar vegen en alles in de vuilnisemmer gooien. Samen reden we naar de schilder in ons dorp om de nieuwe ruit te halen. En terwijl ik de latjes rond de ruit vasttimmerde, hield hij voor mij de spijkertjes vast.

Een paar dagen na zijn bruiloft, hij was toen 25 jaar, logeerden Tiny en ik een week in zijn huis. Hij was met zijn jonge vrouw, op huwelijksreis naar Indonesië. Het was warm, de zon scheen op de kleinere metalen garagedeur; ze klemde. Ik wilde met mijn heup de deur dichtdrukken, maar stiet door de ruit. Een klap, Tiny schrok. "Nou zijn we quitte," dacht ik en liep naar de kamer om een schilder te bellen.

 

vignetleaf.jpg (789 bytes)