INLEIDING THEO VAN DOORN

OVERZICHT LEESTEKSTEN

HOME

De grote school
De oogarts
De melkboer
De dames Meesters
Zusjes en amandelen
Misdienaar
Fietsen
Kermis
De slagers
Andreetje
Verstrooid
De oude meester
De nieuwe meester
De Jonge Wacht
Het mes
Het hoofd
Spelling
Eerste liefde
De pastoor
"Misdienaar"
De oorlog

Doruske 2 - Lagereschoolkind

Theo van Doorn

vignetleaf.jpg (789 bytes)

"Misdienaar"

Elke zondag speelden wij mis. We deden nog eens dunnetjes over, wat we in de kerk als misdienaar deden en meemaakten. Harri had van Sinterklaas een miniatuuraltaar gekregen, getimmerd door oom Willem, en ook alle andere attributen monstrans, kelk, ciborie, ampullen, wierookvat. Tante Anna, de vrouw van ome Willem, had de albe, het kazuifel, de stool, manipel en koorkap genaaid en geborduurd. Na de hoogmis in de kerk trokken mijn drie zusjes en soms hun vriendinnetjes en ik naar de bakkerij. Harri had alles keurig klaargezet. Het altaar op de werkbank, de ciborie gevuld met pepermuntjes, een grote pepermunt op de pateen, rode limonade in de ene ampul, water in de andere. Het wierookvat rookte al. Eén keer in de week moesten Harri en ik een handje wierook uit het scheepje in de sacristie pikken en ongeveer eenmaal in de maand een kooltje, om onze mis te kunnen blijven spelen.

Mijn zusjes zaten op een bank met oude hoeden van moeder op en haar oude schoenen aan. Een andere bank diende voor communiebank; er lag een wit tafellaken over. Ik was altijd misdienaar, Harri steeds pastoor. Na het evangelie, dat hij maar gemakshalve in het Nederlands voorlas, moest ik een grote handdoek in de kuip van het mengmachine leggen, het kleine trapje voor de kuip zetten. Harri beklom zijn preekstoel. Hij kon fantastisch preken, citeerde uit de kinderbijbel, kletste met zijn handen op de rand van de kuip of zwaaide met zijn armen om zijn woorden kracht bij te zetten, en maakte het nooit lang.

Een enkele keer gebeurde het wel, dat het geen heilige mis werd, maar ‘mis-pim-raak’. Pim was een bijnaam van mijn broer, Pim de kabouter waarschijnlijk, want hij was niet zo groot. Raak was zijn stopwoordje in die tijd. Meestal begon de ruzie over de grootte van de pepermunten; waarom hij altijd een grote hostie moest hebben. "Omdat hij de priester is," verdedigde ik hem; ik hield trouwens niet zo van pepermunt en mijn zusjes wisten natuurlijk niet zo veel als een misdienaar. Soms begon de ruzie ook als mijn twee jongste zusjes aan het melen waren. Ze speelden dan na wat ze eens in de kerk hadden meegemaakt. Ze zaten toen naast elkaar op de communiebank, keurig handen onder het communiekleed, ogen dicht, mond open, tong eruit. Zo zat Arina langer dan een minuut. Haar zus stiet haar aan en fluisterde: "Doe maar dicht, hij is weg om nieuwe te halen." Ze kregen allebei de slappe lach en zijn zonder de communie ontvangen te hebben, weggelopen. Als er onverwachts meer vrienden en vriendinnetjes bij ons naar de mis kwamen, had mijn broer meer ‘hosties’ nodig dan er in zijn ciborietje konden. Hij haalde dan nieuwe in de winkel, en die meisjes op de communiebank, mond open, tong eruit, bleven maar wachten, deden of ze moesten giechelen, maar bleven wel geknield zitten wachten, want een pepermuntje smaakt toch altijd beter dan een hostie. Ik wist dat hij daar een hekel aan had. Ik draaide me om en siste tussen mijn tanden: "Dames, klep toe, kop dicht en wegwezen." Maar ze luisterden niet naar een misdienaar. Hij kwam terug, zag die twee zo zitten, liep naar hen toe, sloeg hun hoed niet al te zacht over hun oren en weigerde hun de communie te geven. En dan was het weer mis-pim-raak.

's Zondags na Sacramentsdag was de grote dag. Dan speelden we sacramentsprocessie. Alle kinderen van het Marktplein en de Dijk waren uitgenodigd de plechtigheid bij te wonen. Wie bruidje was in de kerk, kwam in bruidskleren; als vader lid was van het gilde dan dienden die jongens een steek op en een sjerp om te hebben. De meisjes brachten een pop mee en droegen een oude hoed van hun moeder. Moeder had van twee oude witte overhemden van vader de slippen, de boord en de manchetten afgeknipt en aan de onderkant een strook vitrage genaaid. Een zwarte rok van haar en een van de moeder van Cor, en wij waren keurig geklede misdienaars. Harri was zoals gewoonlijk pastoor. Achter in de boomgaard tussen de bessenpollen stond het rustaltaar op twee krentenkisten; op twee andere kisten stond een wastobbe met het kleine trapje ervoor.

De processie liep vanaf de bakkerij door de boomgaard, ongeveer 200 m; achter de kruisbessen, ongeveer op de helft, zat een jongen met twee grote papieren zakken, die hij al opgeblazen had. Voorop liepen de jongens en meisjes, de meisjes met pop, dan de gildenbroeders, de bruidjes en dan Cor en ik, allebei met een wierookvat, Cor het echte en ik een maggieblikje waaraan vier touwtjes. Beide vaten voorzien van brandend kooltje en wierook. We liepen al zwaaiend met ons wierookvat achteruit. Harri meestal in koorkap droeg de monstrans. Een grote, sterke jongen hield vaders paraplu boven mijn broer. Die paraplu hadden mijn twee jongste zusjes met bloemen en linten versierd. Net echt. Zodra de processie halverwege op het tuinpad was aangekomen, sloeg die jongen achter de kruisbessen met alle kracht de twee opgeblazen papieren zakken in elkaar. Meestal was dat geen indrukwekkend geluid en kon het nog niet tippen aan dat van de schoten der burgerwacht tijdens de echte, grote processie. Maar net als de volwassen vrouwen, schrokken en kirden de meisjes in onze processie.

Bij het rustaltaar werd een Nederlands lied gezongen, dan volgde de preek. Ik herinner me slechts flarden van die preek, die telkens toch indruk op me maakte. Harri begon met een citaat uit de preek van mijnheer kapelaan, waarbij de gelovigen in de kerk in de lach waren geschoten: "Beminde gelovigen. Er was eens een tijd, dat er geen tijd was, en dat was een mooie tijd. Ik geloof dat ik nu onzin vertel." Tot zo ver het citaat. De mensen in de kerk begonnen te lachen, eerst zeer bescheiden, maar gaandeweg steeds luider, en ten slotte lachte de kapelaan mee, en dat deed Harri goed na, hij lachte luid, maar wij lachten niet want wij kenden hem al. Hij was ook van mening dat de gelovigen te slecht voor hun herder zorgden: de hutspotten werden kleiner, de eieren minder in grootte en getal. En de pastoor moet toch ook leven. "Er zijn er zelfs onder u," zo begon hij een soort donderpreek, "die helemaal niets geven en nog brutaal zijn ook." Hij verhaalde wat hij eens had meegemaakt. "Ik liep in mijn brevier te lezen en wandelde zo de deel van een boerderij op. Daar hing een mooi varken aan de leer. Ik zei tegen de boerin: ‘Een lekker stukje van dat varken zou mij wel smaken.’ En weet je wat die boerin tegen mij zei? ‘Meneer pastoor, O.L. Heer is voor alle mensen gestorven, maar dit varken alleen voor mij.’" Hij klapte daarbij in zijn handen, omdat je op de rand van een tobbe niet zo kletsen kunt als op de rand van een mengmachine.

Ik keek eens in de richting van de pastorie. Ik zag de pastoor, de kapelaan en pater Jozef, karmeliet, achter het open venster staan. Ik zag dat ze naar hem luisterden. De volgende dag vertelde de kapelaan tegen moeder: "Ge moet die zoon van u die zo mooi preken kan, maar priester laten worden." Moeder glunderde. Harri hàd roeping, maar is ze in het ziekenhuis verloren, toen hij daar maanden in afzondering lag wegens difterie. Hij sprak toen bijna dagelijks met een karmeliet, rector van het ziekenhuis. Later ben ik het verhaal van het geslachte varken tegengekomen in een van de verhalen van Felix Timmermans. Hoe hij eraan is gekomen, is me nog steeds een raadsel; hij herinnert het zich ook niet meer.

Na de preek zong een van de meisjes het Ave Maria. Na het Tantum Ergo en de zegen, doopte mijn broer alle poppen. Met een pollepel schepte hij water uit een emmer, die Cor netjes voor hem vasthield, en goot het overvloedig over het hoofdje van de pop. "Ik doop u in de naam van..." Menige mamapop zei na deze doop nooit iets meer. Ook was er gelegenheid voor wie dat wilden en elkaar graag mochten, in het huwelijk te treden. Harri legde een stuk oud vitrage op het hoofd van de bruid, zette vaders hoge hoed op het hoofd van de bruidegom, die we voor deze gelegenheid met kranten hadden opgevuld, en verzocht ons misdienaars, als getuigen op te treden. We gingen ernstig achter het paar staan. Hij nam een schoteltje met twee koperen gordijnenringen erop, besproeide het bruidspaar overvloedig met water en trouwde ze. Eens voegde hij aan deze ceremonie toe: "Jullie mogen elkaar nu kussen." Het was de verlegenste jongen van de Dijk en een nogal begerig meisje, dat elke dag wel wilde trouwen met wie dan ook, als hij maar broekspijpen droeg. Ze deed haar sluier omhoog, sloot haar ogen, tuitte haar lippen en wachtte blozend. Mijn broer fluisterde: "Kijk maar weer, de bruidegom is ervandoor." Na de processie, doop en huwelijk kregen alle kinderen van vader en moeder een glas warme chocolademelk en een beschuit met aardbeien, vers uit eigen tuin.

vignetleaf.jpg (789 bytes)