Andreetje
Toen onze
buurvrouw Antje naar het ziekenhuis in ‘s-Hertogenbosch moest
voor een zware operatie, kwam haar jongste zoontje Andreetje bij
ons in huis. Iedereen moest wel eens op hem passen, ik
bijvoorbeeld elke woensdagmiddag. Maar het mocht niet te veel werk
met zich meebrengen. Ik wist wel wat ik liever deed, dan op zo’n
baby van nauwelijks anderhalf jaar te passen. Het was mooi
zomerweer. Ik haalde de ladder uit de schuur, ik kon hem amper
dragen, en zette die horizontaal met de ene kant tegen de
bakkerijmuur, met de andere tegen de konijnenkooi. Ik ging op de
lage muurbank achter de bakkerij zitten lezen in de zon, en
Andreetje zat braaf opgesloten.
Hij kroop op zijn
handjes en knietjes naar de konijnenkooi, een prachtige kooi.
Vader had een grote kuil laten graven van ongeveer één m diep,
daarin gaas laten aanbrengen niet alleen op de bodem maar ook
tegen de zijkanten van de kuil; daarna de grond er weer in en de
kooi erbovenop. De konijnen konden nu holen graven net als in de
vrije natuur. Andreetje genoot van die konijnen, die in en uit hun
holletjes kropen en rondwipten, aten en alsmaar met hun bovenlip
trokken.
Ik nam mijn boek
en begon te lezen. Het was zo’n spannend boek, dat ik alles om
me heen vergat. Moeder riep me nog eens. Ik keek rond over het
plaatsje achter de bakkerij, geen Andreetje; ik liep naar de
konijnenkooi, geen Andreetje. Ik riep naar moeder: "Ja, ik
kom", maar zocht nog enkele minuten verder. Ik liep in
wanhoop de tuin in; moeder vroeg of Andreetje nog droog was.
"Dat weet ik niet", antwoordde ik, "want ik ben hem
kwijt." Moeder keek me verbaasd aan. "Ver kan hij toch
niet zijn", zei ze meer tegen zichzelf dan tegen mij. We
zochten samen de tuin af. We vonden hem plat op zijn buik tussen
de rijpende aardbeien. Zijn kleertjes zaten vol grond, zijn mond,
kin en handjes waren rood van de aardbeien. Zijn mond was vol,
maar zijn luier ook. .Moeder droeg hem iets van zich af de
bijkeuken in en gaf hem over aan een van de meiden. Die zette hem
met kleren en al in een teil, warm water over hem heen, uitkleden,
de kleren in een emmer sop, de luier in een andere emmer met water
en wassen maar. "Zo ging dat met jou nou ook elke dag,
Doruske, toen je nog klein was, want jij kon er wat van, bbbrrr en
dat waren geen aardbeien." Ik wist niet waar ze het over had,
kennelijk was dat vóór mijn tijd geweest.
Voor mij was het
een raadsel hoe Andreetje van het plaatsje achter de bakkerij
gekomen was. Het was toch goed met die ladder afgesloten. Ik ging
daar nog eens kijken en begreep het. Hij moet zich op de muurbank
getrokken hebben, kon daardoor over de ladder heen, heeft zich er
mooi laten afzakken en is toen naar de aardbeien gekropen.
"Ja, zo moet het gebeurd zijn", dacht ik, "en ik
kon niets merken, want ik zat aan de andere kant van de muurbank
met mijn neus in mijn boek." Ik liep naar hem toe en vroeg
het hem, of was hij gewoon tussen de sporten van de ladder door
gekropen? Hij was toen nog niet in staat een antwoord te geven,
laat staan mijn vraag te begrijpen, hoe simpel ik die ook stelde;
zelfs zijn stereotiepe antwoord gaf hij niet, dat hij later altijd
gaf als hem moeilijke vragen werden gesteld of die hij liever niet
eerlijk wilde beantwoorden. Hij zei dan: "Kan Andeeke nie
weten." Nu nog, als bijvoorbeeld Tiny mij iets vraagt en ik
weet het antwoord niet, zeg ik wel eens: "Kan Andeeke nie
weten." |