De pastoor
Elke week kwam
meneer pastoor, de grote, dikke Piet van der Eeken, met een
bungelende sigaar tussen de lippen, catechismus geven. Meester
bereidde zijn komst voor: de klep aan zijn lessenaar werd omlaag
gelaten, zodat er meer ruimte tussen zitbank en lessenaar
ontstond, wat pastoor beslist nodig had. Met ontzag keken wij naar
hem op en we zaten braaf met onze armen over elkaar.
Haarscherp en
aanschouwelijk maakte hij ons duidelijk wat "vol van
genade" uit het Weesgegroet inhield. Hij goot water in een
glas, dat meester al had klaargezet, tot één cm onder de rand.
"Dat glas is vol, jongens." Wij zagen het en knikten.
Maria is nog voller van genade; kijk maar dan begrijp je
het." Hij goot het glas zo vol, dat het overliep; meester
keek bezorgd van zijn correctiewerk op en haalde een doek. De
pastoor wachtte een ogenblik. "Zie jongens," zei hij,
"het water hangt bol aan de rand van het glas. Zo vol van
genade is Maria." Al die tijd had hij zijn sigaar niet uit
zijn mond genomen.
Wat meer moeite
had hij met de woorden ‘de vrucht van uw schoot’. "Jullie
zijn allemaal vruchten van de schoten van jullie moeders." De
pastoor was iets roder geworden. "Je moet nu niet aan appels
en peren denken," hij aarzelde even, wij luisterden
gespannen, "je moet denken..., ach, dat zul je later wel
begrijpen." Op de speelplaats lieten we onze verontwaardiging
blijken. Wat dacht die pastoor wel niet van ons. Nu durfden we
wel, hier hoefden we niet bang te zijn voor hem. "Schoot is
toch niks anders dan buik," zei een boerenzoon die maar al te
vaak een koe had zien kalven. Dat had ik nog nooit, maar om nou
Maria op één lijn te stellen met een koe, ging me te ver. Toch
zweeg ik, omdat boeren op dit gebied nu eenmaal experts waren.
Maar wat die vruchten met die schoot of buik te maken hadden,
begreep niemand, zelfs de boeren niet.
In een andere les
probeerde pastoor het verschil tussen een dagelijkse zonde en een
doodzonde uit te leggen. "Als je vader of moeder op vrijdag
een schijfje worst of zult eten, dan is dat een dagelijkse zonde,
maar als ze ieder op zo’n onthoudingsdag een hele worst naar
binnen werken, is het doodzonde." Ik dacht dat doen ons vader
en ons moeder niet, want als ze het wel deden, dan werden ze ziek,
en ziek is niet dood. Cor vroeg hoe het met de worst in een
worstenbroodje zat." Pastoor zweeg, keek streng, want hij
wist dat Cor na de lagere school naar het seminarie der Paters
Karmelieten zou gaan.
Pastoor gaf nog
een voorbeeld. "Als je thuis een gulden weghaalt, dan is dat
een dagelijkse zonde, maar 25 gulden beslist een doodzonde."
Enkele jongens vonden de grens tussen één gulden en 25 te ruim,
ze wilden deze grens wat scherper hebben. "Nou goed,"
zei hij ten slotte, "laten we het op vijf gulden
houden." Het leek wel het bieden en afbieden door de boeren
op de veemarkt met de kermis. Vooral met die kermis was die grens
heel moeilijk, want hoeveel tijd moest er zitten tussen die ene
keer minder dan vijf gulden pikken en de volgende keer. Ik heb
nooit meer dan een rijksdaalder en twee gulden uit de kassa
gestolen; vijftig cent vond ik een veilige buffer tussen klein en
groot kwaad. Goed, je kon altijd nog biechten, maar dat ging ook
niet elke dag en iedereen had in de kerk zo in de gaten, dat je
niet te communie ging, terwijl te communie gaan zo belangrijk was,
want je kreeg dan een punt extra en uiteindelijk een hoger cijfer
op je rapport voor ‘het bijwonen van de H. Mis’.
De verbranding
van een boek door de pastoor in de klas heeft diepe indruk op ons
gemaakt. Henk Toebosch had het boek op zijn bank liggen. De
pastoor zag het vanaf zijn lessenaar. Hij veerde recht, zijn hoofd
werd nog roder dan dat het al was. Hij legde zijn sigaar op de
asbak, dat betekende voor ons: nu gaat het gebeuren,
onherroepelijk, niemand kan dit nog ongedaan maken of tegenhouden.
Hij schreed naar Henk, greep het boek en rukte het uit diens
handen, liep naar de kachel achter in de klas, rukte de klep open
en gooide het boek in het vuur. Hij draaide de kachelklep open, de
kachel begon te loeien. "Dit is een verderfelijk boek,"
schreeuwde hij. Enkele jongens hadden gezien wat de titel was.
"Mein Kampf of zo iets stond erop," zeiden ze toen we
onder elkaar op de speelplaats waren. Toen begrepen we helemaal
niet meer, waarom de pastoor dat gedaan had, het was toch zijn
boek niet. Bovendien waarom mag je geen boek over kamperen lezen?
Dat is toch geen zonde en zeker geen doodzonde. |