INLEIDING THEO VAN DOORN

OVERZICHT LEESTEKSTEN

HOME

De grote school
De oogarts
De melkboer
De dames Meesters
Zusjes en amandelen
Misdienaar
Fietsen
Kermis
De slagers
Andreetje
Verstrooid
De oude meester
De nieuwe meester
De Jonge Wacht
Het mes
Het hoofd
Spelling
Eerste liefde
De pastoor
"Misdienaar"
De oorlog

Doruske 2 - Lagereschoolkind

Theo van Doorn

vignetleaf.jpg (789 bytes)

De dames Meesters

Behalve één vaste klant per dag hadden Arina en ik nog een wekelijkse: juffrouw Meesters, de weduwe van het oud-hoofd van onze lagere school voor jongens. Ze woonden samen met haar twee ongehuwde dochters Harrie en Riek in een deftig huis. Juffrouw Meesters was in de tachtig. We brachten haar elke week een half pond koekjes die ze voor niets kreeg; waarom begrepen wij niet, want als het toch iemand kon betalen dan was zij het. Later is dat ons wel duidelijk geworden, vader had geld bij haar geleend voor de bouw van ons nieuwe huis en nieuwe bakkerij, wel ƒ 10.000,00.

We stonden precies op tijd op de stoep, trokken aan de bel, die echode door de lange gang. Riek deed open, zij deed altijd open, nooit Harrie. Ze groette ons vriendelijk en bracht ons naar haar oude moeder. Die zat in een grote fauteuil aan het raam. Ze gaf Harrie een bijna onzichtbaar teken, die onmiddellijk haar hand uitstak naar mijn zusje. "Alstublieft", zei Arina en gaf de koekjes. Ik mocht op een bankje naast de oude vrouw zitten, mijn zusje tegenover haar op een gewone stoel.

We vertelden honderd uit over school, over thuis, de bakkerij en de winkel, broers en zusters, de knechts en de meiden, ook over onze vrienden en vriendinnetjes. Ze luisterden met hun drieën. Elke week hetzelfde ritueel, als we een onderwerp oversloegen of vergaten, dan vroeg een van de dames het wel: "Hoe gaat het met die jonge knecht bij jullie?" Als wij waren uitverteld, begon Riek, ze had voor onderwijzeres gestudeerd, maar haar studie niet afgemaakt. Ze vertelde graag over andere landen, liet ons in platenboeken kijken. Boven op de kast stond een beeld van een zittende neger. Riek vertelde ons, dat negers ook mensen waren net als wij, ze waren wel wat luier, maar dat kwam doordat het daar zo warm was. Ze vertelde ook iets over missionarissen. Ze liet foto’s zien van missionarissen uit ons dorp afkomstig. Over dat laatste onderwerp konden wij meepraten: twee van onze ooms waren witte pater, ze werkten in Afrika: ome Dorus en ome Harri; mijn broer en ik waren naar hun tweeën genoemd. "En sparen jullie nog steeds zilverpapier?" vroeg Riek. We knikten.

Zo’n bezoekje duurde steevast een half uur; het einde werd door juffrouw Meesters op eendere wijze aangekondigd. Riek kreeg een teken om op te houden. Dan zei ze: "Zo kinderen, er is een tijd van komen, er is een tijd van gaan." Ze gaf Harrie dan weer een teken, Harrie greep dan uit het trommeltje in de kast een handvol olienootjes en gaf ze mijn zusje: "Samen eerlijk delen", zei ze dan. We stonden op. Terwijl we dag juffrouw Meesters, dag juffrouw Harrie, dag juffrouw Riek zeiden en een handje gaven, keek ik nog gauw naar het beeld van de neger. "Echt een mens", dacht ik, "jammer dat hij zo lui is."

Toen we buiten liepen en ver genoeg van het deftige huis, probeerden we een olienootje. "Ba, weer muf en taai", zei Arina, "die zijn al maanden oud." We gooiden ze over straat. Zo rijk, zo oud en toch nog taaie olienootjes weggeven. En zo ging het iedere week met soms een handje verse nootjes, totdat we durfden te weigeren. "We gaan er niet meer naartoe", zeiden we tegen moeder, en tot onze grote verbazing vond moeder het goed, ze vroeg nog niet eens naar het waarom. Van Berte hoorden we dat vader in die week zijn schuld had afgelost.

Later, toen Harri de zaak van vader had overgenomen en ook in het ouderlijk huis ging wonen met zijn jonge vrouw Anne, betrokken vader, moeder en ik het achterhuis van de dames Meesters. Het achterhuis, en weer dacht ik aan Anne Frank. Toen ik een kijkje wilde nemen in de kelder die onder het achterhuis lag, werd mijn adem afgesneden, de lucht daar was zo muf en vochtig, dat ik het benauwd kreeg. Ik zette de kelderdeur wagenwijd open en ging een uur later er weer in om te kijken wat de oorzaak was. De dames hadden alle raampjes met lappen dicht gestopt. Volledig afgesloten van de buitenwereld, die ze toch al niet kenden. Samen met vader heb ik de raampjes ontdaan van die lappen en dag en nacht voor altijd opengezet.

Midden in de nacht maakte vader me wakker. Hij zei: "Harrie ligt op sterven, Riek heeft graag dat wij samen bij het sterfbed staan." Voor mij was dat de eerste keer: een mens zien sterven die je heel goed gekend hebt. Harrie zuchtte steeds maar de naam van haar zuster. Ik keek naar haar, het was vrij donker in haar bedstee. Plotseling kwam ze met haar hoofd en bovenlichaam overeind, ze greep naar haar borst, zuchtte nog een "Riek", viel terug in haar kussens en was dood. "Is dat nou sterven", dacht ik, "geen spoor van een hemelse glimlach, zelfs geen zucht "Riek" meer, alles star en stom. Riek had al die tijd geknield voor het bed gezeten met haar armen en bovenlichaam steunend op het bed. Ze barstte nu los; vader ving haar fantastisch op, hij troostte haar samen met moeder die inmiddels was opgestaan. Zij hadden al zo veel sterfbedden meegemaakt, dat ze veel dieper en sterker voelden wat sterven inhoudt. Toen ik op het kerkhof stond tijdens haar begrafenis, kwamen de beelden van die wekelijkse bezoekjes terug. Ik keek er toen heel anders tegen aan. "Harrie is een goed mens", dacht ik toen.

Met Riek is het nog slechter vergaan, de laatste jaren bracht ze door in een psychiatrische kliniek. In ons dorp zei men, dat ze aan godsdienstwaanzin leed. Ze was inderdaad heel vroom, ging enkele keren per week biechten, omdat ze heel scrupuleus was. Overal zag ze zonde in, niet het goede, maar het kwade zag zij vooral in zichzelf maar ook in anderen, terwijl zij nooit een vlieg kwaad zou doen, laat staan een mens.

vignetleaf.jpg (789 bytes)