INLEIDING THEO VAN DOORN

OVERZICHT LEESTEKSTEN

HOME

De grote school
De oogarts
De melkboer
De dames Meesters
Zusjes en amandelen
Misdienaar
Fietsen
Kermis
De slagers
Andreetje
Verstrooid
De oude meester
De nieuwe meester
De Jonge Wacht
Het mes
Het hoofd
Spelling
Eerste liefde
De pastoor
"Misdienaar"
De oorlog

Doruske 2 - Lagereschoolkind

Theo van Doorn

vignetleaf.jpg (789 bytes)

De nieuwe meester

Per 1 januari ging meester De Vree met pensioen. Er kwam al heel spoedig een nieuwe: een man met kleine zwarte krulletjes. Als hij naar school liep, schudde hij wat met zijn hoofd alsof hij een ja-knikker was, hij hield het ook wat scheef. De krullen gingen dan wat op en neer, een bijnaam voor hem hadden we dus gauw gevonden: den Does. Hij was geboren en getogen in ons dorp, had een hele tijd voor priester gestudeerd, hij was daarna naar de kweekschool voor onderwijzer gegaan. Mijn vader was een collega van de zijne.

Meester Van Tilburg, de nieuwe, gaf ook topografie, en bij de overhoring moest iedereen achter in de klas, behalve ik natuurlijk, dacht ik. "Waarom ga jij daar staan?" vroeg hij tijdens de eerste overhoring. "Omdat ik niet zien kan wat u aanwijst, meester." "Zonder bril dan zul je bedoelen, maar met bril kun jij evenveel zien als alle andere jongens." Tegen die logica kon ik niet op. Ik schoof naar achteren. Met Pasen stond er een vier op mijn rapport.

Toen ik enigszins beteuterd dat rapport aan vader gaf, vroeg hij voor hij erin keek: "Is er iets?" "Ik heb een slecht rapport", zei ik en keek naar de grond of er daar een beter lag. Hij keek erin. "Prima", zei hij, "alleen die vier voor aardrijkskunde, hoe komt dat? Van een tien naar een vier is een grote en eigenlijk gekke sprong." Ik vertelde hem alles over de aardrijkskundeles bij meester De Vree en nu die bij meester Van Tilburg. "Doruske, als je een probleem zelf oplost, zoals jij bij meester De Vree gedaan hebt, dan heb je nog meer geleerd dan je op school kunt. Los jij nu maar zelf dat probleem met aardrijkskunde bij meester Van Tilburg op." Vader sprak de volgende avond met Broos van Tilburg. ‘s Ochtends vroeg ik meester of hij me met aardrijkskunde wilde helpen. Ik kreeg van hem een schoolatlasje om thuis de plaatsnamen te leren en op de blinde kaarten in te oefenen. Zo was vader. Hij loste veel problemen op, maar je wist het niet, en hij gaf je toch het gevoel, dat je dat zelf gedaan had. Bij de overgang van de derde naar de vierde had ik al een zeven plus. Die plus wilde zeggen, dat meester verwachtte dat ik in de vierde wel een hoger cijfer zou halen.

Ook in de vierde was Van Tilburg mijn onderwijzer. In ons dorp hadden we naast een bewaarschool twee lagere scholen: één voor jongens en één voor meisjes. Beide scholen waren driemansscholen: één onderwijzer voor de eerste en de tweede klas, één voor de derde en de vierde, en het hoofd voor de vijfde, zesde en zevende klas; na school gaf hij ook nog Franse les aan leerlingen die na de zesde naar de middelbare school gingen.

De relatie tussen meester Van Tilburg en mij werd hoe langer hoe beter. Hij was niet alleen mijn onderwijzer, maar ook de leider van de Jonge Wacht, waarvan ik aspirant-lid was. Ik moest wel aspirant blijven, want ik had geen Jonge Wachtpak. Twee van die pakken vond moeder te duur, ik moest wachten tot Harri de lagere school zou verlaten.

De sociëteit van notabelen in ons dorp was van mening dat er eens iets meer aan cultuur gedaan moest worden. O, er was wel een fanfare, waarin ook vader op zijn tuba speelde, en een toneelvereniging, waarvan hij ook lid was; maar vooral onder de jeugd bloeide de cultuur maar matig, vond men. Er zou een declamatiewedstrijd gehouden worden. Er waren zes prijzen, drie voor de jongens en drie voor de meisjes. Ik wilde wel aan die wedstrijd deelnemen. Meester van Tilburg wilde me graag helpen.

Hij koos een gedicht van Adama van Scheltema: De zeven wilgen. Ik begreep de tekst maar half, ik wist dat het over wilgen ging, en dat die praten konden vond ik niet zo vreemd, dat gebeurde in sprookjes ook, maar de communistische levens- en wereldbeschouwing die erachter zat, ontging me totaal. Ik leerde het stom van buiten, wat toch al niet mijn sterkste kant was. Toen ik het de eerste keer had opgezegd, zei meester: "Zo moet het dus niet." Regel voor regel, strofe voor strofe legde hij uit en hij deed voor hoe ik het zou moeten voordragen met heldere afwisselende intonatie, met fraaie zinvolle gebaren en mimiek. Ik was nog nooit zo vaak bij meester thuis geweest. De boeren uit de Achterstraat begonnen me te plagen: een wit voetje halen bij meester, ik was een bruinwerker; ze gebruikten nog scherpere woorden, maar het kwam wel allemaal op hetzelfde neer èn het kon me niets schelen.

Op de declamatieavond droeg ik mijn zeven wilgen voor, zoals meester mij geleerd had.

DE ZEVEN WILGEN

van Adama van Scheltema

 

Er stonden eens zeven wilgen

al in ene boerenwei.

Ze droegen grote pruiken

op hunne harde houten kop

en stonden in een rij;

maar hunne pruik met haren

kwam nooit tot bedaren.

Ze knikten als maar ja en neen,

wat dat beduidde wist er geen.

En zo nog een aantal strofen. Ik won de eerste prijs. Ik mocht, zo zei de voorzitter van de sociëteit, de volgende dag na school bij notaris Leenmans een Jonge Wachtpak halen met alles erop en eraan. Ik kreeg het pak waar een van de zonen van de notaris uitgegroeid was. Ik was de koning te rijk. Moeder kocht er een paar Jonge Wachtkousen bij, want die had ik niet meegekregen.

vignetleaf.jpg (789 bytes)