INLEIDING THEO VAN DOORN

OVERZICHT LEESTEKSTEN

HOME

De grote school
De oogarts
De melkboer
De dames Meesters
Zusjes en amandelen
Misdienaar
Fietsen
Kermis
De slagers
Andreetje
Verstrooid
De oude meester
De nieuwe meester
De Jonge Wacht
Het mes
Het hoofd
Spelling
Eerste liefde
De pastoor
"Misdienaar"
De oorlog

Doruske 2 - Lagereschoolkind

Theo van Doorn

vignetleaf.jpg (789 bytes)

De melkboer

Van Oyen, de melkboer maar ook kruidenier, was voor mij niet alleen een moeilijk wezen, ik was er ook bang van. Hij had een hazenlip, sprak meer door zijn neus dan door zijn mond, zodat je hem bijna niet verstond. Aan zijn spraakgebrek had hij zijn bijnaam de Nuk te danken. Elke dag tussen de middag kwamen Arina, Harri en ik langs zijn kruidenierswinkeltje; behalve kruidenierswaren verkocht hij ook klompen. We gingen tussen de middag onze klanten brood bezorgen. Ieder van ons had een eigen klant. Ik moest altijd naar Doruske Plaat, die woonde met zijn vrouw en ongehuwde dochter naast de Nuk. Ze waren de ouders van een van onze meiden. Mijn broer moest naar Jan Poetsman en mijn zusje weer wat verder. Als we langs de concurrent van vader kwamen, bakker Izaaks en zijn vrouw Gonda, dan begon Harri soms te zingen bijvoorbeeld: Daar groeit een Gondablaadje aan de Gondaheg, maar Gonda’s brood is toch heel slech. Hij sprak de -t niet uit, omdat het moest rijmen, bovendien aan de overkant van de rivier, waar familie van ons woonde, spraken ze de -t ook nooit uit. Wat nog nooit gebeurd was, gebeurde op die bewuste middag. Harri stopte voor de winkel van de Nuk. Mijn zus en ik wachtten naast hem. Hij begon te reciteren: "Nukke persil, Nukke ata, Nukke vim, rotsooi is ‘t, want er zit Nukke in."

De winkeldeur vloog open, de Nuk stormde naar buiten. "Nondeju, ik zal oe nukken." We renden weg, behalve mijn zusje die de andere kant in liep en bij Doruske Plaat binnenging. Ik hoorde het gesnuif van de Nuk, ik kon ook niet zo hard lopen als Harri die zeker twintig meter voorlag. Ik voelde zijn grijpgrage hand. Toen deed ik wat ook heel verkeerd had kunnen aflopen. Ik liet me op de grond vallen als een bal, mijn armen beschermend om mijn hoofd. De Nuk viel over me heen, met zijn ene schoen raakte hij hard mijn kont. Ik vliegensvlug weer op. Voordat de Nuk overeind gekrabbeld was, lag ik zo ver voor, dat hij het opgaf.

Tijdens de middagmaaltijd vroeg moeder: "Jongens, jullie moeten vanmiddag nieuwe klompen kopen; bij wie? Ik dacht dat jullie de laatste keer bij Doortje van der Maas geweest zijn, dus nou bij Albert van Oyen." "Nee moeder", zeiden we in koor en iets te nadrukkelijk. "We moeten nou naar weduwvrouw Van der Maas", zei Harri. Maar neen hoor, moeder wist het zeker, vandaag moesten we klompen kopen bij Albert van Oyen. Moeder verdeelde al haar boodschappen zo eerlijk mogelijk over alle middenstanders, want dan had ze hen praktisch allen tot klant.

We liepen uiterst langzaam naar de winkel van de Nuk. "Als jij nou het eerst gaat, dan weet ik wat ik moet doen. Jij bent de oudste en jij hebt gezongen." "Goed", zei Harri. Hij ging de winkel binnen, maar liet de deur openstaan. Ik hoorde hem zeggen: "Goedemiddag, meneer Van Oyen, ik moet van ons moeder een paar klompen bij u kopen." Van Oyen sloot de winkeldeur en ging met mijn broer de zolder op. Even later kwam die opgewekt naar buiten. Hij had zijn nieuwe klompen aan en een dropveter in zijn mond. "De Nuk is poeslief, ga maar gauw, ik wacht op je buiten." Ik ging naar binnen, sloot wel de deur en zei wat ik Harri had horen zeggen. Alles ging goed. Met mijn nieuwe klompen in mijn hand en een grote spek in mijn mond, wilde ik de deur uit gaan, toen Van Oyen vroeg: "Waarom hebben jullie niet samen klompen gekocht?" Daar had ik niet van terug. Met volle mond antwoordde ik ten slotte: "We waren bang van u, meneer Van Oyen, omdat we u uitgescholden hadden." De Nuk keek me aan, of hij nog nooit van een scheldnaam had gehoord. "Maar het zou toch ook kunnen, dat hij weer aan het kwaad worden was", opperde mijn broer toen we naar huis liepen. "We zijn gewoon stom geweest, toen jij vanmiddag wilde nukken, had je eerst aan onze klompen moeten denken." "Maar het kan ook zijn", filosofeerde Harri verder, alsof hij mij niet gehoord had, "het kan zijn, dat hij jou niet verstaan heeft met die spek in je mond." We liepen naar huis door de motregen op onze nieuwe klompen; we vertelden Arina, dat die briesende, gekke Nuk toch nog niet zo’n kwade man was.

vignetleaf.jpg (789 bytes)