INLEIDING THEO VAN DOORN

OVERZICHT LEESTEKSTEN

HOME

De grote school
De oogarts
De melkboer
De dames Meesters
Zusjes en amandelen
Misdienaar
Fietsen
Kermis
De slagers
Andreetje
Verstrooid
De oude meester
De nieuwe meester
De Jonge Wacht
Het mes
Het hoofd
Spelling
Eerste liefde
De pastoor
"Misdienaar"
De oorlog

Doruske 2 - Lagereschoolkind

Theo van Doorn

vignetleaf.jpg (789 bytes)

Het hoofd

In de vijfde klas bij meester Huiskens kwamen er weer twee vakken bij: natuurkunde en biologie. Ik vond dit twee interessante vakken en wilde thuis uitproberen wat ik op school geleerd had. Zo wond ik een draad uit een oude dynamo rond een hoefijzer, gekregen van Sjef de Smid; wanneer ik de uiteinden van die draad in het stopcontact zou steken, had ik een elektromagneet. Ik nam de deksel van een porseleinen kammenbakje, legde het omwonden hoef-ijzer erop, stak de draden in het stopcontact en het licht ging uit. De kleinere machines in de bakkerij stonden stil, lichte paniek hier, "De wasmachine doet het niet meer", riep een meid, grote paniek daar. "Wat heb jij gedaan", riep vader. "Een magneet gemaakt, maar hij doet het nog niet; ik kon niets meer zien, want het licht floepte zomaar ineens uit", antwoordde ik met enige twijfel in mijn stem. "Houd op met dat gedoe", zei vader streng. Hij verving de

zekering, maar niets ging aan of deed het weer. "Het zal toch niet de hoofdzekering zijn?" hoorde ik hem brommen. Jawel hoor. Na anderhalf uur kwam er een meneer van de PNEM de verzegelde hoofdzekering vernieuwen. Vader betaalde hem ƒ 25,00 en tegen mij zei hij: "Een maand lang zonder traktement beschuit inpakken." Toen we aan tafel zaten, heb ik nog nooit zolang naar mijn bord gestaard. Ik voelde dat iedereen me verwijtend aankeek; anderhalf uur had hun werk stilgelegen, dat anderhalf uur moest weer ingelopen worden en dat allemaal om die snotaap.

Toch heb ik nog eens een dynamo aan het draaien gekregen. Het was zondag, vader en moeder deden een dutje, in de trappenhal was niemand en er zou ook niemand komen. Ik had een lamp van 40 watt serie geschakeld met mijn dynamo. Ik zette de hoofdschakelaar af, je kon maar nooit weten; ik stak de stekker in het stopcontact, schakelde de stroom in en verdomd hij liep, razend snel. Ik onderdrukte mijn eureka-gevoel, zette de hoofdschakelaar weer af en ruimde alles op. Ik ging naar mijn vriendje Cor.

Toen ik na een uur weer thuis was, zag ik de elektricien in de meterkast gluren. Plots riep hij naar vader: "Je moet natuurlijk wel de hoofdschakelaar omdraaien, bakker." Vader keek mij onderzoekend aan: "Dat was jij zeker weer." Ik knikte. "Maar u hebt mij ook niets gevraagd." Vader betaalde de elektricien het dubbele tarief en mijn straf werd ook verdubbeld. Voor mij betekende die straf: beschuit inpakken, ruim acht woensdagmiddagen geen vrij.

Ik vond dat ik mijn experimenten verstandiger moest aankondigen, bijvoorbeeld van tevoren moeder vragen. "Moeder ik wil mieren houden, mag dat?" Ze had het kennelijk niet zo goed verstaan of te druk, want ze zei: "Dat is goed." Bernard de Smid, wiens vader ook echt smid was, zou me helpen. Hij smolt voor mij gaatjes in een oud aquarium en in twee weckflessen, en verbond die drie met een aantal glasbuisjes tot een glazen mierennest; de weckflessen ieder aan een kant van het aquarium. Het geheel was precies volgens de schematische tekening van een mierenhoop in ons biologieboekje. Het was een fraai geheel.

In de smidse stond een kleine doofpot. Daar zouden we best een mierenhoop in kunnen vervoeren. We pakten onze fietsen, gingen stilstaand op het zadel zitten, tilden tegelijk ieder aan een oor de pot van de grond tussen ons in en reden zo naar de hei. Mierenhopen te kust en te keur. We schepten een middelgrote in de doofpot en fietsten naar huis. Voorzichtig deponeerden we het nest in het aquarium. We hadden toch beter een kleiner nest kunnen kiezen. We duwden het wat aan, veegden de mieren van onze handen en armen, we stopten een bakje met honing en een met suikerwater in de ene weckfles en in de andere staken we een paar tuinboontakken vol met bladluizen, de melkkoetjes van de mieren stond er in ons boek. Ik sjouwde dit kunstmatige mierennest naar onze slaapkamer. Intussen begonnen de mierenbeten behoorlijk te jeuken, maar een slappe kniesoor die daarop let.

Na een week hadden de mieren van de chaos die wij veroorzaakt hadden, een ordelijk nest gebouwd. Door de buisjes kon je ze zien lopen, soms ook de koninginnen. Elke dag sprenkelde ik wat water in de bak voor een gezonde vochtigheidsgraad, en de tuinboontakken vernieuwde ik elke week. We hadden een grote moestuin, vader liet de takken op het land staan, wanneer hij de tuinbonen eraf getrokken had. Mijn ouders vonden dit een leuke en leerzame bezigheid voor mij, niet gevaarlijk, geen werkonderbreking, en het kostte geen geld.

Het ging een maand goed, tot een van de meiden vond, dat je ook wel eens een mierennest moet afstoffen. Ze brak daarbij een paar buisjes. Ze keek naar het nest, maar er gebeurde niets. Ze liet het verder maar zo. Toen mijn twee jongste zusjes, Harri en ik naar bed gingen, kwamen we de mieren al op de trap tegen. Onze en hun slaapkamer zat vol en waar zaten die mieren nog al niet. Mijn zusjes vonden het heel eng en renden naar de huiskamer. Moeder kwam eens kijken; ze zag wat de meid had aangericht. Ik stond er zo sip bij te kijken, dat Harri spontaan de leiding nam: "Je kunt met dit nest toch niets meer doen. Ik haal de zware ovenstofzuiger en we zuigen de hele troep op. Meisjes weer rustig en wij kunnen gaan slapen. Oké?" Ik liet hem maar begaan, een uur werk had hij ermee. "Stomme trutmeid", dacht ik en viel in slaap.

Behalve natuurkunde en biologie was ook Frans voor mij een nieuw en in dit geval ook heel moeilijk vak. Het stampen van woordjes kon beginnen en net als met aardrijkskunde in de derde lukte me dat niet of nauwelijks. Leg maar eens aan een kind uit, waarom ‘roken’ in het Frans ‘fumer’ genoemd wordt; met ‘pipe’ en ‘papa’ in ‘Papa fume une pipe’ daar had ik geen moeite mee, ook niet met ‘une', dat leek heel veel op ‘unne’. Maar als je dan een uur of anderhalf geblokt had op veertig, vijftig woordjes en je haalde bij de overhoring een vijf of hooguit een zesje min, dan begon je te denken: ik kan het niet, daar ben ik te dom voor. Maar ja, ik zou móéten studeren, want vader had drie zonen en maar twee bakkerijen, en ik was de jongste, dus ook voor een kind is het dan duidelijk en kan hij een eenvoudige conclusie trekken: ik moet voor Frans een goed cijfer halen, want anders kan ik de middelbare school wel vergeten. Nood maakt vindingrijk.

In stad had ik op de markt in een boekenstalletje een heel klein Duits woordenboekje gezien. Ik zou dat toch ook wel kunnen maken? Ik vroeg het boekje van cursus 3 Frans aan Martha die heel goed kon leren, deeltje 2 aan Harri en deeltje 1 had ikzelf. Ik schreef alle rijtjes met woorden uit de boekjes twee keer over, één maal Nederlands-Frans en één keer Frans-Nederlands op hele dunne prijskaartjes die ik uit de winkel had gepikt. Frans-Nederlands in de ene schoenendoos, Nederlands-Frans in de andere. Alle kaartjes Frans-Nederlands bijvoorbeeld legde ik op de vloer en plaatste ze op alfabetische volgorde. De deksels op krentenkisten waren met lange nieten aan de kist bevestigd. Ik haalde er twee heel voorzichtig met een schroevendraaier uit, sloeg er daarvoor in de plaats vier spijkers in. Vader heeft er nooit iets van gemerkt, evenmin van die twee zelfgemaakte woordenboeken trouwens. Ik niette de prijskaartjes met woordjes aaneen. Tijdens een overhoring Frans-Nederlands hield ik dat woordenboekje in mijn linkerhand, het andere had ik in mijn zak gestoken. Ik heb voor Frans nooit minder dan een acht gehaald; met mijn twee woordenboekjes en een grondige kennis van de spraakkunst, was dat ook geen verdienste.

Geschiedenis vond ik een prachtvak. Meester kon goed vertellen en gebruikte daarbij prachtig gekleurde platen, en ik hield van verhaaltjes en plaatjes. Maar die geschiedenisinvuloefeningen afschuwelijk. Bijvoorbeeld: In…vond de slag bij…plaats. Die plaats ligt in de provincie…Graaf... sneuvelde. Deze slag is het begin van de... oorlog. Ga er maar aan staan als jongen van een jaar of elf. In 1568 vond de slag bij Heiligerlee plaats. Die plaats ligt in de provincie Groningen. Graaf Adolf sneuvelde. Deze slag is het begin van de tachtigjarige oorlog.

Meester schreef deze invuloefeningen op drie smalle bordjes die onder elkaar tussen de twee grote schuifborden hingen. Deze bordjes werden ook voor notenschrift gebruikt. Onder deze borden was een vrij labiele boekenplank aangebracht met stapels boeken erop. Als meester de invuloefening na school had opgeschreven, keerde hij de bordjes om. Op een dag kregen we zo’n oefening als proefwerk geschiedenis. Cor en ik mochten een kwartier eerder het leslokaal in om bloemen te gieten en de bel te halen. Ik zei tegen Cor: "Het proefwerk geschiedenis voor vanmiddag staat op de achterkant van die kleine bordjes. Als jij nou die oefening hardop voorleest, schrijf ik ze op." Cor klom op de lessenaar van meester, leunde wat achterover en steunde daarbij met zijn ellebogen op de boeken en met zijn achterhoofd tegen de muur. Hij dicteerde snel en duidelijk, ik schreef op. We zouden in de middagpauze alle antwoorden opzoeken. We waren klaar. Het was hoog tijd dat ik ging bellen. Cor kwam recht en o! de boekenplank kantelde, alle boeken over de grond. Ik belde deze keer heel kort en rende de klas in om Cor te helpen bij het opruimen. De jongens kwamen achter meester binnen. Met rode koppen werkten Cor en ik verder. Meester keek naar ons maar zei niets. Toen we klaar waren, zei hij: "Komen jullie eens hier." Met gebogen hoofden stonden we naast hem. "Weet je wat jullie zijn? Boeren, boeren zijn jullie." Ons hoofd zakte nog dieper. "Kijk, die boekenplank is al eens vaker omgevallen, maar deze twee jongens laten die boekenplank en de boeken niet liggen, neen, ze ruimen alles keurig op." Onze hoofden kwamen gestadig omhoog. "Ga maar zitten, prima gedaan, jongens; daar kunnen jullie een voorbeeld aan nemen; maar aan boeren kun je anders niet veel leren." Met dat laatste was ik het nu eens roerend eens. ‘s Middags haalden Cor en ik ieder een tien voor geschiedenis, ook dat nog. ‘s Avonds in bed vertelde ik Harri het gebeurde. "Snap jij nou iets, van God loont het goede en straft het kwade?" "Och," antwoordde Harri, "Cor is een heel goede jongen, misschien heeft hij wel eens een goede daad gedaan die nog niet beloond is, je weet maar nooit. En God kan moeilijk op hetzelfde moment, op dezelfde plek de één belonen en de ander straffen. Je hebt mazzel dat je dat spieken met Cor hebt gedaan. En ga nu maar slapen, want ik moet er morgen eerder uit dan jij."

Ook tegen mij heeft meester Huiskens: wat ben je toch een boer gezegd. Ik moest een stukje voorlezen; het ging over een zwerver die ook in de winter door de straten liep zonder jas, zonder colbert, zonder trui of vest aan. Hij kwam niets van het hoognodige tekort, hij kon overal tegen, zelfs tegen plagen, en was op zijn manier nog vriendelijk ook. Een voorloper van Zwiebertje. Ik las verder: "Hij droeg bretels," met het accent op de eerste lettergreep. Meester vroeg: "Lees dat zinnetje nog eens?" Ik las het zinnetje op dezelfde manier. "Wat ben je toch een boer," riep meester uit. De hele klas één voor één, behalve Cor, moest dit zinnetje lezen. "Boeren zijn jullie allemaal. En nu jij, Cor." Cor las het goed met het accent op de tweede lettergreep. Meester vroeg: "Weten jullie wat dat woordje betekent?" Wij wisten het niet. Hij stak zijn duimen achter zijn bretels en trok ze naar voren. "Dat betekent bretels." En wij riepen in koor: "Oooo galgen!"

vignetleaf.jpg (789 bytes)