Fietsen
Mijn nichtje
Koosje, die een jaar of zeven ouder was dan ik, was bij ons op
vakantie. Ze wilde me heel graag fietsen leren. Ik wilde liever
niet dat zij me dat leerde, want ik vond dat ze nogal kusserig
was. Op de meest gekke momenten wilde ze me zoenen, het ergste was
dat, als er vrienden uit mijn klas bij ons thuis waren. Ze wilde
me ook graag naar bed brengen, terwijl moeder vond en dat ook in
praktijk bracht, dat zo’n grote jongen die al op de lagere
school zat en misdienaar was, wel alleen naar bed kon. Ze deed het
toch wel eens stiekem. Ze stopte me dan onder, boog over me heen
en gaf me twee zoenen. Ik kon dan net via het v-halsje in haar
jurk haar nog kleine borstjes bekijken met die bruine flepjes
erop. Maar afgezien daarvan, dat gekus stond me niet aan.
Toen Harri een
uur later ook naar bed kwam, sliep ik nog niet. "Kust Koosje
jou ook zo vaak", vroeg ik hem? "Ik kijk wel uit",
antwoordde hij. "Maar we zullen die meiden wel eens
krijgen." De volgende avond wenkte hij mij om mee naar boven
te gaan. Hij had daar vijf beschuitzakken met een steentje erin
klaarliggen en uit de schuur een konijnenpootje. "Er was er
maar één, jammer." Aan die zakken bond hij vijf touwtjes,
die naar onze slaapkamer leidden. De deuren van onze slaapkamers,
behalve die van onze ouders, stonden altijd open. Aan één zak
bond hij dat pootje. "Dat is voor Koosje", zei hij. De
beschuitzakken legde hij onder het bed van onze zusjes, dat met
het konijnenpootje naast het kermisbed waarop Koosje sliep. We
gingen ‘s avonds tegelijk naar bed, maar bleven wakker, totdat
het licht op de meisjeskamer uit was. Toen ze eindelijk stil
waren, rukten we aan de touwtjes. We hoorden niets. Weer snukken.
Eén van de zusjes fluisterde: "Hoor jij dat ook?"
"Het zijn muizen geloof ik." Harri trok aan het touwtje
waaraan de zak met pootje zat. Het moet precies over het gezicht
van Koosje gegaan zijn. Ze gilde het uit. "Ik heb een rat in
mijn gezicht gevoeld." "Raak", grinnikte Harri;
"en nu alle touwtjes binnenhalen." We trokken stevig en
rap, alles kwam binnen. We stopten de zakken, het pootje en de
touwen onder ons bed en deden of we sliepen.
De volgende
ochtend hadden we niet aan de rommel onder ons bed gedacht. Moeder
vond het. Toen de zusjes haar zenuwachtig meedeelden dat er
muizen, ja ratten op hun slaapkamer zaten en Koosje begon te
huilen en heftig van "ja" knikte, vertelde moeder, dat
de jongens maar een grapje uitgehaald hadden. "Doruske
ook?" snikte Koosje. "Doruske ook", zei moeder.
Vanaf dat moment heeft Koosje me niet meer gekust, totdat ik het
graag had natuurlijk, maar dat is pas later.
Er was nu van
mijn kant geen bezwaar meer tegen haar fietslessen. Ik kon pas
laat fietsen vergeleken met de jongens uit mijn klas. Koosje nam
de damesfiets uit de karstalling. Ze leerde me hoe ik de
terugtraprem moest bedienen, dat ik tijdens het fietsen niet naar
de trappers moest kijken maar recht vooruit. We liepen met de
fiets de dijk op tot ongeveer het steegje tegenover de
fietsenmaker. Ik kon nog niet bij de trappers als ik op het zadel
zat; Koosje hield de fiets stevig vast en ik ging op de trappers
staan. Ze gaf me een duwtje en ik fietste over de dijk, nam goed
de bocht naar rechts en reed de dijk af, maar door de grote vaart
die ik nu kreeg, vergat ik te remmen, draaide niet het Marktplein
op, maar vloog in volle vaart tegen het ijzeren tuinhek van Sjef
de Smid. Ik smakte tegen het hek, de fiets viel gedeeltelijk over
me heen, een slag in het voorwiel. Een buil als een duivenei rees
op mijn voorhoofd. Ik beet op mijn tanden om niet te huilen. Toen
deed Koosje iets, wat ze nooit had moeten doen. Ze kuste me. Ik
huilde als een kleine jongen.
Ik had toch met
behulp van Koosje fietsen geleerd. Natuurlijk reed ik alleen maar
in ons dorp om bijvoorbeeld boodschappen te doen of mijn klanten
te bedienen. Het verlangen rijpte in me om eens een grote afstand
af te leggen. Naar de stad fietsen leek me een hele prestatie voor
een beginnend fietser. Op een woensdag was het zo ver; mijn twee
jongste zussen moesten ernaartoe. Of ik mee mocht rijden; dat was
geen bezwaar. Ik vroeg moeder, of ik de derde damesfiets mocht.
"Dan moet je nog een half uur wachten", zei moeder,
"want ik heb die fiets aan Jans Glaudemans uitgeleend."
We wachtten een half uur, geen Jans Glaudemans; we wachtten een
uur, geen Jans en geen fiets. Om half vijf kwam ze aanrijden met
een hoofd als een kroot. Moeder gaf haar een standje. "Van
mij had ze klappen gekregen die trut", zei ik tegen mijn
jongste zus.
Ik legde mijn
bril op bed, trok mijn zondagse trui, schoenen en broek uit. Ik
verkleedde me maar, want we gingen toch niet meer naar de stad. Ik
stond in mijn ondergoed. "Daar zouden klappen gevallen zijn,
zusje", siste ik. Ik nam het dunne wandelstokje van mijn
oudste broer dat in een hoek van de jongensslaapkamer stond, en
sloeg ermee op mijn bed, alsof het Jans was. "Rot trut, rot
trut", schreeuwde ik op het ritme van de stokslagen.
"Oooo!" riep mijn zusje uit, "je slaat je bril
kapot, Doruske!" Ik werd bleek. Zonder bril kon ik bijna
niets zien. Ik wilde het op een huilen zetten, er kwamen alleen
maar tranen, geen geluid. Wat zal vader wel niet zeggen, als hij
van het bezorgen thuiskomt. Tegen een uur of zes voelde ik me
misselijk worden. Ik ging op de werkbank in de bakkerij liggen
zonder bril. Ik hoorde de broodkar aankomen. Ik voelde mijn hart
in mijn keel bonzen. Vader kwam de bakkerij binnen, hij keek naar
mij en vroeg: "Lig je te slapen? Nee je bril is weer eens
kapot." Ik knikte. Waarom moest die man dat nou altijd
onmiddellijk zien. "Ik kan onderhand voor jouw bril gaan
werken." Dat had vader nou niet moeten zeggen. Ik begon te
huilen, sprong van de bank af en liep naar mijn slaapkamer. Mijn
zusje had de scherven van de brilleglazen zorgvuldig opgeruimd en
het kapotte montuur op de wastafel gelegd. "Die Jans is
overal de schuld van, die stomme rottrut", dacht ik en ging
zonder eten naar bed. |