INLEIDING THEO VAN DOORN

OVERZICHT LEESTEKSTEN

HOME

De grote school
De oogarts
De melkboer
De dames Meesters
Zusjes en amandelen
Misdienaar
Fietsen
Kermis
De slagers
Andreetje
Verstrooid
De oude meester
De nieuwe meester
De Jonge Wacht
Het mes
Het hoofd
Spelling
Eerste liefde
De pastoor
"Misdienaar"
De oorlog

Doruske 2 - Lagereschoolkind

Theo van Doorn

vignetleaf.jpg (789 bytes)

Fietsen

Mijn nichtje Koosje, die een jaar of zeven ouder was dan ik, was bij ons op vakantie. Ze wilde me heel graag fietsen leren. Ik wilde liever niet dat zij me dat leerde, want ik vond dat ze nogal kusserig was. Op de meest gekke momenten wilde ze me zoenen, het ergste was dat, als er vrienden uit mijn klas bij ons thuis waren. Ze wilde me ook graag naar bed brengen, terwijl moeder vond en dat ook in praktijk bracht, dat zo’n grote jongen die al op de lagere school zat en misdienaar was, wel alleen naar bed kon. Ze deed het toch wel eens stiekem. Ze stopte me dan onder, boog over me heen en gaf me twee zoenen. Ik kon dan net via het v-halsje in haar jurk haar nog kleine borstjes bekijken met die bruine flepjes erop. Maar afgezien daarvan, dat gekus stond me niet aan.

Toen Harri een uur later ook naar bed kwam, sliep ik nog niet. "Kust Koosje jou ook zo vaak", vroeg ik hem? "Ik kijk wel uit", antwoordde hij. "Maar we zullen die meiden wel eens krijgen." De volgende avond wenkte hij mij om mee naar boven te gaan. Hij had daar vijf beschuitzakken met een steentje erin klaarliggen en uit de schuur een konijnenpootje. "Er was er maar één, jammer." Aan die zakken bond hij vijf touwtjes, die naar onze slaapkamer leidden. De deuren van onze slaapkamers, behalve die van onze ouders, stonden altijd open. Aan één zak bond hij dat pootje. "Dat is voor Koosje", zei hij. De beschuitzakken legde hij onder het bed van onze zusjes, dat met het konijnenpootje naast het kermisbed waarop Koosje sliep. We gingen ‘s avonds tegelijk naar bed, maar bleven wakker, totdat het licht op de meisjeskamer uit was. Toen ze eindelijk stil waren, rukten we aan de touwtjes. We hoorden niets. Weer snukken. Eén van de zusjes fluisterde: "Hoor jij dat ook?" "Het zijn muizen geloof ik." Harri trok aan het touwtje waaraan de zak met pootje zat. Het moet precies over het gezicht van Koosje gegaan zijn. Ze gilde het uit. "Ik heb een rat in mijn gezicht gevoeld." "Raak", grinnikte Harri; "en nu alle touwtjes binnenhalen." We trokken stevig en rap, alles kwam binnen. We stopten de zakken, het pootje en de touwen onder ons bed en deden of we sliepen.

De volgende ochtend hadden we niet aan de rommel onder ons bed gedacht. Moeder vond het. Toen de zusjes haar zenuwachtig meedeelden dat er muizen, ja ratten op hun slaapkamer zaten en Koosje begon te huilen en heftig van "ja" knikte, vertelde moeder, dat de jongens maar een grapje uitgehaald hadden. "Doruske ook?" snikte Koosje. "Doruske ook", zei moeder. Vanaf dat moment heeft Koosje me niet meer gekust, totdat ik het graag had natuurlijk, maar dat is pas later.

Er was nu van mijn kant geen bezwaar meer tegen haar fietslessen. Ik kon pas laat fietsen vergeleken met de jongens uit mijn klas. Koosje nam de damesfiets uit de karstalling. Ze leerde me hoe ik de terugtraprem moest bedienen, dat ik tijdens het fietsen niet naar de trappers moest kijken maar recht vooruit. We liepen met de fiets de dijk op tot ongeveer het steegje tegenover de fietsenmaker. Ik kon nog niet bij de trappers als ik op het zadel zat; Koosje hield de fiets stevig vast en ik ging op de trappers staan. Ze gaf me een duwtje en ik fietste over de dijk, nam goed de bocht naar rechts en reed de dijk af, maar door de grote vaart die ik nu kreeg, vergat ik te remmen, draaide niet het Marktplein op, maar vloog in volle vaart tegen het ijzeren tuinhek van Sjef de Smid. Ik smakte tegen het hek, de fiets viel gedeeltelijk over me heen, een slag in het voorwiel. Een buil als een duivenei rees op mijn voorhoofd. Ik beet op mijn tanden om niet te huilen. Toen deed Koosje iets, wat ze nooit had moeten doen. Ze kuste me. Ik huilde als een kleine jongen.

Ik had toch met behulp van Koosje fietsen geleerd. Natuurlijk reed ik alleen maar in ons dorp om bijvoorbeeld boodschappen te doen of mijn klanten te bedienen. Het verlangen rijpte in me om eens een grote afstand af te leggen. Naar de stad fietsen leek me een hele prestatie voor een beginnend fietser. Op een woensdag was het zo ver; mijn twee jongste zussen moesten ernaartoe. Of ik mee mocht rijden; dat was geen bezwaar. Ik vroeg moeder, of ik de derde damesfiets mocht. "Dan moet je nog een half uur wachten", zei moeder, "want ik heb die fiets aan Jans Glaudemans uitgeleend." We wachtten een half uur, geen Jans Glaudemans; we wachtten een uur, geen Jans en geen fiets. Om half vijf kwam ze aanrijden met een hoofd als een kroot. Moeder gaf haar een standje. "Van mij had ze klappen gekregen die trut", zei ik tegen mijn jongste zus.

Ik legde mijn bril op bed, trok mijn zondagse trui, schoenen en broek uit. Ik verkleedde me maar, want we gingen toch niet meer naar de stad. Ik stond in mijn ondergoed. "Daar zouden klappen gevallen zijn, zusje", siste ik. Ik nam het dunne wandelstokje van mijn oudste broer dat in een hoek van de jongensslaapkamer stond, en sloeg ermee op mijn bed, alsof het Jans was. "Rot trut, rot trut", schreeuwde ik op het ritme van de stokslagen. "Oooo!" riep mijn zusje uit, "je slaat je bril kapot, Doruske!" Ik werd bleek. Zonder bril kon ik bijna niets zien. Ik wilde het op een huilen zetten, er kwamen alleen maar tranen, geen geluid. Wat zal vader wel niet zeggen, als hij van het bezorgen thuiskomt. Tegen een uur of zes voelde ik me misselijk worden. Ik ging op de werkbank in de bakkerij liggen zonder bril. Ik hoorde de broodkar aankomen. Ik voelde mijn hart in mijn keel bonzen. Vader kwam de bakkerij binnen, hij keek naar mij en vroeg: "Lig je te slapen? Nee je bril is weer eens kapot." Ik knikte. Waarom moest die man dat nou altijd onmiddellijk zien. "Ik kan onderhand voor jouw bril gaan werken." Dat had vader nou niet moeten zeggen. Ik begon te huilen, sprong van de bank af en liep naar mijn slaapkamer. Mijn zusje had de scherven van de brilleglazen zorgvuldig opgeruimd en het kapotte montuur op de wastafel gelegd. "Die Jans is overal de schuld van, die stomme rottrut", dacht ik en ging zonder eten naar bed.

vignetleaf.jpg (789 bytes)