Spelling
Wat ik bij
meester Huiskens helemaal niet kon, was spellen. Met dictee had ik
de grootste moeite. Meestal haalde ik daarvoor een 1 of een 2. De
regels kende ik wel en ik begreep ze ook, maar tijdens zo’n
dictee kwam ik meestal in tijdnood. Bij een eenvoudig zinnetje als
Het oude paard liep in de wei moest ik bij drie woorden
nadenken: oude met ou of au, zal wel ou zijn, want woorden
met au zijn er niet zo veel; paard met een –d, in het
meervoud is het paarden en dan hoor je de –d; wei met
een korte ei, dat wist ik, omdat we in ons dialect de korte ei
anders uitspraken dan de lange. Later ging dat regeltje ook niet
meer op, want woorden als uitweiden en weids kwamen
in ons dialect niet voor. Vaak kreeg ik straf of zelfs klappen,
wanneer ik weer eens het dictee slecht had gemaakt. Ik moest dan
uit een boekje thuis dictees overschrijven, meester keek het dan
de volgende dag na en ook dan stonden er wel eens spelfouten in.
Meester werd dan kwaad en foeterde me uit. "Nou hoef je
alleen maar over te schrijven, wat ben je toch een stomme ezel. Op
den duur dacht ik zo ook over mezelf. Ik begreep dan ook niet zo
goed, waarom ik wel overging van 5 naar 6 en in de zesde bij de
groep hoorde, die naar een vervolgopleiding wilde. |