Brand
In de oktobermaand werd bij ons thuis elke
avond het rozenhoedje gebeden; moeder, de meiden en de kinderen dienden dan op hun knieën
te zitten, vader en de knechts bleven in hun stoel meer liggen dan zitten. Na het tweede
of derde tientje sliepen er wel eens een paar. Het Mariabeeld stond op een troontje boven
de kachel. Om het troontje hing een kleedje met lange franjes. Twee kandelaars met kaarsen
stonden naast het beeld. Op een zondagmorgen, toen nog niemand op was, wilde ik de kaarsen
aansteken net zoals ik dat de koster in de kerk had zien doen: eerst de kaarsen links van
het altaar, dan in het midden knielen, het vlammetje aan die lange stok ging dan mee
omlaag, en dan rechts. Ik haalde uit de bakkerij zon lange lucifer, waar vader het
stookapparaat voor de oven mee aanstak. Ik ging naar de woonkamer, schrapte een kleine
lucifer aan en hield die brandend aan de lange. Ik klom op een stoel, stak keurig eerst de
linkerkaars aan, nu moest het vlammetje omlaag, ik wilde van de stoel af stappen. De
franjes vatte vlam, toen het kleedje. Ik begon als een gek te blazen, maar het kleedje
brandde nog harder. De vlammen lekten langs het houten plafond.
Ik moet ontzettend hard geschreeuwd hebben,
want daar stond Berte alsof ze uit de hemel kwam gevallen. Ze overzag de situatie in één
oogopslag; ze liep naar de gang, greep een oude jas, sprong op een stoel en gooide de jas
over het Mariabeeld en het troontje heen. Het binnenbrandje was zo gedoofd. Met een
vochtige doek wreef ze al het roet van Maria af, en legde een nieuw kleedje over de troon;
je kon er helemaal niets van zien. "Niets tegen vader en moeder zeggen," smeekte
ik haar. "En jij voortaan van lucifers afblijven," zei ze een beetje moederlijk.
Ze heeft het niet eerder verteld, dan toen het geen kwaad meer kon; op een of andere
bruiloft geloof ik, heeft ze er een voordrachtje van gemaakt. |