Vader
50 Vervelen
deden we ons vooral als er feesten waren voor grote mensen. Toen vader vijftig werd, was
het groot feest. "Vader ziet nu Abraham," zei Berte. Sint Nicolaas kende ik wel
en Sint Jozef nog beter, maar wie nu Abraham weer was en wat dat met vader te maken had en
zijn vijftigste verjaardag, snapte ik niet. Veel middenstanders o.a. Hannes , de
Marktpleiners, Ari en Broer van Tassen en nog enkele notabelen waren aanwezig. Het was
druk in de mooie kamer met nog een houten plafond met snijwerk versierd. We zeiden voor
vader een mooi gedicht op, ieder kind was een bloem, behalve ik. Berte was een dahlia; ze
werd daarmee geplaagd door haar zusjes, want het was me toch een lange leis. De geel-witte
bloem die Harri moest symboliseren, verwees naar zijn roeping tot het priesterschap. Ik
was een bloemknop, niet nader te identificeren, je kunt er nog alle kanten mee uit.
Na de voordracht van ons feestgedicht,
geschreven door zuster Ignatio, kregen we een gebakje met limonade en moesten Harri en ik
de kamer uit gaan spelen. Ik vond dat niet zo erg, hij wel en hij keek alsof
hij op wraak uit was. Waarom mochten de vier zusjes wel op het feest van de groten blijven
en hij niet; waarom moest hij altijd op mij passen? "Kom mee naar de zolder,"
gebood hij mij. Hij ging met zijn oor op de vloer liggen, kroop van de ene hoek van de
zolder naar de andere, telkens met het oor op de vloer, aandachtig luisterend. Hij
grijnsde. "Pak je boor." Ik trok de boor van het karton af waarop ook het zaagje
en het hamertje zaten. Hij begon als een razende gaatjes in de houten vloer te boren.
"Haal het doosje met naalden uit moeders naai- en strijkhok." Ik begreep er
niets van en ook niet van hem.
Wat zou hij toch willen? Hij nam de
naalden, keek even door een gaatje, duwde de naald erdoorheen. "Raak," juichte
hij, "op die kale kop van Hannes Donders." En weer een naald en nog een, telkens
raak. We keken allebei door een gaatje en zagen hoe vaders gasten naar het houten plafond
keken, op hun hoofd krabden, een pijnlijk gezicht trokken. "Het zijn verdomd naalden,
stopnaalden," riep vader. We zagen hem de kamer uitgaan. Vluchten kon niet meer.
"Luister, vader wil dat we naar beneden komen. Als je hetzelfde doet als ik, breng je
het er goed af," adviseerde hij me. Onder aan de trap stond vader met een langwerpig
bestellingenboek in zijn hand. Mijn broer liep snel de trap af, vlak vóór vader liet hij
zich op zijn kont vallen en dook onder het bestellingenboek door, dat nu met een klap
tegen de steunpaal van de trapleuning aankwam. Ik deed precies hetzelfde, weer mis. Vader
vond dat kennelijk zo grappig, dat hij lachend naar zijn gasten terugging. Moeder had er
meer problemen mee met wat wij gedaan hadden. Je kon die gaatjes goed zien vanuit de
kamer, wij hadden schade aangebracht aan een huurhuis. En wie was onze huurbaas? Niemand
minder dan de pastoor. Meneer pastoor zou wel eens de huur op kunnen zeggen. Ik zag ons al
rondzwerven door ons dorp. Ik had er al spijt van; ik had niet naar Harri moeten
luisteren. Maar een kind doet het in de ogen van volwassenen zo vaak en zo gauw verkeerd.
Soms zagen die niet dat je het zo goed bedoelde. |