INHOUD DOSSIERS
INHOUD W T T
CUBRA HOME

PRINT DEZE PAGINA

 

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Dossier

Mus

 

1

De mus in het WTT, zie:

- graawke

- kwètje

- monnekske

- mus

 

2

De namen van de mus in Zuid-Nederland -- door dr. Jos Swanenberg

2.1

Huismus

Uit: Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd - Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten - dr. Jos Swanenberg; Nijmegen 2000.

 

huismus:  freq. Middennoordbr. en Cuijks, verspr. Oostnoordbr., ook in St-Amands,

Roosendaal, Herentals, Budel, Everberg, Herent en Kumtich (44).

steenmus:   Tilburg, Mechelen en Budel (3).

straatmus:   freq. in het westen van het Bar., zeldz. Mark., ook in Bornem en Boom (9).

strontmus:   Budel.

dakmus:  Boxtel.

panmus:  Tilburg en Oisterwijk (2).

potmus:  Turnhout, Arendonk en Nuland (3).

boerenmus:   Lot.

broodmus   (ook broomus): Gemert (4).

korenmus   (kormus, korsmus): Elshout, Vortum-Mullum en Overloon (4).

graanmus:   Donk bij Ekeren.

grauwe  mus (grauw mus): Capelle.

mus (ook musj): freq. Brabants (284).

musje (ook muske): Dinteloord en Niel (2).

spats:  Turnhout.

zwiew:  Goirle.

sproetje   (sproetske): Tongelre.

sjurk: freq. Holl.-Br. (10).

huissjurk:   freq. Holl.-Br. (5).

sjielp:  Turnhout.

sjierp  (ook sierp): zeldz. in het noorden van het Tilb., ook in Turnhout (5).

tjielp:  Turnhout.

tjierp:  Turnhout.

huiskreet:   Dieden.

huiskrep:   Megen.

huiskrets   (ook huiskrits, huiskrjats): Lith en Grave(3).

huiskluts   (huisklits): Oeffelt.

huiskweek:   Waalwijk.

huiskadet:   Empel en Gewande (3).

huiskat:   Capelle.

huiskeet:   Oijen.

huisknar:   Kaatsheuvel.

huiskont:   Kerkdriel.

huispoep:   Someren.

dakschijter:   Oudenbosch.

korenpikker:    Maashees.

straatjongen:    Tilburg, Enschot en Zijtaart (3).

straatkei:   Eindhoven en Gestel bij Eindhoven (2).

zjefke:   Kontich.

monnikje   (monnikske): Tilburg. <

advocaat   (avvekaat): Mechelen.

kemmer:  Tisselt.

paardenstrontsijs:     Antwerpen.

witteling:   Kontich (albino).

HUISMUS

Totaal aantal opgaven: 414

Totaal aantal woordtypen: 44

Meest frequente woordtype: mus 284

 

2.2

Ringmus

Uit: Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd - Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten - dr. Jos Swanenberg; Nijmegen 2000.

 

ringmus:  freq. Mark., Bar., Tilb., Holl.-Br., Oostnoordbr. en het westen van het Kleinbr.,

zeldz. Zuiderkemp. en Cuijks, ook in Dinteloord, Oijen, Boutersem en Kumtich (52).

ringmusje   (ringmuske): freq. Mark., Bar. en Tilb., ook in Volkel (14).

ringelmus:   freq. Holl.-Br. en Maasl, ook in Goirle en Huijbergen (10).

ringelmusje    (ringelmuske): Herpen.

ringel:  Werkendam.

ringeltje:   Waalwijk (2).

kringelmus:   Grave.

kransmus:   Uden en Someren (2).

rangelmus:   Kaatsheuvel.

houterellemus:    Gemert.

houterilletje    (houterejelleke, houteréleke, houterelleke, houteréreke, houteriejelleke,

houterilleke, houterjelleke, houterjulleke, houtreleke): freq. Peell., Geldr. en in het oosten van

het Kempenl., ook in Gemert (12).

houteren   jilletje    (houtere julleke): Mierlo.

houterenilletje     (houternilleke): Gemert.

waltereer   mus:   Nuland.

wouteréremus:    Hintham en Berlicum (2).

woutereermusje    (woutereermuske): Vught.

wouterérens    musje   (wouteréres muske): Rosmalen (2).

wouteréletje    (wouteréleke): 's-Hertogenbosch  (3).

katrielmus:   St-Anthonis.

sakkeriltje    (sakkeriltsje): Mechelen.

panmus:  zeldz. Noorderkemp., ook in Geel (5).

panmusje   (ook panmuske): zeldz. Noorderkemp., ook in Ravels (4).

potmus:   Kontich.

boommus:  freq. Antw., verspr. Bar., zeldz. Hagel, en het westen van het Zuiderkemp., ook

in Baardwijk, Roosendaal en Blauwberg (19).

boommusje   (boommuske): Waspik, Hoeven en Mechelen (3).

bosmus:   Everberg.

houtmus:   zeldz. Noorderkemp., ook in Nijnsel, Schijndel, Someren en Asten (10).

houtmusje   (ook houtmuske): zeldz. Noorderkemp., ook in Ravels (4).

takmus:  Antwerpen.

vliermus:   Kaatsheuvel.

wilgenmus:   Den Dungen.

knotmus:   Boxmeer.

pootmus:   Hoogerheide en Oudenbosch (2).

steenmus:   zeldz. Tilb., ook in Arendonk, Turnhout, Herentals, Boxmeer, Steenhuffel, Tisselt,

Lot, Sterrebeek en Everberg (14).

steenmusje   (steenmuske): Geldrop.

veldmus:   zeldz. Getel., ook in Halsteren, Essen, Middelbeers, Vorstenbosch, Budel, Beugen,

St.-Anthonis, Herentals, Vorselaar en Everberg (13).

bergmus:   Helmond.

rietmus:   Moerdijk, Retie, Aanschot, Diest en Rummen (5).

grasmus:   Bavel en Best (2).

hegmus: Tilburg.

erwtjesmus:    Breugel.

korenmus   (kormus): Overloon.

piepmus:   Leende.

boormus:   Donk bij Ekeren.

gewone  mus  (gewoon mus ): Geldrop.

mus: freq. Mark., Bar., Middennoordbr., Oostnoordbr. en Cuijks, zeldz. Hagel., ook in

Dinteloord, Balen, Boom, Budel en Boortmeerbeek (96).

sjurk: Sleeuwijk.

boomsjurk   (boomjurk): Waspik.

ringsjurk:   Woudrichem.

sjierp:  Vlijmen.

knotsjierp:   Haarsteeg.

graspieper:   Bavel.

zjefke:   Antwerpen.

waard: Werkendam.

RINGMUS

Totaal aantal opgaven:  309

Totaal aantal woordtypen:         54

Meest frequente woordtype:     mus:                        96

 

2.3

Grasmus

Uit: Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd - Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten - dr. Jos Swanenberg; Nijmegen 2000.

 

grasmus   (ook gesmus, groesmus, jesmus): freq. Middennoordbr., Oostnoordbr., Zuidbr.,

Getel., Cuijks en Bud., verspr. Noordwestbr. en Kemp. (168).

grasmusje   (grasmuske): Bergen op Zoom, Waalwijk, Baardwijk en Someren (4).

rietmus:   Bakel.

vlasmus:   Mierlo.

boekmus:   St-Anthonis.

koolmus:   Kruisland.

slootmus:   Engelen.

aardmus:   Hagelands Wb. 1.

peelmus:   St. Anthonis.

stadmus:   Schoten (2).

mus: verspr. Noordwestbr., zeldz. Peell., ook in 's-Hertogenbosch, Oploo en Best (12).

musje (ook muske): Dinteloord en Herent (2).

grassjurk:   Woudrichem.

grassjierp:   Vlijmen.

grasteut:   Overloon.

grasteutel:   Boxmeer.

graszak   (ook gessak, jessak): Boekei, Gemert, Wezemaal, Everberg en Heverlee (8).

grassteek:   Oirschot en Spoordonk (2).

graskrets:   Rummen.

graskweek:   freq. in het noorden van het Noordmei., zeldz. Cuijks, ook in Ravenstein,

Huisseling en Aanschot (11).

graskwek:   zeldz. Cuijks (4).

graskweker:   Oss, Berghem en Uden. (3).

kwert: freq. Antw. en Kemp.; Antwerps Wb. 1, N.-Antwerps Wb. (11).

kweit:  Antwerps Wb. 1.

kwet: Turnhout, Oelegem, Zandhoven, Arendonk en Ranst; Antwerps Wb. 1, Antwerps Wb. 3 (7).

kwetje:  Tilburg en Goirle (2).

kwetter   (ook kwedder): freq. Kemp., ook in Lier; Antwerps Wb. 3 (8).

kwetteres:   Everberg.

ket: Heverlee.

wet: Meerhout (2).

kratje:  Aarschot.

bontekwet:   Antwerps Wb. 1, Antwerps Wb. 3 (2).

rietkater:    Werkendam.

braamkwert:    Turnhout.

braamkweit:   Berkel.

braamkwet:    Loon op Zand en Turnhout (2).

braamkwetje:    Tilburg en Goirle (2).

dorenkwert:   Antwerps Wb. 3.

dorenkweit:   Antwerps Wb. 3.

dorenkwet:   Antwerps Wb. 3.

wolkwert:   zeldz. Noorderkemp., ook in Ravels (5).

wolkwet:   Turnhout en Oeiegem (2).

pluisjeskwetter     (pluiskenskwetter): Bouwel en Herentals (2).

grijs: Lierop en Deurne (4).

grijsje   (grijske): Lierop.

griggel:   Lierop.

graggel:   Mierlo.

koevogeltje    (ook koevogelke): Geldrop en Riethoven (3).

koeherdertje    (koeieterke): Wommersom.

koestouwertje    (koeistouwerke): Oudenbosch.

koewachter    (koeiwachter): Rucphen.

koewachtertje    (koeiwachterke, koeiwachtertje): zeldz. Mark., ook in Rucphen (4).

braamsluipertje    (braamsluiperke): Oss.

hegkruiper:   Ledeakker.

hegkruipertje    (hegkruiperke): Heusden.

tuinkruipertje    (tuinkruiperke): freq. in het westen van het Bar., zeldz. Mark. (7).

kersenpikker:    Beugen.

braambijter:    's-Hertogenbosch  en Dongen-Vaart (2).

doornbijtertje:    Deurne.

braamschijter:    's-Hertogenbosch   en Goirle (2).

braamschijtertje     (bremschijterke):   Heusden.

dubbele   braamschijter:     Nieuwkuijk.

spoerts:   Veldhoven.

heggenspelder:    Breugel.

grasduiker   (grasduikel, groesduiker): Huijbergen en Reusel (2).

grasdrijver:   Valkenswaard.

pieper:  Udenhout en Boxtel (2).

blauwpiepertje    (blauwpieperke): Grave.

mospiepertje    (mospieperke): Capelle.

graspieper:   Lepelstraat en Hoogerheide (2).

grasleeuwerik:    Stiphout.

grasvink:   Drimmelen, Capelle en Bladel (3).

grasheks:   Grave.

hooischreik:    Made.

schrijver:   Overloon.

GRASMUS

Totaal aantal opgaven:  338

Totaal aantal woordtypen:         75

Meest frequente woordtype:     grasmus:               168


 

2.4

Heggenmus

Uit: Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd - Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten - dr. Jos Swanenberg; Nijmegen 2000.

 

heggenmus:   Raamsdonkveer, Boxtel en Cuijk (3).

heggenmusje    (heggemuske): Roosendaal en Someren (3).

hegmus:  freq. Tilb. behalve in het noorden, verspr. Noordmei., zeldz. Bar., Maasl., Cuijks en

Bud., ook in Woudrichem en Diest (25).

hegmusje   (hegmuske): Baarwijk en Lage Mierde (2).

haagmus:   zeldz. Getel., ook in Hoogerheide, Herentals, Lier, St.-Amands, Kapelle-op-den-

Bosch, Everberg, Herent en Leuven (14).

haagmusje   (haagmuske): Donk bij Ekeren en Wezemaal (2).

hagenmus:   Zevendonk, Kasterlee en Baal (3).

hagenmusje   (hagemuske): Turnhout en Veerle (3).

tuinmus:   Dinteloord.

rietmus:   Turnhout, Zevendonk, Arendonk en Gemert (6).

rietmusje   (ook rietmuske): Turnhout, Zevendonk en Retie (3).

schuurmus:   Borkel en Schaft (2).

schuurmusje   (schuurmuske): Cuijk en Valkenswaard (2).

schurenmusje    (schurremuske): Meerhout.

dorenmus:   Halsteren en St-Anthonis (2).

vliermus:   Kaatsheuvel.

aardmus   (ermus): Oosterhout.

bremmus:   Turnhout.

koolmus   (ook kulmus): freq. Noordwestbr., behalve in het oosten, ook in Geel, Sterrebeek en Heverlee; N.-Antwerps Wb. (18).

koolmusje   (koolmuschen, kulmuske): Retie, Balen en Olmen (4).

koolmees:   Lubbeek.

blauwe  koolmus   (bla kulmus, blave koolmus): Droeshout, Opwijk en Lot (3).

bruin koolmusje   (bruin kulmuske): Geel.

kolenmus   (keulemus, kullemus): Wommelgem, Ranst, Broechem en Vorselaar; Antwerps

Wb. 1 (5).

kolenmusje   (keulemusje, keulemuske, kullemuske): zeldz. Kemp., behalve in het

noordoosten (4).

blauwe  kolenmus   (blauw kullemus):   Antwerps Wb. 3.

blauwe  korenmus   (blauw korenmus, bla koremus): Bornem en Gooik(3).

blauwe  kezenmus   (bla kezemus): Steenhuffel.

grauwmus:   Meerle.

grauwtje   (grauwke): freq. in het midden van het Tilb., ook in Westerhoven (9).

grauweltje    (ook graveltje): Goirle (3).

blauwmus:   Helmond.

blauwmusje   (blauwmuske): Geldrop, Lierop en Leende (5).

blauwtje   (blauwke): freq. in het noordoosten van het Kempenl., zeldz. Tilb., ook in Lieshout,

Breugel en Stiphout (12).

blauwertje    (blauwerke): Loon op Zand.

blauwseltje:    Broechem en Lier (2).

blauwe  mus:  Opwijk.

mus: freq. Bar., zeldz. Mark. en Peell., ook in Dinteloord, Loon op Zand, Oploo, Best,

Boortmeerbeek en Leuven (18).

musje:  Dinteloord.

hegsjierp:   Vlijmen.

hegteut:   Overloon.

hegschijt:   Empel, Gewande en Nuland (3).

blauwlegger:   freq.  Noordmei. en Peell., verspr. Maasl., ook in Made en Grave; Noord-Meierijs

Wb. (45).

blauwleggertje    (ook  blauwleggerke): freq. Maasl. en Noordmei., zeldz. in het noorden van

het Cuijks, ook in Den Hout, Roosendaal en Deurne (21).

blauwmannetje    (blauwmanneke): freq. Cuijks (14).

grauwpieper:    Herpt.

blauwpieper:    freq. Tilb. en Kempenl., ook in Den Hout, 's-Hertogenbosch, Gilze-Rijen en

Turnhout (25).

blauwpiepertje    (ook blauwpieperke): freq. Tilb. en Kempenl., ook in Capelle, Hulten, Grave

en Leenderstrijp; Kempenlands Wb. 1, Kempenlands Wb. 2 (18).

blauwe  pieper:   Lage Mierde.

blauw piepertje    (blauw pieperke): Reusel.

piepertje   (pieperke): Drunen en Deurne (2).

blauwpiep:   Boxtel.

blauwpijpje   (blauwpijpke): Helmond en Vlierden (3).

koolpijpje   (koolpijpke): Deurne (3).

blauwtutertje     (blauwtuterke): Oss.

blauwe  tuter   (ook blauwen tuter): Oss (2).

tieter:   Aarschot.

blauwe  luutak:   Dongen.

blauwe  lijster:   Dongen.

blauwe  windappel   (ook blauw endappel): Dongen-Vaart en Kaatsheuvel (2).

blauwborstje:    Waspik.

kakkelentoontje:     Liessel.

kakkelentuintje:    Liessel.

bastaardnachtegaal     (ook  bastaadnachtegaal, bastaardnachtgaal, basterdnachtegaal):

freq. Holl.-Br., ook in 's-Hertogenbosch, Grave, Lot en Boutersem (8).

boerennachtegaal:     Oisterwijk.

tuinnachtegaal:    Bergen op Zoom.

tuinnachtegaaltje:     Oudenbosch.

spaanse   nachtegaal:    Baarle-Nassau.

tuinrobbertje    (ook  tuinroebertje): Soerendonk en Budel (2).

slapikkertje    (slaaipikkerke): freq. in het westen van het Bar., zeldz. Mark. (7).

bijrover   (bierover): Werkendam.

dorenvinkje    (dorenvinkske): Vlijmen.

dorenkneuter:    Heesch.

dorenkwartje:    Huijbergen.

mosvink:   Meerle (2).

moskneuter:    Mierlo.

mossenhoofdje    (mosseneuke): Veldhoven.

kwetter:   Kontich.

HEGGENMUS

Totaal aantal opgaven:  352

Totaal aantal woordtypen:         78

Meest frequente woordtype:     blauwlegger:           45