Dossier

Bijnamen uit de oorlogsjaren, het verzet en de bevrijding van Tilburg

Verzameld uit de vier hoofdstukken van het Tilburgs Bijnamenboek


Breuker, drs. A. - Deen, Helga - Diepen, Céline en haar man Fran van Spaendonck - Duikbasis Moerle - Franken, Annemie en haar broer Jan - Frederico, frater Fr. van Dongen - Haan, pater Rembertus de - IJsschots met Draaideur - Lansdorp, Loek - Lepelaers, Ed - Moerel, Salomon - Mortel, Jan v.d. - Mutsaers, Frans-Willem - Norenburg, René - Pulskens, Coba - Schotjes - Tilburgse Zegeltjeskraak - Verhagen, Toon

CUBRA HOME

INHOUD BIJNAMEN
1. Personen, werkelijke naam bekend

2. Personen, zonder werkelijke naam

3. Schoolse bijnamen (leraren en leraressen)
4. Gebouwen, straten en andere spraakmakende zaken

 

In de banner van links naar rechts

Pieta Melis
Peerke Donders
Jan de Kort
Monument voor Helga Deen
Jan Plek
Rocking Louis
De Siemer
 

 

drs. A. Breuker

de Toon

was leraar Frans aan het St.-Odulphuslyceum van 1921 tot 1964 en woonde aan de Bredaseweg (niet ver van de Ringbaan-West). Hij ging overal te voet of op de fiets naartoe. In de oorlog 1940-’45 deed “de Toon” Breuker verzetswerk voor de groep Trouw, waarvan veel leden zijn gesneuveld.

 

In 1969 nam Breuker samen met drie collega’s na een lange carrière afscheid van het Odulphus. Allen hebben zij met een bijnaam een vermelding in dit hoofdstuk verdiend. We zien hier op de speelplaats v.l.n.r. drs. F. Woltering, drs. C. de Groot, drs. A. Breuker en dr. F. Vercammen. Op het gebouw daarachter is duidelijk de afscheiding te zien tussen de twee oude en de nieuwe derde bouwlaag (bron: Gedenkboek St.-Odulphuslyceum 1899-1974)

 

Helga Deen (Stettin 1925 - Sobibór 1943)

de Tilburgse Anne Frank

pas in 2004 werd het duidelijk dat Tilburg “een eigen Anne Frank” had. Toen schonk Conrad van den Berg een dagboek met een aantal brieven uit de nalatenschap van zijn drie jaar eerder overleden vader Cornelis (Kees) Gerardus Wilhelmus van den Berg (1923 – Rekem, België 2001) aan het Regionaal Archief Tilburg. Het bleek dat deze Kees onder de oorlog een liefdesrelatie had met het Joodse meisje Helga Deen, welke abrupt werd afgebroken toen zij in april 1943 werd weggevoerd en via kamp Vught met haar familie in Duitsland, uiteindelijk in Polen, terecht kwam. Daar werden allen op 16 juli 1943 vergast. Helga, die in 1925 in Stettin was geboren als dochter van een Tilburgse vader (Willy Deen) en een Duitse moeder (Käthe Wolff uit Neurenburg) werd maar 18 jaar oud.

Tien jaar eerder, in 1933, waren de ouders Deen met hun twee jonge kinderen Helga en Klaus uit Duitsland naar Tilburg gevlucht. Helga ging in dat jaar naar de Openbare Lagere School nr. 3 in de Korte Schijfstraat (zie “Bezemschool” in hoofdstuk 3) en vervolgens in 1937 naar de Rijks-HBS.

 

Openbare lagere school Korte Schijfstraat 1933. Het meisje in de op een na achterste bank rechts, onder de horlogeketting van de onderwijzer, is de later vermoorde Joodse Helga Deen. Haar jongere broer Klaus zat nog op deze school toen het gezin werd opgepakt en weggevoerd door de Duitsers (foto coll. RAT)

 

Rond 1941 leerde zij de jonge kunstschilder Kees van den Berg kennen die in de J.P. Coenstraat woonde en raakte verliefd. Nadat Helga met haar familie in 1943 was weggevoerd tekende zij speciaal voor Kees haar ervaringen op in een dagboek, waar ze op 1 juni 1943, twee maanden nadat het gezin Deen was gedeporteerd, in kamp Vught aan begon. Alle brieven van Kees aan Helga kwamen ongeopend retour.

 

 

De Nederlandse uitgave en de Italiaanse vertaling

 

Helga Deen gebruikte een schoolschrift als dagboek en schreef daarin alles op met een potlood. Haar dagboek eindigt al een maand later op 2 juli, vlak voordat ze op transport moest naar Westerbork. Dat is geen lange periode, maar het gezin Deen is ook niet een tijd ondergedoken geweest zoals het gezin Frank. Het geeft wel een uniek beeld van het leven in het kamp, waar het strikt verboden was zo’n dagboek bij te houden. Hoe zij dat toch heeft klaargespeeld en hoe men het toen uit kamp Vught heeft gesmokkeld is niet opgehelderd. Op 8 juli 1943 schreef zij uit Westerbork nog een brief aan Kees. Was haar toon in Vught vooral verhard; in Westerbork was zij alleen maar verdrietig en moe. Haar geliefde Kees heeft het dagboek samen met een bundeltje brieven zorgvuldig bewaard in een tasje uit die tijd, maar hier nooit iets over losgelaten. In 2007 werd een en ander in boekvorm uitgegeven met als titel: “Dit is om nooit meer te vergeten. Dagboek en brieven van Helga Deen 1943” (zie foto). In 2013 werd er een monument voor haar onthuld in een parkje naast de Synagoge Tilburg (een rijksmonument uit 1874 van architect J. Fremau) op de hoek van de Willem II straat en de Telegraafstraat. Deze ruimte heet sindsdien Helga Deen Tuin.

 

 

“Verbondenheid”, een beeld voor Helga Deen uit 2013 door de Tilburgse beeldhouwster Margot Homan in de Helga Deen Tuin. Op de buitenmuur van de aangrenzende synagoge werd in 2015 een gedicht met dezelfde titel aangebracht van stadsdichter Jasper Mikkers.

 

Céline Johanna Maria (“Lien”) Diepen (1920- Oisterwijk 1987, x 1943 Frans van Spaendonck 1920-’45, xx Guillaume Marie “Bob” Gimbrère 1920 – Oisterwijk 2013)

Céline Maria J. Seegers

welke naam een fantasienaam was op haar vervalste persoonsbewijs uit de oorlog (zie foto). Céline Diepen was een dochter uit het grote gezin van de fabrikant Herman Gustaaf Karel Frederik Diepen (1877-1946, x 1906 Coleta Maria Anna Josephina Berghegge 1886-1980) aan de Korvelseweg.

Voor de oorlog studeerde Céline een jaar theologie in Nijmegen. Toen de Duitsers ons land binnenvielen sloot zij zich meteen aan bij een groep protesterende studenten. Al in 1941 verrichtte zij koeriersdiensten voor het verzet over het hele land, zonder te weten wat zij precies bezorgde. Zo ging dat vaak: wat je niet weet kun je ook niet verraden. Zij werd al in die beginperiode opgepakt door de Duitsers en drie weken lang in Arnhem gevangen gezet en ondervraagd.

 

Vervalst persoonsbewijs uit 1941 van Céline Diepen (coll. fam. Van Spaendonck)

 

Op het persoonsbewijs staat: “Gehuwd met J.T.P. van Capelle.” Dit is ook verzonnen, want Céline trouwde in 1943 met Frans (Franciscus Theodore Pieter Maria) van Spaendonck (1920-’45), de derde zoon van de fabrikant Franciscus Andreas Jozeph Maria van Spaendonck (1882-1936, x 1908 Maria Carolina Cornelia Loven 1883-1958) aan de St.-Josephstraat. Er zijn geen aanwijzingen voor dat de gefingeerde naam J.T.P. van Capelle echt door Frans zou zijn gebruikt maar uitgesloten is dit ook weer niet, want rond die tijd verloofden zij zich wel. Frans begon in 1941 een studie aan de Katholieke Hogeschool Tilburg naast zijn werk in de fabriek. Dankzij dit laatste wist hij te ontkomen aan de Arbeitseinsatz.

 

Frans van Spaendonck (links) met twee onbekende collega’s in de fabriek van Van Spaendonck (coll. fam. Van Spaendonck)

 

Frans en Céline sloten zich vervolgens aan bij de plaatselijke afdeling van de verzetsgroep Trouw. Joost van de Mortel, zoon van de burgemeester, was hun contactpersoon. Een van de leden was de heer A. Breuker (“de Toon”, zie hoofdstuk 3, leraar Frans aan het Sint-Odulphuslyceum). Frans en Céline hielden zich nu bezig met het verspreiden van het illegale blad Trouw, het bezorgen van bonkaarten bij onderduikers e.d. Nadat zij in september 1943 trouwden gingen zij wonen in een buitenhuisje van de familie Diepen, “Dennenheuvel” aan de Bredaseweg (421). Dit maakte het mogelijk om onderdak te bieden aan geallieerden en verzetslieden en om wapens te verstoppen die nodig konden zijn bij een overval. Erg riskant maar geslaagd was de opvang en verzorging van een gewonde topman van Trouw, Kees Streef, die door verzetslieden op spectaculaire wijze was bevrijd uit een “Kriegslazarett” in Den Bosch. Toen de Duitsers daarop fanatiek jacht gingen maken op leden van Trouw dook Frans onder op het adres Broekhovenseweg 387. De intussen zwangere Céline ging door met het bezorgen van bonkaarten die zij nu rond haar buikje kon verstoppen. Frans werd echter op 10 mei 1944 door de gehate NSB-er Piet Gerrits opgepakt, aan de Duitsers overgeleverd en via kamp Vught op transport gezet naar Duitsland. Joost van de Mortel was kort daarvoor hetzelfde overkomen.

Deze Piet Gerrits was enkele maanden eerder nog ontkomen aan een aanslag door een verzetsgroep waar een oudere broer van Frans, Rob van Spaendonck, bij hoorde. Die aanslag mislukte jammerlijk, de groep werd opgepakt en door de Duitsers op 26 mei 1944 omgebracht in de omgeving van Bos en Duin in Udenhout bij de geruchtmakende fusillade van totaal veertien verzetslieden.

Frans kon in Vught nog op de hoogte worden gebracht van de geboorte van zijn dochter Marie-Colette. Eenmaal in Duitsland verslechterde zijn gezondheid zienderogen door de zware dwangarbeid en de erbarmelijke omstandigheden. Het feit dat hij sterk was en veel aan sport had gedaan woog daar niet tegenop. Hij overleed aan uitputting in kamp Buchenwald op 4 maart 1945, een paar weken voor de bevrijding van dat kamp.

(bron: “Macht – Moed – Stilte”, een voordracht door Marie-Colette van Spaendonck bij het Gedenkproject “Vrijheid Doorgeven”, Cobbenhagen Center, Universiteit van Tilburg 11 mei 2015)

In het Jaar van het Verzet 2018 besluit de gemeente Tilburg om alsnog een plein in een nieuw te creëren verzetswijk naar Frans van Spaendonck te noemen.

Tekening bij het straatnamenbesluit van 3 april 2018 voor een nieuwe verzetswijk tussen de Ringbaan-West en  Reitse Hoevenstraat. Rechts (donkerblauw) het geprojecteerde Frans van Spaendonckplein. De drie andere namen (Joop de Jong, Barend Busnac en Albert Meintser) horen tot de groep van veertien die werd gefusilleerd in Udenhout. Zij hadden ook verzetswerk gedaan in Tilburg maar kregen niet eerder een straatnaam (coll. gem. Tilburg)

 

Samen met Tilburgs burgemeester Theo Weterings onthulde Marie-Colette van Spaendonck op 18 sept. 2018 bij de feestelijke start van het bouwproject dit bord op de hoek van de Ringbaan West met de Lage Witsiebaan (foto: Ton van Rooij, coll. gem. Tilburg)

 

Duikbasis Moerle

Landgoed Moerle aan de Gilzerbaan in oorlogstijd

De apothekersfamilie Van Nunen bezat al voor de oorlog een bosachtig buiten aan de Gilzerbaan, niet ver van het punt waar later het Bels Lijntje de weg kruiste, dat zij Landgoed Moerle noemde. Dit diende in de oorlog als toevluchtsoord (onderduikplaats) voor de studerende zoon Jan van Nunen en een aantal medestudenten van het Brabants Studenten Gilde (BSG) van O.L. Vrouw. Zij weigerden en bloc de loyaliteitsverklaring aan de bezetter te ondertekenen en moesten vervolgens onderduiken om aan de Arbeitseinsatz te ontkomen. De Duitsers hebben hen nooit gevonden, wat de studenten met name toeschreven aan de Mariakapel die zij er hadden gebouwd om de bescherming van O.L. Vrouw af te smeken. Het BSG had meer met dit bijltje gehakt. Al eerder hadden zij Mariakapellen gebouwd, vanaf 1933 wel ieder jaar een, maar deze hier stond geheel in het teken van oorlog en verzet. Gevoelens van oorlogsverzet en Brabants-katholieke trots smolten samen op Moerle. Architect Jos. Bedaux (zie in hoofdstuk 1) maakte het ontwerp voor de kapel en Frans Siemer (ook in hoofdstuk 1) het Mariabeeld, dat “Onze Lieve Vrouw van den Goede Duik” werd genoemd.

 

De oorlogskapel gebouwd van boomstammen uit de omgeving, met het (gipsen) beeld “Maria van den Goede Duik” van Frans Siemer. Foto J.W.J. van Nunen 1943 (coll. RAT)

 

De kapel met alles erop en eraan is na de oorlog door de natuur opgeslokt, echter in het Jaar van het Verzet 2018 nemen zoon Hein van Nunen en een zoon van de architect, George Bedaux, het initiatief om het te herbouwen als een (duurzaam) gedenkmonument (bron: artikel van Tom Tacken in het Brabants Dagblad van 1 mei 2018) Deze nieuwe kapel, gemaakt van duurzaam robinia-hout dat het heel wat langer belooft uit te houden dan het destijds gebruikte dennenhout, werd op 5 oktober 2018 ingezegend door bisschop Gerard de Korte van Den Bosch.

 

De replica wordt ingezegend door bisschop De Korte (coll. gem. Tilburg)

 

 

Anna Maria Theresia (Annemie) Franken (1926 – 2019, x Ben Schröder, overl. 2019)

Groeten uit de Missie

Zij was de dochter van de familie Franken-Keijzer aan het Wilhelminapark.

In 1938 ging zij naar het internaat Jerusalem van de zusters Ursulinen in Venraij. In de oorlog heeft zij ook in de verpleging gewerkt. Na de oorlog volgde zij een opleiding voor maatschappelijk werk in Eindhoven. Wilde zij  in een missiegebied gaan werken? Met haar broer Jan (Joannes Isidorus Franciscus, 1923-2014, x Rosemarie Brands, 1929-2006) heeft zij in de oorlog gestrande geallieerde piloten laten onderduiken in hun ouderlijk huis aan het Wilhelminapark 36, terwijl het naastgelegen pand gebruikt werd door de Duitsers! Dit laatste pand moet het huis op nr. 34 van de familie Schijns zijn geweest. Deze uitgesproken Oranjegezinde familie werd eerst gedwongen om inkwartiering te verschaffen aan enkele Duitse officieren. Toen dit eenmaal voorbij was namen zij – de twee gezusters Miet en Net Schijns die daar woonden met hun oude vader - onderduikers in huis. Er ontstond een samenwerking tussen de families Schijns en Franken, waarvan de moeder van Annemie en Jan, Agnes, meehielp met het zorgen voor de onderduikers. Jan bleef weleens slapen bij de familie Schijns als de situatie daar aanleiding toe gaf. Men kon zich door de achtertuinen ongezien van het ene naar het andere huis begeven. Naar verluidt zouden zij vanaf voorjaar 1943 een verzetsgroep vormen, waar naast deze twee families aan het Wilhelminapark in ieder geval ook de pater kapucijn Rembertus de Haan (zie daar) en frater Frederico van Dongen (zie hoofdstuk 3) bij betrokken waren.

In 1946 brachten broer en zus Franken op uitnodiging een bezoek aan een Amerikaanse piloot die zij hadden geholpen, John Coleman uit Milwaukee (Wisconsin). Deze was eind september 1944 in de omgeving van Tilburg neergeschoten en kon met hulp van een boerenfamilie uit handen van de Duitsers blijven. Op 6 oktober werd hij naar een onderduikadres aan het Wilhelminapark gebracht. Hij kreeg logies bij Schijns; kost en verblijf bij Franken. Daar bleef hij, behalve een korte onderbreking waarin Coleman vanwege de veiligheid naar Broekhoven was overgebracht, tot het einde van de oorlog. Vanaf 21 oktober had hij gezelschap van een Franse piloot die in Engelse dienst ook was gecrasht. De bevrijding werd op 26 oktober aangekondigd door frater “Ome Frits” Frederico van Dongen, die langskwam nadat hij op verkenning was geweest in Moergestel. Hij vertelde, daar al geallieerde troepen te hebben gezien en trakteerde op sigaretten die hij van Engelse militairen had gekregen. Op 28 oktober, daags na de uitbundig gevierde bevrijding, namen de piloten afscheid van hun helpers om terug te gaan naar hun onderdeel (zie: “Miet Schijns: een ándere vrouw in het Tilburgse verzet,” door Natasja Zeegers in Tijdschrift Tilburg over Oorlog, verzet en bevrijding in Tilburg, okt. 2019, pag. 57-73.)  

Over de reis van Annemie en Jan Franken naar Milwaukee in 1946 dook zomer 2019 tijdens de jaarlijkse boekenmarkt in Tilburg “Boeken rond het Paleis” een dagboek op met foto’s en knipsels uit Amerikaanse kranten. De koper, Ed Schilders, plaatste dit unieke reisverslag op deze site, zie: KLIK HIER voor de volledige weergave op CuBra

Annemie trouwde met de Amerikaan Ben Schröder. Zij kregen aldaar een dochter, Mary Lou, die later in Nederland ging wonen. Annemie en Ben overleden beiden in 2019 op hoge leeftijd, slechts enkele dagen na elkaar.  

 

Annemie Franken met haar broer Jan (rechts) op bezoek bij John Coleman (links), Milwaukee 1946 (coll. fam. Franken)

 

frater Frederico (Antonius Cornelis van Dongen, Den Bosch 1901 - 1994)

de Frik (1) of Ome Frits        

hij werd in 1927 frater in Tilburg en behaalde in 1930 zijn onderwijsakte. In 1931 begon hij als onderwijzer aan de l.o.-school in de Elzenstraat. Na het halen van zijn hoofdakte en een diploma Duits werd hij in 1938 het eerste hoofd van de nieuwe jongensschool Pius X in de parochie Theresia. Dit bleef hij tot 1960. Daarna was hij tot 1975 hoofd van de l.o. Aloysiusschool in de Staringstraat (parochie Korvel). Op een of meer scholen werd hij “de Frik” (schoolmeester) genoemd. Zie ook de foto bij frater Antonius (Bodden).

In de oorlog steunde frater Frederico van Dongen het verzet. Zo hielp hij Franse piloten en krijgsgevangenen en was vertrouwensman van het Nationaal Steunfonds dat gezinnen van onderduikers en Nederlandse militairen financieel steunde. Door het verzet werd hij Ome Frits genoemd. Na de oorlog was hij lid van het comité Nationale Herdenking Tilburg.

Als hoofd van de Pius X-school gaf frater Frederico ook op een bezielende manier leiding aan jongenskoor de Piuszangertjes, dat bekend was in stad en omgeving. Zo liep dit koor in de jaren vijftig mee in de H. Hartstoet, zoals deze foto van fotograaf Van Beurden uit 1955 laat zien (coll. RAT)

 

Frater Frederico van Dongen is ook ruim 35 jaar dirigent geweest van het Tilburgs Byzantijns Koor (TBK). Dit koor werd in 1944 opgericht door de paters Kapucijnen in Tilburg. De aanleiding was het plan (uit de koker van het Vaticaan) om een cursus te starten voor jonge priesters die na de oorlog Rusland zouden gaan missioneren. Dat is er niet van gekomen, maar door de vele vluchtelingen uit Oost-Europa die naar hier kwamen was er toch veel werk aan de winkel. Zo werd in Tilburg, evenals later in andere grote steden, gestart met vieringen volgens de Slavisch-byzantijnse ritus. Omdat deze geen stille vieringen kent was een koor noodzakelijk. Pater Rembertus de Haan werd de eerste dirigent. Toen hij in 1951 een andere standplaats kreeg moest er al vrij gauw een opvolger komen. Misschien omdat de fraters honkvaster waren viel de keuze op frater Frederico, die pas in 1987 het dirigeerstokje doorgaf aan Piet Happel. Behalve met dirigeren heeft Frederico zich ook beziggehouden met het bewerken van authentieke Russische kerkmuziek voor een koor als het zijne. Het TBK, dat qua samenstelling overigens een seculier gemengd koor was, had zijn thuisbasis in de kloosterkapel van de paters in de Capucijnenstraat en is daar tot eind jaren tachtig gebleven. Zij konden over een repetitieruimte beschikken in het fraterhuis aan de Gasthuisstraat. 

Nadat in het kader van de Perestrojka het IJzeren Gordijn tussen Oost en West was opgetrokken, ging het TBK enkele keren op reis naar Rusland en Oekraïne. Daarbij maakte het koor met zijn authentieke liturgische gezangen een diepe indruk op de plaatselijke bevolking, die hier zolang van verstoken was gebleven. Een spin-off van deze contacten werd gevormd door diverse hulpacties voor de zieltogende bevolking ter plaatse. De bekendste was wel die van TBK-lid Piet Spijkers, die met zijn Stichting Humanitaire Hulp Kinderen Oekraïne ongeveer 25 jaar lang goed werk deed. Hij ontving hiervoor in 2010 een hoge Oekraïense onderscheiding en in 2017 de gouden speld van de gemeente Tilburg. 

In 1994 bestond het TBK 50 jaar, wat met een speciale liturgie werd gevierd. Een domper op de feestvreugde was het bericht dat letterlijk op de vooravond frater Frederico van Dongen was overleden. De laatste vijf jaar had hij gewoond in het moederhuis van de fraters. Hij was sinds 1968 drager van de gouden speld van de gemeente Tilburg. In datzelfde jaar kreeg “zijn” TBK de Van Lanschotprijs. In 1987 ontving frater Frederico de pauselijke onderscheiding Pro Ecclesia et Pontificie.

 

Groepsfoto van het Tilburgs Byzantijns Koor ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan in 1994. Helemaal rechts staat dirigent Piet Happel (coll. TBK)

 

pater Jan (Johannes A.M.) Rembertus de Haan (Amsterdam 1916-’84)

Rôoje Rèm

Waarom deze pater kapucijn van het klooster aan de Korvelseweg (intrede 1934, wijding 1941) deze bijnaam kreeg is niet bekend.

In de oorlog was hij actief in het verzet. De bekende pilotenhelpster “tante Coba” Pulskens (zie daar) was een trouwe bezoekster van de kerk van de kapucijnen aan de Korvelseweg (zie hoofdstuk 4, de Paoterskèrk 2). Zij was in de oorlog geregeld op zoek naar onderduikplekken voor piloten en verzetsmensen die zij zelf niet meer kon plaatsen. Het kapucijnenklooster had hier altijd wel mogelijkheden voor. Coba kon indien nodig een beroep doen op pater Gervatius van de Leemputten (1884-1958) en Rembertus de Haan, die beiden waren betrokken bij de illegaliteit. Van de laatste is bekend dat hij hoorde bij de verzetsgroep waar de families Franken en Schijns in zaten, die aan het Wilhelminapark onderduikers hadden (zie bij Annemie Franken). Ook de frater “Ome Frits” Frederico van Dongen (zie hoofdstuk 3) hoorde tot dit netwerk.

Zoals bij Frederico van Dongen staat vermeld, is in 1944 bij de kapucijnen aan de Korvelseweg het Tilburgs Byzantijns Koor ontstaan. Dit had alles te maken met het naderende einde van de oorlog. Pater Rembertus de Haan was de eerste dirigent van dit TBK en bleef dat tot hij in 1951 een andere standplaats kreeg. Frater Frederico van Dongen nam het dirigeerstokje van hem over.   

Wegens zijn verdiensten in het verzet werd aan pater Rembertus de Haan na de oorlog het Verzetsherdenkingskruis toegekend. Hij overleed in 1984 in Tilburg.

(bron: “Dienstbaar onder vuur: Religieuzen en de Tweede Wereldoorlog,” red. Chris Dols, Joep van Gennip en Lennert Savenije, 2016, pag. 124)

 

Pater kapucijn Rembertus de Haan met het Tilburgs Byzantijns Koor in 1950 (coll. TBK)

 

IJsschots met Draaideur                            

Kapel O.L.V. ter Nood, oorlogs- en rijksmonument                      

Deze bijnaam komt voor in een boek van Jos Pouls (red.) over de modern christelijke kunst in Nederland, wat werd gesignaleerd door Petra Robben in Erfgoed Magazine, Tilburg december 2021, pag. 36.
In het najaar van 1944, toen de bevrijding in zicht kwam, bad een groep vrome Tilburgers tot Maria om de stad te behoeden voor een ellendig einde van de oorlog. De gebeurtenissen in Eindhoven en Arnhem waren schrikbeelden. Zij beloofden dat, als hun gebeden verhoord werden, er na de bevrijding een kapel gebouwd zou worden, ter ere van Maria en ter nagedachtenis aan alle Tilburgers die in de oorlog waren omgekomen. De gebeden werden verhoord, al had Maria daar de hulp van Toon Verhagen (zie hoofdstuk 1) en Peerke Donders voor nodig gehad. Precies op Pirkes geboortedag (27 oktober) werd Tilburg zonder zware tegenstand bevrijd. Kort na de oorlog, toen bouwmaterialen schaars waren, werd architect Jos Schijvens gevraagd om een leegstaand gebouw te transformeren tot een tijdelijke kapel. Om bij dit gebouw te komen moest je in de Zomerstraat tegenover de protestantse kerk een steegje in. Van 1834-‘72 was hier een synagoge en een schooltje van de Joodse Gemeente, later werd het een magazijn. Frans Mandos maakte er een muurschildering in en zijn broer Kees kalligrafeerde een boek met de namen van alle oorlogsslachtoffers (voor de gebroeders Mandos, zie hoofdstuk 1). In 1949 vond de inwijding plaats door deken Nabuurs.

 

Zomerstraat 1900. Bij de lantaarn rechts kon men door de poort naar de synagoge (tot 1872) en van 1949-’64 naar de tijdelijke kapel O.L.V. ter Nood (coll. RAT).

 

Het onderkomen van de tijdelijke Mariakapel nabij de Zomerstraat van 1949 tot ’64 (pentekening Cees Maes, coll. www.josschijvens.nl).

 

Op nog geen steenworp afstand, waar eerder de Raadhuisstraat moet zijn geweest, kwam in 1964 de definitieve kapel tot stand. Wel jammer van dit burgerinitiatief dat men geen betere plek wist te vinden dan dit rommelige hoekje, dat nog wel Kapelhof werd gedoopt. De inzegening vond plaats in april 1964 door bisschop Bekkers, die tot 1957 pastoor was geweest van de nabijgelegen Heikese kerk.
Ook deze definitieve kapel werd ontworpen door Jos Schijvens. Door de schuine, met wit travertin beklede gevelvlakken, wordt de herrijzenis van de stad verbeeld in de vorm van opgedrukte ijsschotsen. Aan de westzijde kan men in en uit via een draaideur, waarmee de bijnaam is verklaard. De gietijzeren lantaarn, die buiten boven de ingang van de eerste kapel hing, hangt nu binnen boven de draaideur. De kapel heeft in de zuidgevel fraaie glas-in-betonramen van Daan Wildschut (1913-’95), welke Maria laten zien die de Tilburgers beschermt tegen de draak (het oorlogsgeweld). In het zachte licht dat door het torentje naar binnen valt staat een vijftiende eeuws, in 1949 door John Swagemakers voor de eerste kapel geschonken, Mariabeeld (Rijnland, gepolychromeerd notenhout). Diverse herinneringen aan oorlog en verzet zijn er te zien. Het oorspronkelijke gedenkboek van Kees Mandos is na diefstallen in 1974 en ’80 vervangen. Het huidige boek met 850 namen is van de hand van Kees Koster (zie ook hoofdstuk 1, bij pastoor Tilman). Iedere dag wordt er een bladzijde omgeslagen. Intussen is er ook al een vierde versie, met weer meer namen, die op 4 mei 2020 door maker Karel Bergmans werd aangeboden aan de gemeente Tilburg. Sinds 2015 is de kapel van O.L.V. ter Nood een rijksmonument (bronnen: onzelievevrouwternoodtilburg.nl, josschijvens.nl)

 

Tekening naar idee van Jos Schijvens voor de definitieve kapel O.L.V. ter Nood aan de Kapelhof (coll. www.josschijvens.nl)

 

Interieurfoto van de kapel O.L.V. ter Nood met het imposante glas-in-beton van Daan Wilschut en het oude Mariabeeld. Voor exterieurfoto’s, zie in dit hoofdstuk onder het lemma Zèèlbôot (coll. rijksmonumenten.nl)

 

Louis (Loek) Albert Lansdorp (Semarang 1921- Arnhem 1944)

Carl le Croix, ook wel Paul, Carlo of Charles van de Heuvel

Hij werkte in de oorlog 1940-’45 onder deze schuilnamen in het verzet.

De vader van Loek, Albert Jacob Lansdorp, werd in 1898 in Bandoeng geboren en was vanaf 1919 werkzaam te Semarang als hoofdboekhouder van een Nederlandse handelsfirma. Hij trouwde in 1920 bij volmacht met de Tilburgse Catharina Wilhelmina Johanna Maria Melis (1899-1982, een dochter van Ludovicus P.P. Melis en Josephina M. Franken). Zij kregen naast Loek ook een dochter: Sonja Mary (Semarang 1922 – Rotterdam 1972, in 1943 te Tilburg getrouwd met Bernardus P.M.M. Hoogeweegen). In 1931 scheidden de ouders van Loek en Sonja te Batavia. Moeder en kinderen keerden terug naar Nederland en kregen in Tilburg onderdak in het huis op de Heuvel van Leo Arts (1883-1965, zie ook hoofdstuk 4: den Artsekraant) die getrouwd was met Maria A.A.F. Melis (geb. 1887), een zus van Catharina Lansdorp-Melis. Nadat Maria in 1963 was overleden, hertrouwde Leo Arts in 1964 met haar zus Catharina. Dit huwelijk duurde niet lang, want in 1965 overleed Leo Arts op de leeftijd van 81 jaar.      

Na de scheiding van zijn ouders groeide de jonge Loek Lansdorp zodoende op als pleegzoon van Leo Arts. Tijdens de oorlog koos hij voor het verzet. Hij begon met het verspreiden van illegale lectuur en het verstrekken van vervalste persoonsbewijzen aan onderduikers, maar voelde zich al gauw meer aangetrokken tot (gewapende) acties in het veld. Via de contacten van René Norenburg (zie daar) kwam hij terecht bij een geheime militaire opleiding in Deurne. Daarna werd hij lid van de Raad van Verzet die het verzet organiseerde en zorgde voor vluchtroutes naar het zuiden voor geallieerde piloten. In eerste instantie werkte hij vanuit de Zwarte Plak in de plaats America (Noord-Limburg), waar onderstaande foto’s gemaakt zijn. De Zwarte Plak was een gehucht met een gelijknamige boerderij in die gemeente, waar verzetswerk werd georganiseerd en Britse piloten en Joden zaten ondergedoken. Toen het daar te onveilig werd verlegde Loek zijn werkterrein naar het midden van het land. Tijdens een verraden actie op de Veluwe werd hij op 3 september 1944 door de Duitsers opgepakt en twee dagen later (op Dolle Dinsdag) gefusilleerd in Arnhem. In Tilburg is een straat naar hem genoemd.

Het was dus niet zo, wat met name zijn moeder lang gedacht schijnt te hebben, dat Loek Lansdorp al door de Duitsers was omgebracht vóór hij zich goed en wel bij het verzet had aangesloten. Deze afwijkende lezing kan worden verklaard uit het waarschijnlijke feit dat Loek, omwille van de veiligheid van hem en zijn collega’s, zijn familie onwetend liet van zijn verzetswerk. Dit was gebruikelijk in het oorlogsverzet, om geen risico te lopen op verraad onder dwang. Saillant punt: de krant van zijn pleegvader en oom Leo, de Nieuwe Tilburgsche Courant, was de enige in Tilburg die tijdens de oorlog altijd mocht blijven verschijnen. Hiervoor werd ze na de bevrijding van Tilburg in oktober 1944 door het Militair Gezag gestraft in de vorm van een verschijningsverbod, dat in april 1945 werd opgeheven.

 

Loek Lansdorp uiterst rechts op de foto met leden van de R.V.V. Verzetsgroep Deurne. Verder v.l.n.r. Wim Ahout, Johan Vosmeer en Cor Noordermeer (coll. fam. Vosmeer)

 

Loek Lansdorp op een plaquette aan de muur van verzetsmonument Zwarte Plak in de Noord-Limburgse plaats America.


 

Inhoud Bijnamen

CuBra Home

 


 


Ed (Eduard) Lepelaers sr. (1901-1989, x Lies Broeckx) en jr. (geb. 1930)

de Leepel

 

Ed Lepelaers sr als kabelwacht, Bredaseweg, 1942.

 

was een bekende garagehouder en Opeldealer aan de Ringbaan-Oost. Ed Lepelaers senior begon in 1920 achter zijn ouderlijk huis aan de Bisschop Zwijsenstraat met een eigen reparatiebedrijf, eerst voor fietsen en motorfietsen. In 1924 werd een groter pand betrokken aan de Bosscheweg, waar in 1929 een nieuwe autogarage met showroom werd geopend. Zoon Eduard trad in de voetsporen van zijn vader, die tot het laatst wel de baas bleef. In 1954 volgde verhuizing naar de Ringbaan Oost waar een nieuw en groot pand was gebouwd, ontworpen door architect Jos. Bedaux in samenwerking met een architect van General Motors, dat later werd uitgebreid. In 1962 werd een filiaal geopend bij de Westermarkt en was Lepelaers een tijd een van de grootste garages van de stad. In 1975 verkocht Lepelaers sr. zijn bedrijf aan Renault. Lepelaers sr. en jr. waren ook enthousiast in de rallysport (zie Ernest “de Muts” Mutsaerts).

 

De Ringbaan Oost in 1962 gezien in de richting van de Sacramentskerk met links garage Lepelaers. In 2017 is deze locatie in het nieuws vanwege de voorgenomen vestiging van een Aldi super op dit terrein, wat sloop zou betekenen van dit ontwerp van Jos. Bedaux.

 

Tijdens de oorlog (1942) werd Ed Lepelaers sr. opgeroepen als kabelwacht langs de Bredaseweg. Aan weerszijden van deze weg hadden de Duitsers belangrijke verbindingskabels voor telefonie en telegrafie aangelegd tussen vliegveld Gilze-Rijen en de Ortskommandantur in Tilburg, die was gevestigd in een gevorderd huis aan de Bredaseweg ter hoogte van het Bels Lijntje (nu Vierwindenlaan). Deze kabels konden door het verzet nogal gemakkelijk gesaboteerd worden. Daarom werd er door het lokaal gezag op last van de Wehrmachtsbefehlshaber een aantal mannelijke Tilburgers opgetrommeld om in wisseldienst stukken van het traject te bewaken.

 

De kabelwachters bij het Dorstige Hert aan de Bredaseweg in 1942, toen het er nog ontspannen toe ging. Op deze foto (coll. RAT) staan in ieder geval: Wim Kars, René Norenburg (zie daar), Charles, Rob en Frans van Spaendonck, Emile en Edy (zie daar) Verbunt (Bredaseweg), Freek, Frans (Bredaseweg) en Tony (Ringbaan Oost) Mutsaerts,Frans Vercammen (St. Odulphus-lyceum, zie hoofdstuk 3), mr. Jos de Voort (zie daar), Piet Knegtel (Prof. Dondersstraat) en Raymund Pessers (zie daar).

 

 Dit was voor de bezetter tevens een methode om die Tilburgers beter in de gaten te kunnen houden. In het begin (1942) gebeurde dit nog in een enigszins gemoedelijke sfeer. Het gezag liet oogluikend toe dat men het zich comfortabel maakte met een stoel, parasol, wachthokje of zelfs strandstoel en dat men lectuur bij zich had om de tijd goed door te komen. Ook deden er verhalen de ronde dat de kabelwachters, die met name waren gerekruteerd uit de directe omgeving waar zij vaak in gerieflijke villas woonden (zie bijv.: “Bredaseweg met drie Gezichten,” door Berry van Oudheusden, 2015), zich vanuit huis goed lieten voorzien van drank en sigaren. Toen de beruchte Grüne Polizei hier lucht van kreeg was het echter gauw gedaan met deze luxe! 

 

dokter Salomon Moerel (overl.-1944)

Judje Moerèl

 

ze hadden eens een pop naar hem gemaakt en op z'n buik 2 x 2 = 4 geschreven, en daaronder: "Judje Moerèl, daor kunde op reekene". Huisarts in de Tuinstraat over wie men ook zei dat je je bij deze "meneer den dokter aaltij moes ötkleeje, ok agge allêeneg mar en flèske zèksel hoefde af te geeve". Deze woorden zullen wel gauw ingeslikt zijn in de oorlog, toen hij moest onderduiken voor de Duitsers. Hij vond een schuilplaats bij Jef van Bebber, een ambtenaar die veel levens redde totdat hij in augustus 1944 zelf verraden en enige dagen later in kamp Vught gefusilleerd werd. Ook dokter Moerel en zijn vrouw overleefden de oorlog niet: zij kwamen een maand later om in Auschwitz. Onder de geredde onderduikers waren moeder en zoon (Ernst) Elzas uit Tilburg, die bij Van Bebber onderdak kregen als het op hun eigenlijke onderduikadres tijdelijk niet veilig was.

 

mr. J. (Jan) Christiaan Alphonse Maria van de Mortel (1880-1947, x Josephine E.A.M. Houben, 1887-1966)

Jan Taand

werd lid van de gemeenteraad in Tilburg in 1911 en vervolgens wethouder in 1919, totdat hij in 1940 burgemeester van deze stad werd. Op 12 juli 1944 werd Van de Mortel door de Duitsers uit zijn ambt gezet en daarna gegijzeld in St.-Michielsgestel en Vught. Onmiddellijk na de bevrijding van Tilburg op 27 oktober 1944 is hij door de geallieerden teruggehaald om voor korte tijd opnieuw burgemeester te worden, namelijk tot zijn pensionering op 15 januari 1946. Van de Mortel is ook lid geweest van Provinciale Staten (1916-'39) en van de Eerste Kamer (benoemd in 1939). Jan van de Mortel was een zoon van de Tilburgse notaris Josephus Florentinus Joannes van de Mortel en Francisca Anthonia Maria Verheyen van Estvelt. Na zijn studie rechten in Amsterdam vestigde hij zich aanvankelijk als advocaat en procureur in Tilburg. Weldra werd hij griffier bij het kantongerecht, en terwijl hij dat was (1910-’19) begon hij aan zijn politieke loopbaan. Naast zijn publieke functies heeft hij zeer veel maatschappelijke functies bekleed.

 

Het echtpaar Van de Mortel bij het afscheid van Jan als burgemeester van Tilburg in 1947. Rechts deken Nabuurs.Collectie Regionaal Archief Tilburg.

 

Frans-Willem Mutsaers (1922-2013, x Johanna Maria ‘Hanny’ Vosters)

de Muts (2)

Frans Mutsaers is de eerste lekendirecteur geweest van de Canisius Mulo (daarna Mavo) aan de Korvelseweg. Hij woonde aan de Wandelboslaan. Hoewel “Muts” wel méér werd gebruikt voor dragers van de familienaam Mutsaer(t)s, als roepnaam, zijn er kennelijk toch maar enkelen voor wie dit een blijvende bijnaam is geworden (een andere was Ernest Mutsaerts, zie hoofdstuk 1). Frans Mutsaers is tientallen jaren directeur geweest van het (St. Petrus-) Canisius, zowel in de Mulo- als de Mavo-periode (bron: Henk Balsters). Mutsaers was drager van het insigne Oorlogsvrijwilliger en van het Ereteken voor Orde en Vrede, en werd onderscheiden met de Britse HM Armed Forces Veteran’s Badge.
Deze laatste onderscheiding wijst erop, dat Frans-Willem Mutsaers als militair, reservist of vrijwilliger heeft gediend bij een Brits onderdeel. De twee Nederlandse insignes wijzen erop dat hij na de bevrijding vrijwilliger is geweest in Nederlandse dienst. Ons land kon toen niet meteen al een eigen krijgsmacht van dienstplichtigen op de been krijgen, terwijl er toch behoefte aan was, zowel hier als in Nederlands Indië (dat nog bezet was door Japan). De regering koos toen voor het werven van vrijwilligers. Om daarnaast in het bijzonder de inzet van Nederlandse militairen en burgers in Nederlands Indië te kunnen belonen, werd door Koningin Wilhelmina in 1947 het Ereteken voor Orde en Vrede ingesteld (bron: Wikipedia). Dus kennelijk is Mutsaers in die periode (die medio 1951 eindigde) ook daar actief geweest.

 

Foto van (oud-) leraren tijdens de reünie van eindexamenklas 1983 van de Canisius Mavo, in mei 2013. Staand van links naar rechts de heren: Van Gils, Van den Broek, Frans Mutsaers, Van de Corput en Somers. Mutsaers overleed circa vijf maanden hierna (foto: Canisius pagina op Facebook)  

 

3.N

 

 

Marius (René) L.C. Norenburg (Amersfoort 1921 – overleden naar wordt aangenomen Bergen-Belsen voorjaar 1945)

Bart van der Zanden

 

René Norenburg, bezig met zijn rol als hockeykeeper, voorjaar 1942. (foto: coll. fam. Norenburg)

 

dit was de schuilnaam op zijn onderduikadres in Haaren tijdens de oorlog. De vader van René was beroepsmilitair die in 1925 met vervroegd pensioen ging. Het gezin verhuisde toen naar Tilburg (Willemsplein) waar moeder Norenburg een aanstelling kreeg bij de Staatsloterij. Hun twee zonen Adriaan en René konden daardoor gaan studeren. Adriaan (de oudste) ging in de voetsporen van zijn vader de opleiding tot onderofficier volgen in Breda. René volgde basisonderwijs aan de Openbare Lagere School nr. 3 aan de Korte Schijfstraat (zie: “de Bezemschool” in hoofdstuk 3), doorliep vervolgens vanaf 1934-‘35 de Rijks-HBS en begon daarna een studie aan de Katholieke Economische Hogeschool. René werd ook lid van het Tilburgs Studenten Corps Sint Olof,  deed veel aan sport (speelde als keeper minstens een keer een officiële wedstrijd in het eerste team van hockeyclub Tilburg) en kwam in het begin van de oorlog in contact met het verzet. Toen hij 21 jaar was geworden in 1942 werd hij op een oproeplijst gezet van kabelwachters (zie hiervoor bij Ed Lepelaers). René weigerde zoals de meeste studenten een loyaliteitsverklaring aan de Duitsers te tekenen en week voor korte tijd uit naar België. Daarna dook hij onder bij Bim van der Klei in Haaren die daar een leidende rol had in het verzet en kreeg een vervalst persoonsbewijs onder de naam Bart van der Zanden. René hield zich steeds meer met verzetswerk bezig, volgde ook een geheime militaire opleiding in Deurne (o.a. met Loek Lansdorp, zie daar) om aanslagen te plegen op Duitse doelen en hoorde tot de verzetsgroep die het bevolkingsregister van Haaren saboteerde. In 1944 werd hij aangehouden in Den Bosch, mogelijk na verraad door collaborateurs en uitgeleverd aan de Duitsers. Na detenties in Scheveningen en Vught werd René naar Duistland overgebracht waar hij tewerk werd gesteld bij Siemens en Heinkel. Door de zware arbeid en een slechte behandeling verzwakte hij erg en belandde in kamp Sachsenhausen. Daarna is het niet zeker wat er precies met hem gebeurde. In 1950 pas kon het Rode Kruis op basis van getuigenverhoor bevestigen dat hij in het voorjaar van 1945 moet zijn overleden in Bergen-Belsen.

 

Oproep als kabelwacht, augustus 1942. (foto: coll. fam. Norenburg)

 

Jacoba (Coba) Maria Pulskens (1884 - Ravensbrück 1945)

Tante Coba

 

Tante Coba in 1943 achter haar huis in een opperbeste stemming met vier Limburgse verzetstrijders die bij haar ondergedoken zaten (coll. RAT)

 

Coba werd geboren in de Tilburgse wijk Stokhasselt, als dochter van de wever Nicolaas (1852-1932) en Johanna Maria Pulskens - Adams (1853-1933). Het gezin verhuisde naar de Diepenstraat, waar Coba na het overlijden van haar ouders bleef wonen. Daar werd zij in de Tweede Wereldoorlog een bekende verzetstrijdster, die tal van onderduikers en geallieerde piloten onderdak bood. De Eerste Wereldoorlog had zij in het bezette België meegemaakt, waar zij in Antwerpen werkte bij een Joodse diamantairfamilie. Terug in Tilburg vond de ongehuwde Coba Pulskens werk bij de dienst Publieke Werken van de gemeente. Via haar broer Nicolaas (Klaas) rolde zij in 1942 in het verzetswerk. Haar huis in de Diepenstraat werd een vaste tussenstop in een ontsnappingsroute voor neergehaalde piloten. Vanwege haar heldhaftig gastvrouwschap werd zij door hen liefkozend Tante Coba genoemd. De ontsnappingsroute werd echter in 1944 verraden. Bij een Duitse inval in haar woning werden drie ondergedoken piloten ontdekt en ter plaatse doodgeschoten. Coba werd meegevoerd en kwam via kamp Vught in Ravensbrück terecht, waar zij in maart 1945 werd vergast. Na de oorlog werd Coba Pulskens diverse malen (postuum) onderscheiden en vermeld, zowel in binnen- als buitenland. In Tilburg werd een straat naar haar genoemd en werden op diverse plaatsen in de stad herinneringen aangebracht. De bekendste is de gedenksteen uit 1947 aan haar woning Diepenstraat nr. 25. Deze werd vanwege de slechte staat in 1989 vervangen door een replica op nr. 23. 

(Zie ook bij pater Rembertus de Haan.)

 

Gedenksteen in de Diepenstraat op de plek van het onderduikadres van Coba Pulskens. Haar oorspronkelijke huis bestaat niet meer.

 

de Schòtjes, of den Doedelzakgroep

de Scotjes, vanaf 1983: Dutch Pipes and Drums

Op 27 oktober 1944 (geboortedag van Pirke Donders!) werd Tilburg bevrijd onder aanvoering van de 15th Scottish Division van General Major Colin Barber. Wie er toen zelf bij was of later het videomateriaal te zien kreeg zal de indrukwekkende, ruim twee meter lange gestalte van generaal Barber in zijn traditionele Schotse outfit nooit meer vergeten. Hij werd met Schots gevoel voor humor ook wel “tiny” Barber genoemd.

Tilburg maakte in die dagen kennis met de muziek van de Scots Guards, echte doedelzakspelers met trommelaars en een Drum Major voorop. Zij gaven twee dagen na de bevrijding een muzikale show op de Markt die diepe indruk maakte.

 

De bevrijders o.l.v. generaal Barber worden de dag na de bevrijding ontvangen op het Paleis-Raadhuis. Links van hem burgemeester Van de Mortel en rechts wethouder Janssens (foto: coll. RAT) 

 

In de tijd daarna speelden de kinderen weer op straat, maar er was niet veel om mee te spelen. Dit ondervond ook een groep kinderen rond de Lange Nieuwstraat, waar verschillende kinderen uit het grote gezin van Mutsaers bij hoorden. Vader Bernard kwam toen op het idee om de jongens te voorzien van trommels en namaak doedelzakken. Hij werd daarbij geholpen door zijn broer Adrianus (Janus) die met name goed trommels kon maken. De broers gingen zelfs naar Sittard om bij de doedelzakgroep van de Koninklijke Marechaussee meer te leren over deze Schotse muziek en de instrumenten. Vervolgens ging men ook aan de slag met het maken van uniformen, met hulp van de wollenstoffen-fabrieken van Pessers van Zuylen en AaBe, en de huishoudschool Sancta Maria in den Besterd. Zodoende werd in 1953 Jeugddoedelzakband “De Scotjes” door de broers Bernard en Janus Mutsaers officieel opgericht.

 

Vroege opname van de Jeugddoedelzakband De Scotjes met nog vooral veel trommels, gereed voor een mars richting Breda (?) zo te zien in de Heuvelstraat bij de Oude Markt. Bernard Mutsaers (links met hoed) geeft nog enkele aanwijzingen.

 

In oktober 1954 (10 jaar bevrijding) paradeerden de Scotjes voor het eerst in volledig uniform, samen met hun grote broers The Cameronians uit Schotland. Colin Barber was er ook. De Tilburgse Scotjes veroverden de harten, ook al bespeelden ze nog namaak doedelzakken die bestonden uit een zak met stro, waar spinnerijhulzen uit staken waarin mirlitons of blokfluitjes waren verborgen! Het was dus vooral een jeugddrumband in Schots uniform. Toch was het een mooi debuut, en na een even geslaagd optreden in het Wolcorso kon er gedacht worden aan de aanschaf van echte doedelzakken en opleiding tot echte doedelzakspelers. Pastoor Karel Janssen uit de Gasthuisstraat (zie hoofdstuk 1) bood de Scotjes de eerste echte doedelzak aan.

 

De Scotjes, voor het eerst met slobkousen aan, klaar om deel te nemen aan het Wolcorso in 1954. Hiermee vierde de stad dat ze tien jaar eerder bevrijd was door de Schotten en weer helemaal terug was als wolstad (foto: Tilburgse Herinneringen op Facebook).

 

De successen volgden elkaar nu snel op. Hoogtepunten waren deelname aan een parade bij het bezoek van oorlogsheld Montgomerey aan ons land en een (eerste) televisie optreden in 1957. Dan het eerste lustrum in 1958 met de start van een donateursactie voor meer doedelzakken (van 8 naar 12) die NLG 300,- per stuk kostten en uitbreiding met een dansgroep naar Schots voorbeeld (in die groep van vijf deden drie dochters van Bernard Mutsaers mee). In 1959 werd deelgenomen aan het groot défilé op Paleis Soestdijk tijdens Koninginnedag. In het jaar van het derde lustrum (1968) moesten de Scotjes afscheid nemen van oprichter en voorzitter Bernard Mutsaers die 54 jaar oud kwam te overlijden. Eerst volgde broer Janus en dan zijn zoon Gerard hem op. Rond 1973 begon er een mindere periode met een tanende belangstelling, die tien jaar duurde. In 1983 vond er een herstart plaats als “Dutch Pipes and Drums” met nieuwe uniformen en niet meer als jeugdband. Vanaf toen ging het weer goed met “de Scotjes”.

De Scotjes vierden als Dutch Pipes and Drums in 2003 met 60 leden het feit dat ze 50 jaar eerder waren opgericht. De weduwe (Bernard) Mutsaers-Cruijssen kreeg bij die gelegenheid het eerste exemplaar van een jubileumboek uitgereikt. De ouder wordende leden van de oorspronkelijke Scotjes werden in het dagelijks leven nog lang Scotjes genoemd. De muziek van de Scotjes werd in Tilburg wel jêûkmuuziek genoemd, vermoedelijk naar de rol van de oksels bij het spelen, of jèngelmuuziek door de mensen die de langgerekte hoge tonen niet konden verdragen. Anno 2008 telt het corps tachtig leden, waaronder dertig pipers en dertien drummers. “The Dutch Pipes and Drums” is het grootste doedelzakcorps in Europa. De groep heeft de officiële status van clanband binnen de wereldwijde Clan-Donald organisatie.

 

De Schòtjes waren weer wat groter gegroeid toen deze foto werd genomen (rond 1960)

 

de Tilburgse Zegeltjeskraak

overval op de afd. Bevolking van Tilburg

bij deze overval d.d. 25 januari 1944 op de afd. Bevolking aan de Markt (nu Oude Markt) in Tilburg werden 105.000 zogeheten “Rauterzegels” en 700 blanco persoonsbewijzen buitgemaakt die daar pas in een kluis waren gedeponeerd. Deze actie werd beraamd door de Betuwse verzetstrijder Johannes van Zanten met de Tilburgse gemeenteambtenaar Jan Poort en uitgevoerd met behulp van de KP (Knokploeg) Soest en Huub Simons (een collega van Poort). Met de buit kon het landelijk verzetsapparaat een tijd vooruit met het vervalsen van persoonsbewijzen en het verkrijgen van distributiebonnen. De historicus dr. Lou de Jong noemde deze actie een van de belangrijkste wapenfeiten van het Nederlandse verzet onder de oorlog. Johannes (Jan) Theodorus Petrus Maria Poort (1914-’87) kreeg na de oorlog diverse onderscheidingen voor zijn werk in het verzet, o.a. de grote zilveren legpenning van de gemeente Tilburg. Johannes van Zanten, die in 1944 door de Duitsers in Apeldoorn werd gefusilleerd na een ander voorval, kreeg een straatnaam in Tilburg. Huub Simons dook onder en overleefde de oorlog. Het was met name aan burgemeester Van de Mortel te danken dat de Duitsers afzagen van represailles in Tilburg. Daarmee was de “zegeltjeskraak” een volledig succes. 

 

Op deze foto van de (Oude) Markt uit 1919 (coll. RAT) is links het grote pand te zien van de wed. Van Spaendonck – Brouwers (Markt nr. 5). Hier werden in 1926 de Afdelingen Bevolking, Militaire Zaken en Woningbouw van de gemeente ondergebracht. Tegen de gevel van het pand dat nu op die plaats staat (het Surinaamse eethuisje Faja Lobi, Oude Markt 9) is ter herinnering een plaquette aangebracht die in 1982 werd onthuld door de oud-ambtenaar en -verzetsman Huub Simons.

 

De plaquette uit 1982 met de moeilijk leesbare tekst: “Ter herinnering. Met hulp van ambtenaren overvielen verzetsstrijders op 25 januari 1944 de afdeling Bevolking van de gemeente Tilburg. Zij maakten zogenaamde Rauterzegels buit. Daarmee konden vele onderduikers in Nederland in hun levensonderhoud voorzien. De overval werd uitgevoerd in het kantoorgebouw dat hier heeft gestaan”.

 

Toon Verhagen (Ravels-B. 1888 - 1977, x 1916 Maria Lugters, xx 1929 Petronelle Maria Gerardina “Pieta” van de Pol, 1906-‘83)Toon Kwak, De Kwak, of den Hèld van Tilburg

Hij woonde achteraan op de Broekhovenseweg, in het uiterste zuiden van de stad bij een bruggetje over de Leij, waar hij in hout handelde. Hij was getrouwd met Pieta en kwam uit een grote familie. Een van zijn broers (Peter) werd Peer Kwak genoemd en stond bekend als een ruwe gast die naar men zei ook smokkelde. Het waren zeker geen watjes, vandaar de bijnaam. Toon Verhagen zette op 27 oktober 1944 zijn stoerheid in voor het lot van de stad. Hij hoorde tot een drietal dat “de Bevrijders van Broekhoven” werd genoemd. De andere twee waren Josef Pollet en Piet Jongen.

Om de Duitse bezetters uit Tilburg te verdrijven, voerden de oprukkende geallieerde troepen aan de zuidkant van Tilburg zware beschietingen uit op de stad, welke in die dagen aan 78 burgers het leven had gekost. Toen de Duitsers het hazenpad kozen hadden de geallieerden, die naar verluidt ook de wijk Korvel wilden gaan bestoken, dat niet direct in de gaten. De drie dappere Broekhovenaren onder aanvoering van Toon Kwak besloten daarop, zich met een laken aan een stok als witte vlag door de vuurlinie te begeven, om de bevrijders te vragen hun beschietingen op Tilburg te staken nu er geen Duitsers meer waren. De troepen konden toen, snel en zonder verdere weerstand te ondervinden, oprukken naar het centrum om Tilburg te bevrijden. Dit alles gebeurde op 27 oktober, de geboortedag van Peerke Donders, die vanaf dat moment ook werd vereerd als de “Beschermheilige van Tilburg.” 

Zo luidt het (geromantiseerde) verhaal. De precieze toedracht, met name de volgorde van de gebeurtenissen en welke rol ieder van de drie moedige Broekhovenaren daarbij speelde, is nooit helemaal duidelijk geworden. De situatie in het geteisterde Broekhoven was daar die dag te chaotisch voor. Lees hier meer over in: “Uitzinnige vreugde in een stad vol zorgen. De bevrijding van Tilburg,” door Ad de Beer en Ronald Peeters, Tilburg 2004, p. 68-70.

 

Kees Verhagen, een zoon van Toon Kwak, wijst op deze foto uit 1984 de plaats aan waar zijn vader met zijn kameraden de geallieerden tegemoet liepen met een witte vlag. Foto uit het Nieuwsblad (van het Zuiden) van 27 oktober 1984.

 

 

Ter ere van de bevrijding werd in april 1945 het Schouwspel van Tilburgs bevrijding en vrijheid: “Nepte nie dan hedde nie” opgevoerd in de toenmalige schouwburg, door de Kleine Academie ten bate van het Comité Tilburg October 1944. Daarin werd met een lied, “De Glorie van de Kwak” (tekst van Frans Mandos) de aan Toon Verhagen toegedichte heldenactie bezongen (het boekje waar deze twee foto’s van zijn genomen is uit de collectie van Ronald Peeters. N.b. gespeld in goed Tilburgs: “Nèpte nie dan hèdde nie,” waarbij nèpte is afgeleid van nijpen of knijpen: iemand straffen, te veel laten betalen.)

 

 


 

Inhoud Bijnamen

CuBra Home