zo werd een inwoner van
Gôol spottend genoemd door de Tilburgers ("öt Gôol
komt nòg gin goej gèèt vandaon"). Is afgeleid van
Ballenmaker. Bekend is, dat er al in de 17e eeuw in
Goirle kaatsballen werden gemaakt. Zie Woordenboek van de
Tilburgse Taal hier op Cubra voor meer informatie.
den Bèrk
N.N.
woonde in Klèèn
Scheeveninge, aan de
Kommerstraat (zie hoofdstuk 4).
Bertje de Groenteboer
N.N.
Bertje was een regelmatige bezoeker van de Zanzibar (Tuinstraat
59) waar hij onder deze bijnaam bekend stond. Een keer kwam hij
met carnaval de bar binnen, zonder verkleed te zijn. Dat kon
natuurlijk niet. Daarop kreeg hij “van het huis” een judopak.
Daar kregen ze spijt van, want toen hij dat goed en wel aan had
hervond hij bliksemsnel zijn talent op dit gebied en wierp
meteen een aantal gasten de zaak uit ….! (Groot Tilburgs
Horecaboek, door Patrick Verbunt en Inga de Bruijn, p. 239)
Bètje Sjèk
N.N.
omdat zij altijd shag
rookte. Ze kwam van de Rèèt.
Blaawe Drikka
N.N.
zij was de moeder van
“Kobus Koen” die als soldaat naar Indië ging. Hij kwam terug met
een Indisch meisje, “ene blaawe”. Zij woonden toen samen
een tijdje bij Drikka in en trokken veel aandacht in de buurt
(vlak na de oorlog zag men hier nog niet veel buitenlanders).
Eén van de
nieuwsgierigen naar de Indische schoondochter van Blaawe
Drikka was Nol Put. Hij kwam zo nu en dan langs bij de
buurvrouw van Drikka om over de schutting te kijken. Die
buurvrouw, die Toke heette, was vrijgezel evenals Nol trouwens.
Toke was te klein om over haar schutting te kunnen kijken, maar
Nol hielp een handje. Hij tilde haar dan op, zodat ze ook wat
kon zien. Zij vond dat heerlijk. Daar werd door anderen weer een
ondeugend rijmpje op gemaakt: “Nol Put, vinger in de ….” Het is
overigens nooit wat geworden tussen die twee. Ze zijn allebei
als vrijgezel gestorven.
den Blaawe
N.N.
dit was rossige jongen
die bij Van Balkom werkte.
den Blènde Thirus
N.N.
was een blinde man, die
in de omgeving van het Julianapark woonde.
Bòddeke
N.N.
oudpapierophaler.
den
Boefkeshèrmenie
Harmonie van het patronaat Petrus Donders
deze harmonie bestond
in de jaren 1930 voor wel 80% uit “jongens van de Curacao en de
Bonaire” (zie ook hoofdstuk 4: Binnerotte, de bijnaam
voor een westelijk deel van et Gurke). Kapelaan Beijer
was toen de geestelijk leider van de harmonie. Hij gaf de leden
iedere zondag bij de repetitie krentenbollen en chocolademelk.
Dat was een belangrijk argument voor de jongeren om mee te
blijven doen. Zij kwamen uit arme gezinnen en moesten nogal eens
het politiebureau van binnen bekijken als ze weer eens
kattekwaad hadden uitgehaald. Vandaar de bijnaam van de
harmonie.
de Boereguld
Voetbooggilde Sint Joris
Het gilde St.
Joris trekt erop uit
heeft sinds jaar en dag
zijn gildelokaal bij café Horrevorts-Kolen. Oorspronkelijk een
middeleeuws schuttersgilde voor de notabelen (er waren er twee:
de andere was het handboogschuttersgilde St. Sebastiaan. Later
kwam er een derde: het Kolveniersgilde, opgericht voor de
niet-katholieke notabelen.) In de 19e eeuw beleefden
deze gilden een crisis. Door de opkomst van de sociëteiten
werden zij afgeroomd. Het resultaat was dat St. Joris een gilde
werd voor de rijkere boeren (vandaar de bijnaam), Sebastiaan
voor de gegoede middenstand en St. Dionysius (voortzetting van
het reeds meer en meer katholiek geworden Kolveniersgilde) voor
de kleinere middenstand.
Het gilde St. Joris
houdt als oprichtingsjaar aan 1483, maar is mogelijk al ouder.
Het staat namelijk vast dat er in 1483 een St. Jorisaltaar was
in de Heikese kerk, maar dat kan er ook al eerder hebben
gestaan. Die altaren werden opgericht en onderhouden door het
gilde dat de naam van de heilige droeg. Ieder jaar op St.
Jorisdag kwam het gilde bijeen rond het altaar. Later kreeg het
gilde er bepaalde bevoegdheden op het gebied van de openbare
orde bij.
Een
vertegenwoordiging van het gilde St. Joris feliciteert mgr.
Bekkers met zijn bisschopswijding in 1957. Daarvoor was Bekkers
pastoor van “hun” Heikese kerk (foto: coll. RAT)
Het gilde St.
Joris in vol ornaat, met vendeliers en trommelaars, voor het
Paleis-Raadhuis ter gelegenheid van het (ongeveer) 500-jarig
bestaan. Op de voorgrond twee voetbogen (foto: coll. RAT)
den Bokkenboer
N.N.
boer aan de Reitse
Hoevenstraat die bokken hield, waar het goed van stonk. Dat was
vooral lastig voor mensen die er zo nu en dan hun geit naartoe
moesten brengen, zeker als de wind dan tegen stond...
den Bòlle
N.N.
hij was lid van een
grote familie van naar men zei smokkelaars, stropers,
inbrekers…, die op Broekhoove woonde.
de Bond van Bodde
RKWV,
later KAB St. Dionysius
werd genoemd naar
Karel(tje) Bodden (1892-1974) die in 1918 werd aangesteld als
bezoldigd secretaris en penningmeester van de R.K. Gildenbond,
welke een jaar later werd omgezet in de R.K.
Werkliedenvereeniging Sint Dionysius (kantoor:
zie Gildenbond, hoofdstuk 4).
Bodden bleef 37 jaar op deze positie. In deze periode werd “de
Bond van Bodde” een van de grootste vakbondsafdelingen in
Nederland. Na de oorlog werd deze de KAB-afdeling Tilburg, maar
men bleef in de wandeling de naam van Bodden eraan verbinden
(zie ook de Rôojen Bond).
Het hoofdbestuur
van de R.K. Werkliedenvereeniging afd. Tilburg poseert ter
gelegenheid van het 25-jarig bestaan in 1921. Voorste rij
zittend links Karel Bodden en rechts van het midden rector
Macklenberg (foto: coll. RAT).
J.N.F. Boschgrave
Fraters
van Tilburg die een schrijverstrio vormden
wat stond voor een
schrijverstrio (van de Fraters van Tilburg) dat de eerste drie
delen van "Je Taalboek" maakte, een taalmethode voor het lagere
onderwijs waarvan tussen 1934 en 1939 in totaal tien deeltjes
werden uitgebracht door de Drukkerij van het R.K.
Jongensweeshuis. De J. stond voor Jozef Rijnders, bekend van
ondermeer het jongensboek "Pieter Jong, de held van Lutjebroek."
De N. was van Nicetas Doumen die ondermeer "De kleine
bloedgetuige" en de "Avonturen van tante Leida Pannelat"
schreef. De F. hoorde bij Franciscus Xaverius van Ostaden, de
schrijver onder het pseudoniem Frans Fransen van de zeer bekende
jeugdserie Puk en Muk (zie hoofdstuk
1 bij Lauwerijssen). De achternaam Boschgrave was puur
fantasie.
de Bosjesmannen
Boseigenaren in waterwingebied Gilzerbaan e.o.
hiermee worden 130
kleine particuliere boseigenaren in het waterwingebied bedoeld
die zich vanaf 1973 bedreigd voelden door onteigeningsplannen
van de gemeente Tilburg. Zij verenigden zich in “’t Geregt”. Tot
de Kroon verdedigden zij hun belangen met als resultaat dat zij
gedoogd bleven worden. Toen de vereniging 30 jaar bestond in
2005 heeft zij een boek uitgegeven over de strijd in die periode
tegen de gemeente en het waterproductiebedrijf.
enen Braojer
N.N.
was een smid die niet
echt goed kon lassen. Deze benaming werd ook gebruikt voor een
manusje van alles op et febriek, die alles kon maar vaak
van alles ook mar en klèèn bietje.
De Trappistenorde is ontstaan uit de Cisterciënzerorde die in 1098 in Frankrijk werd gesticht. Binnen deze orde ontstonden vanaf de vijftiende eeuw door hervormingen verschillende groepen, al naargelang men de regels streng of minder streng toepaste. In de zeventiende eeuw werd in het klooster van La Trappe (Normandië) gestreefd naar een zeer strikte naleving van de regel (zogenaamde observantie). De monniken die zich bij deze beweging aansloten werden daarom Trappisten genoemd. De Franse Revolutie maakte bijna een einde aan de orde. Na 1815 werden her en der, in de Nederlanden voor het eerst in Westmalle (provincie Antwerpen, 1836) nieuwe kloosters opgericht. Deze waren echter niet in een verband verenigd. Paus Leo XIII stelde voor deze groepen te laten fuseren. Dit vond plaats in 1892, waarmee de Trappisten een zelfstandige orde werden (bron: internet).
Sinds 1881 zijn de Trappisten ook in Nederland gevestigd. Toen kwam een groep vanuit hun abdij op de Katsberg (Frans Vlaanderen) naar ons land. Zij vestigden zich, aanvankelijk tijdelijk, op het grondgebied van Berkel-Enschot, aan de zuidoostkant van Tilburg. Zij konden beschikken over een hoeve die hen in bruikleen werd aangeboden door de Tilburgse fabrikant Caspar Houben (1823-1899), die na het overlijden van Koning Willem II grond en opstallen uit het Koninklijk bezit had verworven. Als Prins van Oranje (zie hoofdstuk 1) had Willem II ter plaatse hoeve de Schaapskooi gebouwd (1834) en vervolgens de Willems- en Sophiahoeve. Dit gebied werd daarom de Hoeven genoemd, later de Prinsenhoeven en vervolgens (tot op heden) de Koningshoeven. Caspar Houben, die in dat gebied ook enkele villa’s had gebouwd, stond de Schaopskôoj met 50 hectaren grond af aan de Trappisten, die al gauw besloten om zich er blijvend te vestigen. In de jaren 1888-’94 werd de (huidige) abdij Onze Lieve Vrouw van Koningshoeven gebouwd, naar ontwerp van architect A.G. de “Zwarte” Beer (zie hoofdstuk 1). In 1891 werd het klooster tot abdij verheven. De abdijkerk werd in 1894 ingezegend door de bisschop van Den Bosch, mgr. Wilhelmus van de Ven (zie ook hoofdstuk 1, bij abt Dom “IJzeren Simon” Dubuisson, en bij: Marinus ”den Abt van Bèrkel” v.d. Loo)
Caspar Houben
was lakenverver op de Koningshoeven, lid van de gemeenteraad en
regent van het R.K. Gasthuis (foto: A. van Beurden, coll. RAT)
De abdij
(linksboven) met de bierbrouwerij (rechts) op een ansichtkaart
uit 1900. Onder de Heikese kerk met het oude Stadhuis (coll.
RAT)
Caspar Houben heeft ook
de stichting van een retraitehuis op de Koningshoeven mogelijk
gemaakt. Dit Cenakel (zie hiervoor
in hoofdstuk 1: pater Weve) werd na zijn dood
gerealiseerd.
De paters Trappisten
van de Koningshoeven zijn al vanaf 1885 bekend als bierbrouwers
(brouwerij De Schaapskooi, zie
hoofdstuk 1 bij Jacobus van Roessel). In 1891 kreeg de
abdij toestemming van de gemeente Berkel-Enschot om een
stoomketel te plaatsen voor het brouwen van bier. De Duitse
merknaam Bernardiner Brau die aanvankelijk werd gebruikt, werd
vervangen door het lokaal-historsiche "De Schaapskooi". Hun
concurrenten, de locale kleine brouwerijen zoals Van Roessel, De
Kanter en Witlox, protesteerden meteen bij bisschop A. Godschalk
van Den Bosch tegen wat zij als oneerlijke concurrentie
beschouwden: de broeders werkten in de brouwerij tegen minimale
kosten en bovendien hadden de Trappisten wel heel gemakkelijk
toegang tot een belangrijke markt, namelijk de talrijke
katholieke instellingen in de omgeving! Hun protesten werden
niet gehoord en ook een beroep op Rome mocht niet baten: het
marktaandeel van trappistenbier groeide gestaag.
(over de aanleiding tot deze concurrentieslag,
zie in hoofdstuk 1 bij Marinus “den Abt van Bèrkel” van
der Loo). In 1931, toen
de Trappisten met een licht bier op de markt kwamen, kreeg de
abdij het aan de stok met de Bredase brouwerij van Smits van
Waesberghe (de Drie Hoefijzers) die inmiddels ook een voet aan
de grond had in Tilburg. Later nam het belang van De Schaapskooi
langzaam maar zeker af, evenals het aantal werkende paters. Ook
in hun diepste crisisjaren slaagden de Trappisten er toch in om
minstens één pater in de brouwerij aan het werk te hebben, wat
een voorwaarde is om de naam trappistenbier te mogen blijven
voeren. In 1999 werd een samenwerking aangegaan met Bavaria uit
Lieshout, die fors in de brouwerij investeerde en brak er een
nieuw succesperiode aan.
In
In de bottelarij geen stilte
van het klooster maar een continu gerammel van flesjes (foto:
Karel de Beer 2009)
de Broekhoovese Trèm
baker in de wijk Broekhoove
Er was eens een baker in de wijk Broekhoven die altijd snel liep. Zij werd daarom de Broekhoovese Trèm genoemd. Bakers waren de ongeschoolde voorloopsters van de latere, speciaal opgeleide kraamverzorgsters. Die in Broekhoven zal zo rond 1900 wel erg druk in de weer zijn geweest met de vele pasgeboren Broekhovelingetjes die gebakerd moesten worden. Haar bijnaam leefde voort in een Tilburgs gezegde: “Ge zèèt zeeker meej den Broekhoovese trèm meegekoome,” wat werd gezegd van iemand die erg vlug was. De grap was, dat er nooit een echte tram heeft gereden in de stadswijk Broekhoven (bron: Tilburgse Taalplastiek, Pierre van Beek 1964, ook vermeld in Mandos, De Brabantse Spreekwoorden 1988, pag. 523).
woonde in de
Kapelstraat (zie hoofdstuk 4: et Zaandpad) op et Gurke.
Wekte ontzag met zijn geüniformeerde gestalte. Waarschijnlijk
ging het om een douanebeambte (commies). Dit was destijds een
geüniformeerd beroep.
was een vrouw die
speciaal met de bus naar het NS-plein en de Heuvel kwam om er de
duiven te voeren. Zij bleef dit tot haar tachtigste jaar doen.
Zij overleed begin 2008.
Dikke Nèl
N.N.
zij verdiende met haar
lichaam de kost en genoot in die rol brede bekendheid in
Tilburg. Ze woonde in de Koningswei
(de Waaj, zie hoofdstuk 4).
de
Directeursvereniging
Vereeniging tot Bevordering der Textielnijverheid
deze in 1911 opgerichte
vereniging "ter kennisvermeerdering bij jongelieden", zette zich
in voor speciaal textielonderwijs. De foto van rond 1920 toont
verenigingsleden bijeen op een locatie aan de Spoorlaan. Op de
eerste rij v.l.n.r.: Jacques van Helfteren (overl. 1956,
bedrijfsleider), Harrie van Raak (directeur bij H. Mommers &
Co.), Valentin Delhaye, Lambert de Wijs (*), Harry Daniëls
(bedrijfsleider AaBe), Van (de) Hoorn, J.C. “Kiske” Janssens
(1869-1954, directeur bij Thomas de Beer), Isidoor Jonkers
(bedrijfsleider Verschuuren-Piron), n.n. van de firma Arnold van
den Bosch. Op de tweede rij v.l.n.r.: n.n., A.J. Seebregts,
n.n., P.J. Schlappi (werkmeester bij J. Brouwers), Piet van Hest
(overl. 1960), n.n., n.n., Adrianus Somers, Kees Somers
(bedrijfsleider bij J. Brouwers). Op de derde rij v.l.n.r.:
Louis Rijven, n.n., n.n. en P. Lemmens (bedrijfsleider
Swagemakers-Caesar).
(foto: coll.
RAT) - Voor grotere weergave
KLIK HIER
(*)
Lambertus (Lambert) Gerardus de Wijs (Leiden 1882 – 1949) kwam
in 1891 in Tilburg te wonen, waar zijn vader oorspronkelijk
vandaan kwam. Hij was in 1911 mede-initiatiefnemer voor de
Vereeniging tot Bevordering der Textielnijverheid. Werkte bij
Swagemakers-Bogaers, J. Brouwers en A. en A. de Wijs in Goirle,
waar hij directielid was. Werd ook een bekend publicist,
amateurhistoricus en folklorist. Schreef vanaf 1925 over Tilburg
o.a. circa 125 artikelen in de NTC, voornamelijk onder het
pseudoniem Gerard van Leijborgh. Zat van 1927-’30 in de
gemeenteraad voor de R.K. Volkspartij. Hier op CuBra kan men nog
veel meer over Lambert de Wijs vinden.
den
Dook
N.N.
woonde in een boerderij
voorbij de brug van het Lijnsheike over het kanaal aan de
rechterkant.
et
Dötske
N.N.
een uit Duitsland
afkomstige vrouw, die in de oorlog door de buurt niet helemaal
werd vertrouwd (in de omgeving van de Hoefstraat).
de Drie Musketiers
Rietje Swagemakers, Betty (Elisabeth Christina Maria Agnès)
Buddemeijer (1909-’77) en Anne Marie Frederica Ruding
(1910-2001)
dit was een in de stad bekend stel vriendinnen. Rietje
Swagemakers trouwde met
Jan den Bòlle Eras (zie hoofdstuk 1),
Betty Buddemeijer (zie ook
Gerardus Rudolph ”den Bud” Buddemeijer in hoofdstuk 1)
in 1930 met de textielfabrikant Hendricus (Harrie) Ludovicus
Josephus Maria Jurgens (Rotterdam 1895 - 1972) en Anne Marie
Ruding in 1932 met Nicolaas Albertus Cornelis Pessers
(1907-1986, van de lederhandel N.V. Nico Pessers te Waalwijk).
Anne Marie Ruding kwam uit een doktersfamilie in de Willem
II-straat. Haar vader was dr. Herman E.R. Ruding (geb. 1872 in
Hoogezand), gehuwd met Maria Th.O. Siccaup (geb. 1882,
Dortmund). In 1917 vestigde Ruding zich als huisarts en opvolger
van dr. Bernardus Daamen in de Willem II straat (zie foto). In
1950 vierde hij het feit dat hij 50 jaar dokter was.
Helemaal rechts
op de hoek met de Tuinstraat het huis van dr. Ruding, voorheen
dr. Daamen (foto uit 1920, coll. RAT)
enen Drôjmaoker
N.N.
was de bijnaam voor een
spinner, of voor de eigenaar van een spinnerij. Ook werd iemand
zo genoemd die in een textielfabriek de gebroken draden weer aan
elkaar maakte (ook ene vèthòl genoemd, zie daar). Toen
kinderarbeid niet verboden was werd dit veel door kinderen
gedaan. Met het “Kinderwetje van Van Houten” (1874) werd er een
begin gemaakt met het uitbannen van kinderarbeid (in eerste
instantie een verbod voor arbeid door kinderen beneden 12 jaar).
Groepsportret van het personeel van de Tilburgse
kamgarenweverij Janssens de Horion, circa 1900. In de onderste
rij de drôjmaokers of vèthòllekes die gebroken
draden aan elkaar moesten maken (foto uit “Appetjoek! Spotten en
schelden in Tilburg, Goirle en ommelanden”, door Ed Schilders,
Tilburg 2016)
Dròlledraajers
N.N.
grasmaaiers van de
gemeentelijke Plantsoenendienst, die met het gras ook de
uitwerpselen van honden "maaien" en rondslingeren.
Jantje le Duc
N.N.
was een fervent
supporter van voetbalclub NOAD die ruzie maakte met supporters
van concurrent Willem II op de Heuvel als op zondagmiddag de
voebòlötslaoge werden opgehangen bij den Artsekraant
(zie hoofdstuk 4.)
enen Duuvelèèr
N.N.
iemand die in een
textielfabriek de ruwe wol moest ontwarren en voorbehandelen
voor het spinnen. Dit gebeurde in het duuvelhok, waar ze
na gedane arbeid "zo smerig als duuvels" uitkwamen.
Aan deze toestand
herinnert nog de naam Het Duvelhok van de voormalige (van 1862
tot 1876) katoenfabriek van de gebroeders Deen in de Sint
Josephstraat. Na kort in handen van twee andere fabrikanten te
zijn geweest (Lombarts en De Wijs) verloor het gebouw in 1911 de
functie van fabriek en diende het een tijd alleen als
duuvelhok voor de grote BeKa fabriek verderop in de straat.
Vanaf 1969 deed de beeldende expressie haar intrede en werd het
gebouw gebruikt als atelier-, cursus- en expositieruimte. Na
verheffing tot industrieel monument en grondige restauratie werd
Het Duvelhok in 1984 officieel heropend door Koningin Beatrix.
Het bleef met name een druk bezochte cursusplaats voor beeldende
expressie, totdat in 2004 de exploiterende Tilburgse Kunst
Stichting (TKS) om financiële reden werd opgeheven. Daarna werd
er een centrum voor audiovisuele en beeldende kunsten in
gevestigd, tot het tien jaar later werd gekocht door
Karin Bruers (zie hoofdstuk 1)
en Cees Kools, die Het Duvelhok in 2016 heropenden als een voor
iedereen toegankelijk rijksmonument voor uiteenlopende
initiatieven en activiteiten onder de paraplu van de Stichting
Duvelhok.
Het Duvelhok in
de St. Josephstraat, als centrum voor beeldende expressie in
1986 (foto: coll. RAT)
kwam aardappelen
verkopen in Tilburg boven de lijn, in elk geval op et Gurke.
Kwam uit de Klaaj, dit is het rivierengebied boven
Wòllek (Waalwijk). Overnachtte na het werk altijd in café
Bert van Dal, omdat de route terug te ver was. Ook in 't Wit
Paardje (Lijnsheike) kwamen veel van zulke kooplui overnachten
(zie ook Paauwke).
Vereeniging van Tilburgsche Fabrikanten van Wollen Stoffen
(VTFWS)
deze was een van de
oudste ondernemingsorganisaties van Nederland en heeft bestaan
van 1896 tot 1950. Daarna zijn tot 1970 de belangen nog
behartigd binnen de Federatie van Nederlandse Wolindustrie. De
VTFWS heeft zich vooral sterk gemaakt voor gezamenlijke
standpunten van de fabrikanten inzake de economische politiek en
op sociaal gebied. Een van de bekendste voormannen was Lambert
de Beer (een zoon van Norbertus, zie
hoofdstuk 1 en zie daar ook bij “Lau Segaar”
Janssens). Anderen waren bijvoorbeeld
Frans P.J.M. "den Baron van de Leij"
van Dooren (zie hoofdstuk 1, voorzitter 1900-'04,
bestuurslid 1897-1936), J. Frans Mutsaerts senior (voorzitter
1905-'09, bestuurslid 1897-1926) en
Frans "Soosje" Mutsaerts jr. (zie hoofdstuk 1, voorzitter
1927-1950).
Lambert de Beer
(1867-1931, firmant van Thomas de Beer) was in de periode
1913-’27 driemaal voorzitter van de VTFWS. Hij was voorstander
van een professionele secretariële ondersteuning van de
vereniging en effende daarmee het pad voor Barend van
Spaendonck. Bij zijn afscheid als voorzitter in 1927 bood de
vereniging hem dit door Jan van Delft geschilderde portret aan
(foto: fam. De Beer).
Rond 1920 had een
meerderheid binnen de vereniging onder leiding van Lambert de
Beer een groeiende behoefte geconstateerd aan ondersteuning van
bestuur en leden vanuit een eigen bureau (dat in 1920 werd
gevestigd in Maison Boes op de
Heuvel, zie hoofdstuk 4) met een jurist/secretaris aan
het hoofd. Omdat wol een specifieke belangenbehartiging vroeg
was het echter moeilijk om nog nieuwe leden te vinden die het
draagvlak zouden versterken. Om de bureaukosten voor de VTFWS
toch in de hand te houden, opperde De Beer dat de nieuwe man ook
andere functies zou kunnen vervullen, zoals secretaris van de
Kamer van Koophandel of van de Vereniging van Schoenfabrikanten.
Dit was koren op de molen van de jonge, ambitieuze mr. Barend
van Spaendonck die in 1921 secretaris werd van de VTFWS en dit
bleef gedurende het verdere bestaan van de vereniging. Daarna
was hij nog enkele jaren bestuursgedelegeerde.
Het 50-jarig
bestaan van de VTFWS werd met enige vertraging in 1948 gevierd.
Op de foto de voorzijde van het menu van de in dat jaar gehouden
feestmaaltijd.
Barend Joseph Maria van
Spaendonck (1896-1967) was de tweede en jongste zoon uit het
tweede huwelijk van Carolus (Charles) Gerardus Joseph Maria van
Spaendonck (1858-1898, xx Reinildis Eleonora Maria Verbunt
1855-1934.) De eerste zoon uit dit huwelijk was den Dree
van Spaendonck (zie hoofdstuk 3). Vader Charles was
firmant van de wollenstoffenfabriek André van Spaendonck & Zonen
en de laatste twee jaar van zijn leven vice-voorzitter van de
VTFWS. Barend begon zijn juristenloopbaan bij de
Werkgeversvereniging van het diocees Den Bosch. Hij startte al
gauw een eigen bureau, in zijn ouderlijk huis met behulp van de
telefoon van de buurman. Een ruimere huisvesting werd gevonden
in de Heuvelstraat en later op de Heuvel. Een jaar na zijn
aanstelling tot secretaris van de VTFWS in 1921 werd Barend van
Spaendonck ook secretaris van de Kamer van Koophandel Tilburg
e.o. De verhuizing in 1931 naar de Willem II-straat (nummers
47-49 en later meer panden) markeerde de volwassenheid van zijn
bureau. Van Spaendonck voegde in de loop der jaren vele
secretariaten van werkgevers- en brancheverenigingen aan zijn
portefeuille toe, en zat daarmee als een spin in het web rond
bedrijfsleven en overheid. Hij werd lid van de Sociaal
Economische Raad namens de werkgevers, kreeg een aantal
onderscheidingen (ook internationale) en werd in 1956 eredoctor
in de economische wetenschappen aan de Katholieke Hogeschool
Tilburg (huidige Universiteit van Tilburg).
Barend van
Spaendonck als secretaris van de Kamer van Koophandel Tilburg
e.o. met links hem de voorzitter (1937-’60)
Henricus (Henri) A.J. Mannaerts (zie
ook hoofdstuk 1) en rechts mr. B.J.M. Peters
(adj.-secretaris). Foto: coll. RAT
Het Bureau Van
Spaendonck betrok in 1967 een groot, nieuw kantoorgebouw aan de
Ringbaan West, wat Barend zelf niet meer mocht meemaken. De
zaken gingen daar voorspoedig verder onder leiding van zijn zoon
Barend Jan. Deze was de oudste zoon uit het huwelijk van Barend
van Spaendonck met Maria 'Ria' Mathilda Philipinne Taminiau, de
in 1938 overleden oudste dochter van de huisarts Philip
Taminiau. Barend Jan van Spaendonck (1924-2011, x Nanette de
Vlam) heeft vanaf 1996 onderzoek gedaan naar de geschiedenis van
de wollenstoffenindustrie vanuit zijn professionele en
persoonlijke betrokkenheid bij deze industrie, te weten als
directeur van het Bureau van Spaendonck en als telg van een
fabrikantenfamilie uit Tilburg. Zijn onderzoek werd proefschrift
waarop hij in 2000 promoveerde bij prof. Van den Eerenbeemt aan
de Katholieke Universiteit Brabant (huidige Universiteit van
Tilburg), met als titel: “In de wol geverfd, De Tilburgse
wollenstoffenindustrie vanuit de optiek van een lokale
ondernemingsvereniging (1896-1940),” waarmee de VTFWS in de
beschouwde periode wordt bedoeld (uitgegeven als nr. 10 in de
Historische Reeks van de Stichting tot Behoud van Tilburgs
Cultuurgoed). Hiermee was de cirkel rond.
Het Bureau van
Spaendonck vanaf 1967 aan het Reitseplein. In 2015-‘16 werd het
gebouw grondig gerenoveerd (foto: coll. RAT)
Fraters van Tilburg
of Fraters van de Locht of Fraters van Zwijsen
Fraters
van Onze Lieve Vrouw, Moeder van Barmhartigheid (Latijnse naam:
Congregatio Matris Misericordiae, afgekort C.M.M.)
congregatie, in 1844
door Joannes Zwijsen (1794-1877) opgericht voor met name het
geven van onderwijs en educatie, maar ook voor verpleging en
missiewerk. In het bijzonder zetten de fraters zich in voor het
katholiek onderwijs in Nederland, niet alleen door het stichten
van scholen maar ook door onderwijsmethoden te ontwikkelen. Zij
sloeg haar vleugels wereldwijd uit maar was ook in eigen streek
nadrukkelijk aanwezig, sinds 1845 vanuit hun moederhuis in de
Gasthuisstraat (zie in hoofdstuk 4:
de Lòchten hoofdstuk
1: Johannes Antonius de Beer, de eerste superior). Er
kwam ook een afdeling met paters bij. Deze verliet echter in
1916 als gevolg van de spraakmakende "paterskwestie" het
klooster, om zich verspreid te vestigen als "wereldheren"
(zie hoofdstuk 1: P.C. de Brouwer en
Frans Siemer).
Moederhuis van
de Fraters van Tilburg aan de Gasthuisstraat, luchtfoto
waarschijnlijk rond 1920. Bovenin links de eerste kerk van de
parochie Gasthuisstraat (de “kleine” kerk is de kapel van de
fraters) en rechts een klein deel van de werkplaats van de NS (den Atteljee, zie hoofdstuk 4)
met de Houtloods (foto: KLM, coll. Fraters van Tilburg).
Tilburg besloot
in 1927, 50 jaar na het overlijden van bisschop Zwijsen die o.a.
de congregatie van de fraters had gesticht, een monument voor
hem op te richten. Dit werd vervaardigd door Toon Dupuis en
geplaatst aan de ingangskant van het Paleis-Raadhuis, zoals hier
te zien is. In 1933 werd het monument onthuld. Eind jaren zestig
moest het echter wijken voor een verkeersdoorbraak. In 1972
kreeg het een nieuwe plaats tegen de zijgevel van de Heikese
kerk. Het beeld is van brons op travertijn. Tegen de achterwand,
ook van travertijn, vier bronzen medaillons met de beeltenis van
katholieke voormannen uit de 19e eeuw (foto: coll.
RAT).
zo werd een medewerker
van het energiebedrijf genoemd die aan de deur kwam om het
gasverbruik op te nemen en af te rekenen. Men zei in een arm
gezin dan wel: “Ge krèègt deez wêek niks mir want de Gasbòl
is gewist!”
Een collega van
de Gasbòl, de gasfitter, namens het energiebedrijf aan
het werk bij een afnemer (foto: Tilburgse Herinneringen op
Facebook)
de Gèèlblaawe
voetballers van TSV NOAD
naar de kleuren van de
voetbalclub TSV NOAD (Nooit Ophouden, Altijd Doorspelen). In
1910 op de Koningshoeven opgericht als seculiere club, wat in
het katholieke Tilburg van toen heel bijzonder was. Maar de
fraters vonden het niet goed dat de jongens op zondagmiddag
voetbalden, vandaar. Alle begin is moeilijk. Het eerste veld op
de Koningshoeven was een weiland, zoals we zien op de eerste
foto. Maar het kwam allemaal goed, met doorzetters zoals Hein en
(vooral) Jan Panis die op de voorste rij zitten resp. in het
midden en 4e van links, want NOAD bereikte in 1918
het hoogste niveau in het Nederlands voetbal en hield deze
positie liefst 40 jaar vast. Na 1958 volgde er een
wisselvalliger periode en in 1971 keerde NOAD terug naar de
rangen der amateurs. In 2017 vindt er een fusie plaats van NOAD,
Longa en RKTVV tot FC Tilburg.
Het elftal van
NOAD in 1913 op de Koningshoeven.
NOAD heeft lang
op NS-grond gevoetbald. Hier zien we het veld vanaf het viaduct
aan de Ringbaan West gefotografeerd, met een interessante
skyline (o.a. de Noordhoekse kerk, muziekinstrumentenfabriek van
Kessels, Heikese kerk en St. Anna kerk). In 1958 moest NOAD deze
locatie verlaten omdat de grond nodig was voor het spoor (foto:
coll. RAT)
de Genaajde Bil
N.N.
vrouw die aan haar bil
was geopereerd, wat bij haar in de buurt niet onopgemerkt was
gebleven.
de Giel
N.N.
hij had een winkeltje in de Bokhamerstraat, waar hij ook losse
sigaretten verkocht
Gouwe Willem
N.N.
rijke inwoner van
Udenhout. Hij woonde daar op de hoek van de Schoorstraat en de
Groenstraat, pal tegenover het gemeentehuis. Later vestigde zich
op de zolder van dit grote huis et Schôor, het
heemkundecentrum.
Gròtje (of Gròdje)
N.N.
woonde aan de
Bredaseweg, ongeveer tegenover de Schout De Roijstraat.
Gròtje kan een verbastering van Gerard zijn (komt meer voor
in Tilburg).
Grutje Minkers
N.N.
vrouwtje, dat een
winkeltje had op Körvel (19e eeuw).
ene gruunjas
agent
voor het buitengebied
agent van de
gemeentepolitie die als “buitenwijker” was aangesteld. Deze
agenten hadden twee uniformen, waarvan één (gruunjas)
voor in het veld. Zij hadden de naam streng te zijn, ook voor de
jeugd. Zo werden ondeugende jongens die in het Wilhelminakanaal
zwommen waar dat niet mocht onverbiddelijk weggejaagd. Zij
kregen vaak een bijnaam (zie in
hoofdstuk 1: Snörreke de Vèt en in dit hoofdstuk:
et Kösterke en de Poel.) Een bekende was ook
Antoon van Keulen die zelf in de periferie van de stad woonde,
te weten in een helft van een dubbel huis aan de
“Holle Weg” (tussen Gilzerbaan en
Bredaseweg, zie hoofdstuk 4) dat AN-JO werd genoemd. In
de andere helft (JO?) woonde ook ene gruunjas. Gelezen:
“Agge
gaot strêûpe, krèdde de gruunjasse aachter oe aon”.
Dit
gilde heeft, na diverse verhuizingen, sinds de zestiger jaren
een schietterrein op een eigen stuk grond aan De Kraan in Berkel
en is – eveneens na diverse verhuizingen – sinds 2007 thuis in
café Concordia aan de Burgemeester Brendersstraat. Het gilde is
in 1850 ontstaan als mussen- en mollengilde. Al in 1860, toen
het uitroeien van mussen en mollen door de overheid aan banden
werd gelegd, werd het heropgericht als schuttersgilde dat zich
sindsdien bezighoudt met het “wipschieten”. Daarbij wordt
geschoten op “wipvogels”: ronde schijfjes op 18 meter hoge
schutsbomen die, na te zijn geraakt, door middel van een touw
eenvoudig weer op hun plaats gezet kunnen worden voor het
volgende schot. Ook is er een baan waarop met de handboog wordt
geschoten (bronnen: Rinus van der Loo en
www.sinthubertusberkel.nl).
Er
waren en zijn ook nog andere schuttersvormen, zoals genoemd in
het volgende lemma en bij het Boereguld Sint Joris dat de
voetboog hanteert. Bekend is ook het kleiduif schieten, waarbij
men in een groot open veld met een hagelgeweer vliegende
schijfjes moet zien te raken.
Het
Sint-Hubertusgilde trekt eropuit voor de viering van Statiedag
(voor de betekenis: lees bijschrift volgende foto) in januari
2014 (coll. Gilde Sint Hubertus)
Gilde Sint Joris en Sint Sebastiaan Enschot - Heukelom
De
geschiedenis van dit gilde is niet erg duidelijk, maar zeker is
wel dat deze ver teruggaat. Het Sint-Jorisgilde (kruisboog)
stamt waarschijnlijk uit de eerste helft van de veertiende eeuw
en lijkt een meer Heukelomse dan Enschotse signatuur te hebben.
De fusie met het Sint-Sebastiaansgilde (handboog) dateert
vermoedelijk uit de eerste helft van de achttiende eeuw. Bij
gebrek aan goed historisch bewijsmateriaal wordt aangenomen, dat
de Enschotse leden van een Sint-Sebastiaansgilde uit een andere
gemeente (wat goed Udenhout zou kunnen zijn) toen hebben
besloten zich af te splitsen, om vervolgens samen te gaan met
het Sint-Jorisgilde uit het aangrenzende Heukelom. Rond het
primaat van de fusiepartners, het Sint-Jorisgilde uit Heukelom
en het Sint-Sebastiaansgilde uit Enschot, zijn weleens
spanningen gemeld maar de fusie heeft altijd standgehouden. Na
in het verleden waarschijnlijk beurtelings op Heukelomse en
Enschotse bodem gevestigd te zijn geweest, heeft het gilde thans
haar schietterrein in Laag-Heukelom, achter
café Mie Pieters (zie hoofdstuk 4).
Het Gilde Sint
Joris en Sint Sebastiaan voor de Sint Caeciliakerk in Enschot op
de Teerdag 2018. Het vieren van Teerdag is een traditie die nog
stamt uit de tijd dat de gilden een keer per jaar een dag
uittrokken om de pot te verteren. Met andere woorden dan maakten
ze feestend de kas leeg, meestal op een dag in het najaar. De
naam Teerdag of Statiedag wordt nu gebruikt voor de dag waarop
de naamdag van de patroonheilige wordt gevierd (coll. Sint Joris
en Sint Sebastiaan)
Over
de status van Heukelom het volgende. Het toponiem duikt
als Huclem of Huijclom eind twaalfde eeuw voor het eerst op. Het
staat voor een oudere bewoonde kern (nu: Heukelom of
Hoog-Heukelom) én de jongere kern Laag-Heukelom. Samen vormden
zij een buurtschap dat vlak ten oosten van de huidige autoweg
N65 kwam te liggen, maar dat lang bleef horen bij Berkel-Enschot
aan de andere kant van de weg. Het deel van Heukelom dat is
gelegen tussen de N65 en de spoorlijn van Tilburg naar Boxtel,
(Hoog-) Heukelom, is in de loop der jaren met Oisterwijk
vergroeid. Voor het gedeelte beneden de spoorlijn,
Laag-Heukelom, gold dit niet. Dat had door de ligging in het
overgangsgebied met Tilburg veel minder met Oisterwijk te maken.
Niettemin werd bij de gemeentelijke herindeling van 1997
Heukelom helemaal losgemaakt van Berkel-Enschot en toegevoegd
aan de gemeente Oisterwijk. Dus is sindsdien ook Laag-Heukelom
een buurtschap binnen de gemeente Oisterwijk, terwijl het aan de
westkant hoort tot het buitengebied van Tilburg. De
verschillende functies (landbouw, natuur en recreatie) vloeien
daar in elkaar over.
Een en ander is de reden waarom Laag-Heukelom, in tegenstelling
tot de rest van Oisterwijk, binnen het interessegebied van het
Tilburgs Bijnamenboek valt (zie
in hoofdstuk 1, bij Antonine “de Russische Madame” Bersin en Jos
“de Zeeuw” Krieckaart, en
in hoofdstuk
4 bij Mie Pieters).
Bron: http://buurtschapheukelom.nl
ene Gurkese Törk
iemand
van et Gurke
zo werden bewoners van
de wijk Goirke (et Gurke, zie ook: de Törke)
genoemd.
de Gutjesnonne
Dochters van Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart
congregatie van zusters
die rond het hoofd hartvormige kappen droegen, waarin je ook een
afvoer voor regenwater kon zien. Als ze in de regen liepen,
stelde men zich voor, moet het water langs dè gutje naar
beneden zijn gedropen. De Gutjesnonne hielden zich meer
speciaal bezig met de ouderenzorg. Zo zijn ze van 1935 tot 1959
verbonden geweest aan pension Mariëngaarde waar zij de
maaltijden verzorgden. Dit door architect A.J. Kropholler uit
Wassenaar ontworpen “verzorgingshuis op stand” hoorde bij de
opening begin 1935 tot de vroegste bebouwing van de wijk
Zorgvlied. De totstandkoming was vooral te danken aan het
zakelijk inzicht en de vooruitziende blik van
pastoor W.J.J. de Klijn (den
Absoluusie, zie hoofdstuk 1) die in zijn jonge
parochie dringend meer draagvlak nodig had. Het complex heeft de
status van rijksmonument. Eind 2004 werd pension Mariëngaarde
gesloten voor een grondige renovatie en ombouw tot een seculier
woon- en werkcomplex voor kunstzinnige mensen vanaf middelbare
leeftijd. De Gutjesnonne hadden een tehuis annex
Noviciaathuis aan de Bredaseweg, nu et Witte Kloster
(zie hoofdstuk 4). Zij werkten tevens in het
bejaardenpension St. Jozefzorg aan de Ringbaan Zuid, ook wel
bekend als “Huize Fatima”.
Waar nu et
Witte Kloster (Notre Dame) aan de Bredaseweg staat was
vroeger dit Noviciaathuis van de Gutjesnonne (foto: coll.
RAT)
Hij
was fietsenmaker op de hoek van de Nicolaas Pieckstraat met de
Leonard van Veghelstraat (den Besterd, jaren 1950-‘60)
die vaak werd gepest door jongens uit de buurt. Dit hield niet
op, omdat hij er telkens vol intrapte. Op een gegeven moment
zelfs letterlijk, toen die kaojong zelfs een verpakte
pèèrdestront bij hem op de stoep legden!
den Hasseltse Schèùt
opgeschoten jongeren van de Hasselt
zo werd een groep
opgeschoten jongeren genoemd, die kort na de eeuwwisseling
(1900-1910) menigeen in de Hasselt de stuipen op 't lijf joeg, meestal op
zondagavond. Jongemannen die van beneden de Lijn kwamen,
bijvoorbeeld van Broekhoven of Korvel, omdat ze in de Hasselt
en mèske hadden waren steevast hun doelwit. Die wachtten ze
op achter een heg om ze "vrijersgeld" af te dwingen, vaak in de
vorm van een rondje in café Schijvens tegenover de Hasseltse
kerk. Deze bijnaam werd ook meer algemeen gebruikt voor mensen
van de wijk Hasselt (“Hasseltse Schèùte en Gurkese Törke”).Zie ook hoofdstuk 1: Chiel Schèère
en hierna: Hoevense Kiske.Overigens schijnt er ook en Broekhoovese Schèùt
van baldadige jongelui te zijn geweest.
het Hockeybestuur of
Surseancebestuur
bestuur
van voetbalclub Willem II (1982 t/m ’84)
in het begin van de
tachtiger jaren ging Tilburg’s trots bijna failliet, nota bene
kort na een promotie naar de Eredivisie. Eind 1981 was de FIOD
binnengevallen en had een grote belastingschuld geconstateerd.
Dit was voor Willem II een financiële mokerslag. Met steun van
de gemeente en het bedrijfsleven kon er echter een herstart
plaatsvinden. Dit gebeurde onder de verantwoordelijkheid van een
nieuw (interim-) bestuur, dat de taak had om gedurende de
surseance van betaling zo snel mogelijk financieel en
organisatorisch orde op zaken te stellen. Het begon met het
doorvoeren van een ingrijpende sanering.
Dit bestuur werd wel
het Hockeybestuur genoemd omdat het grotendeels uit (oud-)
hockeyers bestond. Maar liefst vijf van de zeven bestuursleden
waren namelijk om precies te zijn hockeykeeper geweest, te weten
Wim Groels (T.M.H.C. Forward), Joep Vrijdag, Miel Maessen en
Fernand Palmen (T.M.H.C. Tilburg) en George Pladet (een
beroepsmilitair die uit Zeeland afkomstig was en daar ook het
doel van een hockeyclub had verdedigd…..!) Dit bestuur is in
deze samenstelling ruim twee jaar (van medio 1982 tot eind 1984)
aangebleven. Met “de Tricolores” (zie daar) is het helemaal goed
gekomen! Enkele hockeyers hebben ook na 1984 nog “het doel van
Willem II verdedigd.” Zo is Wim Groels lang bestuursvoorzitter
gebleven.
Toen de herstart van
Willem II een feit was werd er een nieuw bestuur gekozen waarin
ook enkele leden uit het interim-bestuur opdoken. Dit bestuur
had weer de tijd om mee te doen aan de competitie om de
penalty-bokaal 1986. We zien op de foto, gemaakt in de rust van
de wedstrijd Willem II-Eindhoven, het bestuursteam begeleid door
Piet de Jong (staand links), een van de clubiconen van de
Tricolores, die in de periode van 1947 tot 1961 liefst 363
wedstrijden speelde waarin hij 216 keer scoorde. Hiermee is hij
nog altijd clubtopscorer en wie zal hem ooit van deze plaats
verdrijven? In deze periode werd hij ook twee keer
landskampioen. Piet de Jong leefde van 1930-2014 en hoorde bij
de twaalf spelers die in 2006 alsnog de kampioenschaal van de
KNVB ontvingen voor het in 1955 behaalde kampioenschap.
Naast Piet de Jong
v.l.n.r.: Ton van Bijsterveldt, Fernand Palmen, Mark van Boekel
en penaltybokaal doelman Giedus van Roosendaal. Voorste rij
v.l.n.r.: Wim Groels (was en bleef voorzitter, was ook
stadsprins carnaval 1980 en ‘81), Ben Laureijssen en Frank van
Dijck.
Hoevense Kiske
N.N.
was een politieman die
de openbare orde moest zien te handhaven in de Hasselt. Hij
woonde in de Reitse Hoeven, waar zijn bijnaam naar verwijst. Zie
ook hiervoor bij den Hasseltse Schèùt en in
hoofdstuk 1: Chiel Schèère.
Hoopoos
Hondenpoepcontroleurs
eind
twintigste-eeuws verschijnsel in het straatbeeld van Tilburg
naar aanleiding van politieke druk om dit "hot item" te
bestrijden. De controleurs moeten toezien op een goede naleving
door mens (vooral) en dier van de hondenpoeprichtlijnen van de
gemeente, en wel dat hondenuitlaters met name de uitwerpselen
van hun viervoeters bijeen vegen en in een speciaal daarvoor
bestemde bak deponeren.
droeg een hoge witte
muts en ventte lucifers, pleisters, schoensmeer en –veters. Zij
woonde in Klèèn Oel(zie hoofdstuk 4).
Jaanus Knik
N.N.
woonde aan den Ötwèg (zie hoofdstuk 4). Hij had de ziekte van Parkinson, vandaar
deze bijnaam, en was ook geestelijk gehandicapt. Het verhaal
ging dat hij op een zekere ochtend spiernaakt naar de Goirkese
kerk liep en zo door het middenpad het altaar opging waar de
koster, Martien van Erp, hem in een kerkgewaad ving en afvoerde.
Jan Boere Gètje
N.N.
dit zou een knecht zijn
geweest van Josephus Kòp van
Zummeren (zie hoofdstuk 1).
Jan Kapdôod
N.N.
zo werd een kapper
genoemd die in de wijk Hasselt zat.
Jan Kòpaaf
St.
Johannes de Doper
zo noem(d)en
Ballefrutters (Goirlenaren) de schutspatroon van hun plaats,
dit is de Heilige Johannes de Doper, die door onthoofding is
omgebracht. Bekend is de Sint Jansstoet, die voor de oorlog nog
niet veel voorstelde maar daarna in de periode van 1957 tot 1968
op nieuwe leest werd geschoeid door de Goirlese kunstenaar
Luc van Hoek (zie hoofdstuk 1, die
als Stoetebouwer ook bekend was van de Tilburgse
Heilig Hartstoet) en toen veel bekijks trok.
De St. Jansstoet trekt door Goirle, 1958 (foto: coll. RAT)
Jan Kwatta
N.N.
Was bekend in de
omgeving Groeseind / Ringbaan-Noord.
Jan Pap
N.N.
in iedere
textielfabriek werd hiermee bedoeld de man die de machine
bediende in de lijmerij om de kettingen te sterken, wat een
moeilijke specialisatie was.
Jan Pats
N.N.
hij liep ver voor de
oorlog reclame voor bioscopen, met een douwkèèr. Er wordt
ook gezegd dat hij een duo vormde met
Piet Stamps (zie hoofdstuk 1).
Jan Pestoor
N.N.
algemene benaming voor
een pastoor, hier kon iedere willekeurige pastoor mee bedoeld
worden.
Jan Schuddebòl
N.N.
"monicaspeler" op de
kermis
Jantje Ram
N.N.
een bepaald
keuterboerke in de omgeving van Tilburg.
Jan Tòd
N.N.
omdat hij altijd met de
jas over zijn arm door de Heuvelstraat liep. Was kapper in 1924.
Jan Trappist
N.N.
reed met een bierkar
van de Trappisten (zie bij de Brèùne Bèère of de
Bierschaope) naar de stad om er vaten af te leveren. Hij
pruufde dan ook of ze goed waren aangeslagen en “gelukkigwieset pèèrd aaltij öt zenèège de weeg trug te vèène".
Jan Zonder Kont
N.N.
iemand die in de wijk
Hasselt woonde en erg mager was.
Jaoneke
N.N.
hij was oud
papierophaler, klein van stuk en zeer spraakzaam. Heeft gewoond
in de buurt van de kerk parochie Trouwlaan (omgeving van de
Wassenaerlaan en de De Ruijterstraat). Hij ging met zijn handkar
vooral bij winkeliers langs om oud papier op te halen en bracht
dit naar Mekes in de Koopvaardijstraat. De lege kar placht hij
te duwen, maar als deze zwaar en hoog beladen was dan liep hij
in de burrie (handgrepen) en trok zo de kar vooruit.
Kaojong gingen dan weleens achter de kar hangen, of op de
klep zitten waardoor er oud papier op straat viel. Dat was niet
zonder risico want Jaoneke had aaltij kaaje op zak
om naar ze toe te gooien, als het nodig was een week later nog.
de Jonges van Lôove
kopstukken wijk Loven
succesvolle generatie
geboren en getogen in de wijk Loven, een wijk die tussen beide
wereldoorlogen als nieuwe stadsuitbreiding werd gebouwd.
Bekendsten van deze groep "Lovenaren" die in Tilburg zijn
gebleven: Jan Melis (zie ook
hoofdstuk 1 bij Toon Melis) die ook bekend werd als prins
carnaval van Tilburg (Prins Jan de Twidde, 1982 t/m
1984), Wilbert van Herwijnen (zie
hoofdstuk 1), Ben Laureijssen en Frits Horvers. Zij
maakten naam in het plaatselijk bedrijfsleven en/of de politiek
in de periode 1980-2000. Sommigen wijzen als verklaring naar het
bezielende werk van pastoor Frans
Mannaerts (zie ook hoofdstuk 1) en het schoolhoofd "Jonge
Jan" Wagemakers.
De
Enschotsestraat met de Willibrorduskerk van de parochie Loven in
1937 (coll. RAT).
Jozef de Krantenman
N.N.
hij werkte toentertijd voor het lectuurwinkeltje naast apotheek
Hodes in de Zomerstraat, aan het drukke kruispunt met de
Bredaseweg en de Schoolstraat, ongeveer waar nu het parkje naast
de Jumbo is. Jozef de Krantenman bezorgde overal kranten, te
voet, op bestelling, voor een kleinigheidje. Later deed hij dat
ook voor de stationskiosk. Je zag hem dan met hoge rug, scheef
vanwege de zware tas, rennen als een kievit. Hij werd door de
jeugd mild geplaagd. De “krantenman” woonde later op zolder in
het pand naast De Spoel in de Fabriekstraat.
Jozef
de Krantenman werkte voor Huub de Leeuw, die kort voor de oorlog
zijn eerste lectuurkiosk in de Willem II straat verruilde voor
deze in de Zomerstraat naast apotheek Hodes, wat toen al een
druk verkeerspunt was met vele passanten. Na de oorlog breidde
Huub de Leeuw het aantal Lectura-kiosken snel uit. In 1948 begon
de vijftienjarige Jacques de Leeuw als krantenjongen van zijn
vader hier aan een carrière die leidde tot het uitgeverij- en
distributieconcern Audax
(zie hoofdstuk 1, bij Huub “de Lange Hollander” de Leeuw).
de Juliaantjes, Julianazusters, of de zusters met de grote
schorten
Liefdezusters van de Heilige Juliana van Falconieri
De
in 1915 in Den Haag door de pater Jezuïet Jorna opgerichte
(Juliana-) “Vereeniging tot hulp in de huishouding” werd al in
1917 omgezet in de religieuze congregatie “Liefdezusters van de
H. Juliana Falconieri” die zich ten doel stelde maatschappelijk
dienstbaar te zijn, vooral door het bieden van kraam- en
gezinszorg. Deze zusters stonden ook wel bekend als “de
Juliaantjes”. Vanaf 1933 waren zij gevestigd in een nieuw
moederhuis in Heiloo.
In
de jaren twintig en dertig breidden de Juliaantjes hun
werkzaamheden uit naar een aantal andere steden, waaronder
Tilburg. Het R.K. Wit-Gele Kruis alhier had bij monde van zijn
voorzitter Maria Eras-Janssen (zie
in hoofdstuk 1) om hun komst gevraagd. De kraamzorg was
binnen de kruisvereniging goed georganiseerd, maar de afdeling
huishouding kon wel versterking gebruiken. Hierin voorzagen “de
Juliaantjes”, die in het pand van het Wit-Gele Kruis (zie foto)
hun eerste onderdak vonden en daar bleven tot 1948. Daar zaten
zij dichtbij de Franciscanessen in de Bisschop Zwijsenstraat
(nr. 18-20), collega-zusters die zich met wijk- en ouderenzorg
bezighielden (zie bij “de Ziekezusters”).
Het pand van het
Wit-Gele Kruis Bisschop Zwijsenstraat nr. 66, op de hoek met de
Primus van Gilsstraat, waar “de Juliaantjes” in 1937 voet op
Tilburgse bodem zetten (foto 1930, coll. RAT)
Wijkzusters van
diverse pluimage hebben het gezellig, samen in de tuin van het
Cenakel aan de Koningshoeven tijdens de Wijkverpleegstersdag
1954 (foto Persbureau Het Zuiden, coll. RAT)
Na
enkele verhuizingen (naar Langestraat 55, 1948-‘52 en
Korvelplein 48, 1952-‘59) vestigden de Julianazusters in 1959
hun “succursaalhuis” (d.i. een nevenvestiging van het
moederhuis) in de Stationsstraat (nr. 32). In 1962 vierden zij
daar in de aanwezigheid van bisschop W. Bekkers van Den Bosch
het 25-jarig bestaan van hun communiteit in Tilburg. In 1968
verlieten zij de stad, omdat de gezinszorg meer en meer een zaak
werd van de grote maatschappelijke organisaties.
Een
Julianazuster aan het werk in een arm, kinderrijk gezin, ergens
in de jaren zestig (coll.
www.verhalis.nl)
Waarom zij ook wel “de zusters met de grote schorten” werden
genoemd? Let bij het volgende filmpje (van Lumineus films op
YouTube) op het ruim bemeten schort dat de zuster draagt als
kraamverzorgster!
zo
werden de meisjes genoemd die in de vlasspinnerij werkten. Dit
zal dan wel de Nederlandsche Vlasspinnerij aan de Beukenstraat
zijn geweest, in 1916 opgericht door Hendrikus (Harry) Johannes
van Puijenbroek (1877-1960) die daarvoor uit het door zijn vader
Hendrikus van Puijenbroek (zie
hoofdstuk 1) gesticht familiebedrijf HAVEP stapte. De
nieuwe fabriek kreeg een directe spoorverbinding met het nabije
“Bels Lijntje”. Bij de vlasbewerking kwam veel stof vrij en het
op peil houden van de arbeidsomstandigheden heeft dan ook steeds
veel aandacht gevraagd. Na een moeilijke tijd tot het eind van
de oorlog braken er daarna voor het bedrijf betere jaren aan,
maar in de loop van de zestiger jaren verslechterde de markt
voor vlasproducten structureel. In 1969 viel het doek definitief
over de Nederlandsche Vlasspinnerij, die op dat moment nog de
enige vlasspinnerij van betekenis was in Nederland. In de
gebouwen aan de Beukenstraat (inmiddels ook grenzend aan de
Ringbaan West) vestigde zich toen het transportbedrijf de Wed.
J. van Casteren & Zonen. Later werd hier het nieuwe hoofdkantoor
van zorgverzekeraar CZ gebouwd.
Tilburgers "beneden de
lijn". Verwijst mogelijk naar het feit dat daar de eerste
verharde wegen werden aangelegd (kaajbuuter =
straatlegger. Zie ook hoofdstuk 4:
de Lijn). Voor een uitvoerige verklaring zie
“Appetjoek! Spotten en schelden in Tilburg, Goirle en
ommelanden” door Ed Schilders, Tilburg 2016.
Kajotters en
Kajotsters
N.N. jongens
respectievelijk meisjes van de KAJ (de Katholieke
Arbeidersjeugd).
Kapèlle Den Bok
Harmonie Capelle Sint Jan
bekende harmonie, met
bok als mascotte, ontstaan uit een fusie van de in 1898
opgerichte harmonie de Tilburgsche Capelle met de harmonie Sint
Jan (zie
ook hoofdstuk 1: Wilhelmus “Bok” van Spaendonck).
Kee de Mèùleezel
N.N.
vanwege naar men zegt
enige visuele gelijkenis. Zij dreef een herberg in Goirle, aan
de weg naar Poppel.
Kee de Slaopmuts
N.N.
dienstmeid op de
eeuwenoude boerderij (afgebroken 1943) van Jacobus "Tiesje" Koolen
(1847-1933) die gehuwd was met Cornelia Maas, aan de Kapelstraat
4.
Dienstmeid “Kee
de Slaopmuts” voor de boerderij van “Tiesje” Koolen,
ongeveer op de locatie waar daarna de broodfabriek van Smarius
heeft gestaan. Links van haar zoon des huizes Wilhelmus Jacobus
Koolen (geb. 1882). Foto: coll. RAT.
Kees de Kikkerd
N.N.
Hij
was een toddenboer aan de Oude Hoeksestraat (later Pastoor
Smidsstraat). Hij wedde graag om een rooje rug (honderd
gulden). Dat kon hij gemakkelijk, want als hij verloor liet hij
z’n rug zien. Die was altijd al rood geweest….. (jaren 1950-’60)
de Kèts (2), Jan
Hak, Jan Hittepink of Jan Vos
N.N.
scharenslijper
(scharensliep) met een gehandicapte voet, waardoor hij een hoge
schoen moest dragen. Hij kwam uit Kaatsheuvel (Kèts) en
was geregeld in de straten van Tilburg te zien.
Een scharensliep
aan het werk in Tilburg (omgeving Bisschop Zwijsenstraat), foto
uit 1901 door Henri Berssenbrugge (coll. RAT)
en Kèts
N.N.
zo noemde men iemand
die uit Kaatsheuvel kwam. Men zei in Tilburg wel spottend:
"Kèts, Lôon en Besôoje, die zitte vol meej vlôoje," waarin
Lôon staat voor Loon op Zand en met Besooijen, op
verschillende manieren gespeld, een wijk bedoeld wordt in het
westen van Waalwijk (Wòllek) die tot 1922 een
zelfstandige gemeente was.
Kiendje Jezus
N.N.
kind van een ongehuwde
moeder. De vader was onbekend dus "et waar et wèrrek van den
Hèllege Gist". Deze term werd ook gebruikt voor het enig
kind uit een huwelijk.
Kiske Labière
N.N.
woonde in de tweede
helft van de 19e eeuw in een boshut achter het
Wandelbos (Langendijk).
Kiske de Praoter
N.N.
hij zat vaak onder de
Lindeboom op de Heuvel op en bènkske te praote. Voor het
laatst was hij daar op 26 april 1994. Een dag later ging de boom
voor de bijl (zie hoofdstuk 4 bij
den Oudste Tilburger).
Kiske Tuut
N.N.
hij woonde in en
gedoentje (klein huisje) aachter in de Vèldhoove
(genoemd door Jan Naaiijkens in "Dè's Biks"). Hij zou goed
Teurlings of Tuerlings geheten kunnen hebben (zie in dit
hoofdstuk onder ene Tuut).
ene Kitsert
N.N.
zo werd iemand genoemd
"die veul most spuuge" (fluimen uitspugen).
Zie ook in hoofdstuk 1: Tontje
Kits Melis.
de Lange Kla(as)sen
N.N.
Hij
woonde in de jaren ’60 aan het Commelinplein (omgeving
Hoefstraat) en was hoofd van de Tilburgse Bescherming Bevolking.
Deze BB oefende vaak op het terrein van Deurenfabriek Van Kuijk
aan de Ringbaan Oost, op de hoek met de Enschotsestraat. Daar
woedde trouwens weleens een echte fik waar ze op konden oefenen!
In 2003 sloot Van Kuijk uiteindelijk zijn eigen deuren en werd
het terrein bestemd voor woningbouw.
ene Klòssebak
N.N.
ene klòssebak van en
vènt is een
ruwe, lawaaierige man. Deze aanduiding komt uit de
textielindustrie. En klòs was een schietspoel die in
en klòssebak werd gelegd en dan met geweld heen en weer werd
geschoten.
Kobus Koen
N.N.
zoon van Blaawe Drikka
(zie daar).
Kolonie van
Hemelburgers op Aarde
Parochianen op et Körvel
zo werden bewoners van
parochie Körvel op een gegeven moment genoemd, die als
groep werden gekenmerkt door eenvoud en saamhorigheid (ook in
het geloof). Deze uitdrukking is even “getest” voor heel (het zo
erg katholieke) Tilburg, maar dat sloeg niet aan.
et Kösterke
(2)
N.N.
hij woonde aan de
Broekhovenseweg tegenover de molen van Schraven en werkte rond
1918 als “buitenwijker” van de gemeentepolitie (zie hiervoor,
bij gruunjas.) Hij was klein van stuk en zijn optreden
werd als “goedaardig” beschreven.
ene Kraaj
N.N.
aanspreker of
doodsbidder. Bijvoorbeeld genoemd in de anekdote in
hoofdstuk 1 bij Caroline de
Wolmèrrie de Wijs (zie ook: ene schreuwer).
de Krab
N.N.
zij verdiende met haar
lichaam de kost. Liep wat ongelukkig en woonde in de Waaj,
dicht bij het Willemsplein.
de
Krengen van Barmhartigheid, of (tot 1956) de Kijkbuisnonnen
Congregatie van de
Zusters van Liefde van O.L. Vrouw Moeder van Barmhartigheid
zij hadden de opdracht
om te werken in het onderwijs en de gezondheidszorg. Voerden hun
onderwijsopdracht naar men zei op een strenge manier uit,
waardoor ze van hun leerlingen deze bijnaam kregen. De
congregatie werd in 1832 gesticht door de pastoor van het Heike
en latere bisschop Joannes Zwijsen (zie ook bij Fraters van
Tilburg) in het eerste jaar dat hij daar pastoor was, toen hij
zag dat er veel arme kinderen in zijn parochie waren die geen
enkel onderwijs kregen. Hij begon met maar drie zusters,
Belgische begijnen, die gevestigd werden in een huis aan de
Piusstraat. In 1833 waren zij al met zes zusters, verhuisden
naar de Nieuwlandstraat en in 1834, toen zij dertien in getal
waren, naar den Ouwendijk
(zie hoofdstuk 4 en daar ook: het Huis met de Dertien
Celletjes).
In het midden
een Zuster van Liefde die een authentiek habijt showt (met
“kijkbuis” hoofdkap) dat van 1832-1956 werd gedragen. Rechts een
nieuwe versie van het zwarte habijt (1956-’66) en links de
(blauwe) kleding die werd gedragen totdat rond 1970 gewone
burgerkleding werd toegestaan.
Het tehuis “met de
Dertien Celletjes” op de hoek van de latere Kloosterstraat met
de Oude Dijk was de aanzet tot een
omvangrijk kloostercomplex, waar ook een lagere school, een
mulo, een kweekschool, een lyceum, een weeshuis, een naaischool,
een school voor zwakzinnige kinderen en een huishoudschool aan
verbonden waren. Zo hebben de Zusters van Liefde
in 1838 een weeshuis gesticht dat in 1938 honderd jaar bestond,
en begonnen in 1926 het Sint Theresialyceum, in eerste instantie
alleen een H.B.S. voor katholieke meisjes uit de betere stand.
Later werd dit een gymnasium met een middelbare meisjesschool.
Tot in de jaren zestig droegen de leerlingen een grijs-blauw
uniform. Daarna veranderde het Theresia in een
burger-scholengemeenschap (havo/vwo). In 1971 werden er voor het
eest ook jongens toegelaten en volgde er een verhuizing naar een
nieuw gebouw aan de Professor Cobbenhagenlaan nabij de
Ringbaan-West.
Overzicht vanuit
de lucht (foto uit 1932, KLM) van het uitgestrekte complex van
de Zusters van Liefde in een nog schaars bebouwde omgeving aan
het randje van het oude stadscentrum. Op de achtergrond de in
1923 voltooide kerk van de Trouwlaan (Gerardus-Majella). Aan de
korte zijde rechtsonder zien we, ingeklemd tussen nieuwere
bouwdelen, het oorspronkelijke Huis met de Dertien Celletjes uit
1834, ontworpen door L. Goyaerts, waarin stenen zijn verwerkt
uit de oude schuurkerk van ’t Heike (1691-1823).
Een recente doorkijk
vanuit de passage tussen de Stadsschouwburg en de Concertzaal in
naar den Ouwendijk met de eindeloze voorzijde van het
klooster- annex scholencomplex.
Bij het overlijden van
stichter Zwijsen in 1877 telde de congregatie circa 1.500 leden
(in binnen- en buitenland) die zich met een breed scala van
onderwijs- en zorgtaken bezighielden. In 2008 is dit aantal
bijna gehalveerd tot 800, maar is de congregatie nog altijd
verspreid over de wereld actief.
Een heel bijzonder lid
van de congregatie van de Zusters van Liefde was Jesualda
(Johanna Gerarda Antonia) Kwanten (Gendt 1901 – 2001). Zij was
een begenadigd beeldend kunstenares. Na enkele vooropleidingen
op dat gebied trad zij in 1929 in bij de zusters en gaf
vervolgens dertig jaar les in tekenen en kunstgeschiedenis aan
een middelbare meisjesschool van de congregatie in Amsterdam.
Intussen greep zij de kans om zich verder te ontwikkelen op het
gebied van tekenen en beeldhouwen. Zij verwierf een grote
bekendheid met haar bronzen beelden, vooral borstbeelden van
koningin Juliana en Beatrix, van Albert van Dalsum en Toon
Hermans voor de Stadsschouwburg in Tilburg, van Dries van Agt,
Mary Dresselhuys etc. Vanaf 1966 had zij een eigen atelier in
het Moederhuis te Tilburg. Bij iedere opdracht stelde zij als
voorwaarde dat zij een kopie voor zichzelf – dat wil zeggen de
zusters – mocht maken. Aan de Oude Dijk hebben ze hier een uniek
museum aan overgehouden!
Zuster Jesualda
Kwanten met de acteur Albert van Dalsum bij de onthulling in
1965 van diens borstbeeld in de Stadsschouwburg van Tilburg.
ene Krèùkezèèker
Tilburger
Deze spotnaam verwijst naar het oude gebruik in textielindustrie
om een kruikje urine mee te nemen naar de fabriek t.b.v. de
wolbereiding (om de ruwe wol te ontvetten, zie voor een
volledige uitleg het Woordenboek van de Tilburgse Taal elders op
CuBra, of het al genoemde boek “Appetjoek!” van Ed Schilders).
Dit werd gekozen als icoon voor het openbaar carnaval, zoals dat
in de zestiger jaren vorm kreeg na een honderdjarig verbod door
de kerkelijke en gemeentelijke autoriteiten. Sindsdien wordt
Tilburg in de week voor Aswoensdag omgedoopt tot Krèùkestad,
waar alleen Krèùkeèn
Krèùkinne wonen.
In 1986 schonk de Carnavalsstichting Tilburg een bronzen
Krèùkezèèkeraan
de stad. Deze kwam te staan opet
Radioplèntje(zie
hoofdstuk 4)op
de hoek van de Heuvelstraat met de Nieuwlandstraat. De
aanleiding tot dit gebaarwas de viering van het 22-jarig (2x11) bestaan van het
officiële stadscarnaval. Toen de gemeente in het begin van de
zestiger jaren bleef weigeren om mee te werken aan een openbaar
carnaval in de stad, riep Dré Meulenbroek van het café Casino in
de St. Josephstraat met enkele collega-kasteleins in 1964 een
Comité Stadscarnaval Tilburg in het leven. Tot dat moment werden
alleen kindercarnaval en besloten feesten in de stad
getolereerd, terwijl Meulenbroek c.s. wilden dat carnaval ook
werd toegestaan in cafés en op straat (met name door een grote
optocht zoals in de andere steden). Na enkele in de kiem
gesmoorde probeersels door carnavalsverenigingen in 1963 en ’64
om tot een dergelijke uitbreiding te komen, slaagde het Comité
van Meulenbroek erin om van de gemeente gedaan te krijgen dat in
1965 de eerste officiële “echte” stoet door de stad trok. Dit
was het begin van het openbaar carnaval in Tilburg. In 1968 ging
het genoemde comité over in de Carnavalsstichting Tilburg.
Op 21 februari 1987 werd het bronzen beeld van de Krèùkezèèker op et
Radioplèntje officieel onthuld door wethouder Ad Driessen
(uiterst rechts op de foto). Dit beeld was gemaakt door Henk
(H.J.) Smulders (1925 – Kaatsheuvel 1994, x Toos Rijken) die we
links zien staan. Henk Smulders was in de jaren vijftig als
bijverdienste beelden gaan maken. Hier trok hij de aandacht mee
van de Efteling. Hij verhuisde naar Kaatsheuvel en werkte van
1963 tot 1990 in vaste dienst voor dit pretpark. Rechts van het
beeldje staan Jan-Paul Remmers van de Carnavalsstichting en Dimpel van Spaendonck
(Prins Dimpel I, zie ook hoofdstuk 1). Op de sokkel een door het Nieuwsblad van het Zuiden aangeboden
bronzen plaat met de tekst: “Aangeboden aan de Kruikinnen en
Kruiken ter gelegenheid van Tweekirelluf Kruikenstad Tilburg,
1986”.
krèùpèngelkes
misdienaartjes
hiermee werden de
jongere, "gewone" misdienaars van de lagere school bedoeld, te
herkennen aan hun schouderkappen op de superplie. Zij werden wat
neerbuigend zo genoemd door de acolieten die ouder waren dan
zij, geen schouderkap droegen en door hun studie of werk alleen
op zondagen en bijzondere gelegenheden konden aantreden.
Krèùpèngelkes
(misdienaars, voor) en acolieten van de parochie Broekhoven II
op de foto in 1942 (foto: coll. RAT)
Nog een roedel
krèùpèngelkes, hier in het Petrus Canisiusklooster van de
Broeders van Liefde aan de Ringbaan-West (1956, coll. Karel de
Beer)
Kuntje Kèlder
(2)
N.N.
was onder meer actief
in de Heikese kerk met de hoofdtaak als collectant ophalen van
plaatsengeld van banken en stoelen die níet verpacht waren. Hij
woonde in de Korte Tuinstraat. Een relatie met Jantje Keller uit
hoofdstuk 1 is onbekend, maar waarschijnlijk gaat het niet om
dezelfde persoon omdat "boven de Lijn" zich in de regel met de
eigen parochie daar bezighield (Goirke, Hasselt of Theresia
etc.) Een andere bron heeft niettemin geopperd dat het hier om
een broer en zus zou gaan, van wie de laatste het snoepwinkeltje
tegenover de Leo XIII-school in de Leo XIII-straat dreef als
Jantje er niet was.
Kutje Kèès
N.N.
zo werd een bepaalde
landloper genoemd, dus zonder vaste woon- of verblijfplaats.
de Kwallie
N.N.
een ijscoventer die op
zijn ovalen kar "De Qualiteit" had staan. Kwam van een ijscozaak
uit de omgeving Hoefstraat - Groeseind.
oorspronkelijk:
“Tilburgsche Sportvereeniging Lichaams Ontwikkeling Na Geestes
Arbeid”. Opgericht in 1920 werd het al gauw: "Na Gedane" i.p.v.
"Na Geestes". Al eerder bestond de club enkele jaren als
onderdeel van een vereniging waarin ook aan atletiek en
gymnastiek werd gedaan, maar in 1920 werd voor voetbal een
aparte vereniging in het leven geroepen. Het initiatief kwam uit
de bankwereld, in dit geval de Hanze Bank, waar het bedrijven
van sport na het werk belangrijk werd gevonden. Harrie van Loon
van de genoemde bank was Longa’s drijfveer van het eerste uur.
De jonge voetbalvereniging zocht de leden vooral onder
bankemployees en kantoorbedienden. Het grootste wapenfeit van
Longa is het binnenhalen van de KNVB beker geweest in 1926.
Coryfeeën die de club (vrijwel) altijd trouw bleven, waren Leo
Ghering (1900-’66) die 9 interlands speelde,
Henk Pellikaan (zie in hoofdstuk 1,
13 interlands)en
Jo van den Hoven (zie hoofdstuk 1, 1 interland).Naarmate het geld later een belangrijker rol speelde in
het voetbal lieten de beste spelers zich echter eerder
wegplukken door andere clubs, vooral door stadgenoot en grote
broer Willem II (zoals Jan van Roessel, Bud Brocken, Frank van
Straalen en Jimmy van Fessem). In 2017 heeft Longa haar
zelfstandigheid opgegeven door een fusie aan te gaan met NOAD en
RKTVV tot FC Tilburg.
Op de foto uit 1935
zien we het eerste elftal van Longa op het terrein aan de
Spoordijk. Op de achtergrond de spoorbrug over het
Wilhelminakanaal. Staand v.l.n.r.: J. van Oers, Henk Pellikaan,
M. van Houtum, J. Druyts en B. Brocken. Zittend v.l.n.r. J.
Pollaert, A. Verhoeven, G. Cruyssen, Jo v.d. Hoven, B. Backx en
W. Adriaansen.
Foto: W.
Hoogedoorn, coll. RAT
de Lamme Bart
Textielbond Sint Lambertus
werd spottend zo
genoemd door de andere (socialistische) vakbeweging, omdat deze
(katholieke) bond naar men zei aan het handje liep van de
geestelijkheid, dus ook van de fabrikanten.
Landheer
N.N.
In 1933 kochten de Fraters van Tilburg (zie daar) Villa Blanca
aan de Goirleseweg van
Frans Mutsaerts–van Waesberghe (zie hoofdstuk 1).
Deze aankoop omvatte naast de neoklassieke villa uit 1915
(architect Willem F.J.H. Bouman) een riante voortuin alsmede een
achtergelegen park, samen een flink landgoed vormend. De fraters
wilden hier een opleidingsinstituut voor leraren vestigen, maar
dat is er nooit gekomen. Bij toerbeurt vervulde een van de
fraters de functie van beheerder van dit landgoed en deze droeg
de “titel” van “Landheer”. Tijdens de oorlog heeft de fotograaf
Henri Berssenbrugge met zijn vrouw hier enige tijd onderdak
gevonden
(zie hoofdstuk 1, Berssenbrugge).
Het landgoed kwam rond 1994 weer in particuliere handen namelijk
van juwelier Bresson, die de villa geheel liet renoveren. Later,
toen Bresson het had verlaten, kwam Villa Blanca weer te koop te
staan en wilde het maar moeilijk lukken om voor dit
rijksmonument een nieuwe permanente gebruiker te vinden. Uit die
periode is de onderstaande foto.
Lange Anna
N.N.
zij woonde in de
Pijlijserstraat en was gehandicapt doordat ze korte armen had.
de Liste Aojem
N.N.
zo
werd een koor genoemd van gepensioneerde leerkrachten uit
Tilburg en omgeving. Het werd opgericht rond 1970, was thuis in
Twit Pèrdje (zie hoofdstuk 4) en stond onder leiding van
Piet Lockefeer van de school van Koningshoeven. Deze dirigent
had ook een mis gecomponeerd. Toen een kerkbezoeker eens aan een
van de koorleden vroeg van wie de mis was die ze zo mooi
gezongen hadden, wees dat lid in de richting van Lockefeer en
zei: "Van hum". Zo is het gekomen dat deze mis “de Mis
van Hum” kwam te heten! Nadat Lockefeer later nog eens een
mis had geschreven werd er gesproken van de missen Hum 1 en Hum
2.
Door
natuurlijk verloop dunden de gelederen van het koor de Liste
Aojem steeds meer uit maar men bleef zo lang mogelijk in
actie. Zo hield het de traditie vol om eens in het jaar naar
Ravels (België) te gaan om daar een mis te zingen. Op een dag
hielden de dappere veteranen het in de volle kerk van Ravels
niet meer uit om de hele tijd te blijven staan. Er waren geen
stoelen of banken meer beschikbaar en daarom gingen ze onder de
preek maar op de treden van het altaar zitten. Aan deze preek
leek geen eind te komen. Toen de koorleden eindelijk weer omhoog
mochten, bleken ze door hun verregaande stramheid daar op eigen
kracht niet meer toe in staat. Een voor een moesten ze weer op
de been worden geholpen! In zijn dankwoord na het laatste
kruisje versprak de Belgische pastoor zich nog op een pijnlijke
manier. Voor de volle kerk zei hij tegen het koor: "Toen ik
jullie hoorde werd ik zó beroerd….," waar hij “ontroerd”
had bedoeld. Echt gebeurd!
Jan
Swolfs, de aanbrenger van dit lemma, was indertijd lid van de
Liste Aojem. Hij werd ook bekend van zijn deelname in 2009
aan de wedstrijd “Wè zeetie?” Hier ging het erom wie zich
de beste Tilburgse dialectspreker mocht noemen. Deze wedstrijd
werd in dat jaar georganiseerd door het Brabants Dagblad in het
kader van de viering van het feit dat Tilburg toen 200 jaar
geleden stadsrechten verwierf. Swolfs had succes en drong door
tot de finale. Hoor, hoe hij daarbij een tekst van Ed Schilders
uitsprak:
de Lop
N.N.
hij had grote hangsnor,
haalde oud papier op voor Vincentius en had op z'n pet staan:
Liefdewerk Oud Papier. “De Lop” woonde in de Karrestraat.
de
schoenfabriek van Mannaerts aan het Lijnsheike, zo heb ik
destijds horen beweren, wilde in tijden dat het al minder ging
(de fabriek werd uiteindelijk in 1974 geliquideerd vanwege de
spotgoedkope concurrentie uit Italië) eens iets proberen met
voetbalschoenen. Er werd ook een eigen bedrijfsvoetbalelftal
opgetuigd om de nieuwe producten te promoten. Dit verhaal kon nu
niet meer bevestigd worden, maar zeker is wel dat “de Manna
Boys” zoals ze werden genoemd (naar de personeelsvereniging met
die naam, zie bij de Manna Sisters) hier op een foto uit 1960
staan. Waar deze werd genomen is niet bekend. Met veel moeite en
fantasie kan men op het gebouw op de achtergrond in
spiegelschrift “sportvereniging” zien staan. De gelegenheid was
een wedstrijd in de bedrijfscompetitie, waarbij de op goede
leest geschoeide Manna Boys graag bereid waren te poseren.
Enkele namen: staand derde van links Wim van Geloven en vijfde
van links Bert Smulders. Op de voorste rij zit helemaal rechts
Loek Maas met naast hem zijn broer Harry Maas.
Het
bedrijfsvoetbalelftal van Mannaerts Schoenfabriek in 1960 (coll.
Marij Vermelis, dochter van genoemde Wim van Geloven)
de Manna Sisters
N.N.
zo werd een groep
meisjes genoemd die begin zestiger jaren bij de
schoenfabriek J. Mannaerts op ’t
Lijnsheike (zie hoofdstuk 1) de lessen van Dinie
Akkermans in het “stikschooltje” volgden. Zij konden ook samen
leuk zingen op het werk en werden daarom “de Manna Sisters”
genoemd. Dit gaf hen ook genoegdoening voor het feit dat de
personeelsvereniging hardnekkig “de Manna Boys” bleef heten, ook
toen daar al vrouwen bij zaten. Op de foto zien we op de voorste
rij v.l.n.r.: Josefien Robeerst, Marie-José Pigmans, Corrie
Hamers, Sjaan Dingemans, Annemie de Jong, Corrie Coolen, Ton
Engel en Marij Sterrenburg. Achter hen Dinie Akkermans en José
van der Waals (foto en tekst uit de rubriek “Weerzien”, Brabants
Dagblad 1 nov. 2006, door Joep Eijkens).
Meer Toon dan Kunst
Toonkunstkoor
was een woordspeling op
de naam, wellicht spottend bedoeld. Het Toonkunstkoor Tilburg is
in 1948 ontstaan als voortzetting van de vooroorlogse Tilburgse
Afdeling van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. Het
was een gemengd koor met een sterke reputatie, dat ook optredens
op zijn naam had met het Brabants Orkest en het Rotterdams
Philharmonisch Orkest. Het bleef bestaan, sinds 1981 onder de
naam Toonkunstkoor Orfeo, tot het in 2003 besloot zichzelf op te
heffen wegens een teruglopend ledental.
Mie Fiool
N.N.
zij woonde in de Paddewaajkes
(zie hoofdstuk 4, de huidige Sacharias Jansenstraat) en
zat vaak voor haar huisje viool te spelen.
Mieke Doelie
N.N.
rommelig vrouwke (en
vèùl doelie) uit de Alleenhouderstraat.
Mien de Tòd-aaj
N.N.
Omdat bij haar een borst was afgezet die zij opvulde met enen
aawe tòd. Zij stond op de vrijdagse markt met een viskar met
houten spaakwielen. Het was een publiek geheim dat zij goed in
de slappe was zat. Zo had zij verschillende höskes in de
stad (jaren 1950-’60).
Mie Pèère
N.N.
zij kwam voor in een
Tilburgse uitdrukking: "Mie Pèère is hier gewist." Dit
werd gezegd door iemand die een schilderij scheef aan de muur
zag hangen.
Miet van de Vieze
Nilles
N.N.
zij woonde op de hoek
van de Hasseltstraat en de Van Hogendorpstraat, in een huisje
dat er nog heel lang heeft gestaan.
de Mikmakmè of de
Niknak
N.N.
hij was grafdelver op
het kerkhof van de Hasselt, hield de tuin van de pastoor bij en
bracht vrachtjes rond met een paard en wagen. Hij woonde in de
Hasseltstraat en had een hazenlip. Een van de twee bijnamen was
vermoedelijk een verbastering van de oorspronkelijke.
ene Muts
N.N.
een willekeurig lid van
de familie Mutsaer(t)s. In het familiewapen komen drie
takkenbundels voor, waar de naam van afgeleid zou zijn (mutsaard
of mutserd betekende takkenbundel).
dit was een grote (11
kinderen) en zeer muzikale Tilburgse familie die samen een koor
vormde. Toen vader en moeder besloten om mee te zingen, wat kon
toen frater Hungero de muzikale leiding op zich nam, waren ze
“De zingende familie ‘13’ van den Besselaar”. Dit was ook de
titel van een grammofoonplaat die Willem Duys in 1968 van hen
uitbracht.
De landelijke
bekendheid die ze hiermee bereikten leidde tot een vergelijking
met de bekende familie Von Trapp uit de film The Sound of Music.
De zingende familie Van den Besselaar verzorgde veel optredens,
vooral voor vrouwenverenigingen, ouderen en zieken. Dit laatste
in opdracht van met name het Prinses Irenefonds en het Rode
Kruis. Maar ook trad de familie op in radio- en tv-programma’s.
Dit succes duurde tot 1976. Toen was het niet meer haalbaar om
regelmatig met de hele club bij elkaar te komen en samen te
zingen. De kinderen gingen hun eigen weg.
Op
de foto uit 1968 staat vader Ad van den Besselaar links voor de
groep. Verder zien we op de achterste rij v.l.n.r. Ad jr., Nico,
Theo, Jetty, Wim, moeder Ria van den Besselaar-Hovens en Elly.
Op de middelste rij v.l.n.r. Frank en Ria jr. en vooraan Carin,
Marc en Monique.
Uit de rubriek
Weerzien van het Brabants Dagblad, door Joep Eijkens, april 2006
de Nik Nak
N.N.
hij
was (voor 1940) grafdelver in de parochie Hasselt, waar hij ook
de tuin van de pastorie bijhield. Met zijn paard en kar reed hij
soms vrachtjes. Het is niet bekend waarom hij zo genoemd werd
(uit: “Nijverheid in de Hasselt” door Elie van Schilt 2001, op
www.cubra.nl en ook verwerkt in: “De Hasselt, een dorp apart”,
door Ronald Peeters m.m.v. Ed Schilders en Krelis Swaans,
Tilburg 2017, p. 53-83).
de Nylon
N.N.
Hij
was een bekende figuur in Tilburg die om niet bekende reden de
Nylon werd genoemd. Hij had een vetkuif, kaartte graag en trapte
veel lol. Op een avond toen hij in de Zanzibar (Tuinstraat 59)
was, werkte de eigenaar van dat café juist een lastige klant
naar buiten die in de worsteling een gouden tand verloor. De
Nylon vond die tand en vroeg de eigenaar of hij deze mocht
houden, wat mocht. Een week later kwam de Nylon weer de Zanzibar
binnen en toonde vol trots zijn mond waarin een gouden tand
blonk! (uit Groot Tilburgs Horecaboek, Patrick Verbunt en Dinga
de Bruijn, p. 239)
Koninklijke Harmonie Orpheus (ook: het sociëteitsgebouw aan het
Wilhelminapark waar het harmonieorkest resideerde)
Deze
op 15 september 1864 in et Gurke opgericht harmonie
ontving in 1954 toen zij 90 jaar bestond van Koningin Juliana
het predicaat konin-klijk vanwege bijzondere verdiensten voor de
stad. Eén verdienste die zeker heeft meegeteld was, dat Orpheus
al in 1901 het initiatief nam tot het houden van jaarlijkse
intochten van Sinterklaas, waarbij er ook altijd collectes
werden gehouden voor de arme kinderen in de stad.
De muziekinstrumenten waar Hèrmenie Òrfeejus in 1864 mee
begon waren afdankertjes van de “Tilburgsche Schutterij” en
moesten eerst worden hersteld. Na drie maanden gaf Orpheus
niettemin al een eerste concert in het café (of koffiehuis) van
Frans Daniëls in de Goirkestraat (hoek Kardinaal Vaughanstraat,
later Café-zaal Bierings) dat de eerste thuisbasis was voor
repetities en uitvoeringen. De “Liedertafel Goirke’s Zangschool”
die een kwakkelend bestaan leed, werd door de harmonie meteen
ingelijfd, waarmee de officiële naam luidde: “Harmonie Orpheus
en hare Liedertafel Goirke’s Zangschool.” Na 1885 is van de
laatste weinig meer vernomen.
Harmonie Orpheus in het uniform van de schutterij
voor café Daniëls op et Gurke in 1896 (foto Orpheus,
coll. RAT)
Vanaf 1892 had Orpheus de status van “Tilburgs Stedelijk
Muziekkorps van de dienstdoende schutterij” en mocht zich daarom
in het uniform van de schutterij steken. Zij trad op bij
nationale feestdagen en verjaardagen van het Koninklijk Huis.
Ook heeft ze in 1895 koningin-regentes Emma en kroonprinses
Wilhelmina verwelkomd op het station toen zij een bezoek aan
Tilburg brachten. Dit werd een gedenkwaardige dag met veel
muziek en veel wol
(zie ook hoofdstuk 1 bij Frederikus Swagemakers).
Vanaf eind negentiende eeuw musiceerde de harmonie wegens gebrek
aan ruimte bij Daniëls vaak in de kiosk in het Wilhelminapark,
die door Òrfeejus zelf was opgericht ter gelegenheid van
de inhuldiging van Koningin Wilhelmina in 1898
(zie hoofdstuk 4 onder het Park, eerste foto).
Harmonie Orpheus met historisch vaandel uit 1879
in Zeist na het winnen van een concours in 1899 (coll. Orpheus)
In 1900 nam de vereniging het besluit om een eigen
verenigingslokaal (Sociëteit Orpheus) te bouwen aan het
Wilhelminapark (nr. 54). Dit viel samen met de losmaking van
muziekkorpsen van het militaire apparaat, volgens een landelijk
besluit uit 1901. Harmonie Orpheus was nu een zelfstandige
muziekvereniging. Het eigen gebouw vormde echter een te grote
schuldenlast en werd in 1906 openbaar verkocht. De harmonie
verhuisde naar de zaal van B. Zebregs aan het Smidspad. De
nieuwe eigenaar van het gebouw aan het Wilhelminapark,
Franciscus Moens, liet een kegelbaan aanleggen en verhuurde het
pand aan de burgersociëteit Juliana, die het gebruikte voor
bals, toneelvoorstellingen, concerten, gymnastiek en vanaf 1911
ook voor het vertonen van films. Dit duurde slechts tot 1912.
Moens hield het voor gezien, Orpheus kon het pand terugkopen en
neerstrijken op het oude nest. Al in 1915 werd het toch weer
verkocht, dit keer aan de zusters Karmelietessen van het
Goddelijk Hart van Jezus, die de zaal van Orpheus inrichtten als
kapel. De harmonie vond hierna
op diverse plaatsen in de stad onderdak.
In 1955 werd het gebouw uit 1900
gesloopt om plaats te maken voor nieuwbouw van de Karmelietessen(zie: Zusters van de Verlaote Kènder).
Sociëteitsgebouw
van Òrfeejus aan het Wilhelminapark op een ansichtkaart
van Louis Mels uit 1902 (coll. RAT)
Harmonie Orpheus
in actie tijdens de intocht van Sinterklaas in 1926, de laatste
intocht “beneden de lijn” die ze nog muzikaal begeleidde. Op de
achtergrond villa Tivoli aan de Bosscheweg, toen het hoofdgebouw
van de R.K. Leergangen en woning van prof. Goossens (ziebij Sint Leonardus, en in
hoofdstuk 1 pater prof. F. Weve). De stoet loopt hier dus
de Prof. Dondersstraat in. Deze intochten waren in 1901 ontstaan
binnen Orpheus, die daar ieder jaar veel werk van maakte. Door
de groei van de stad was dit niet langer door één gezelschap te
behappen. Daarom werden vanaf 1927 de intochten “beneden de
lijn” georganiseerd door winkeliersvereniging Korvel Vooruit en
harmonie L’Echo des Montagnes. De afstemming liet aanvankelijk
te wensen over. Het schijnt eens te zijn voorgekomen, dat de
twee stoeten op precies hetzelfde moment ter hoogte van de
overweg Heuvel – Koestraat waren, en de Sinten oog in oog met
elkaar stonden! Toen viel een groot aantal kinderen van hun
geloof af…… (foto coll. RAT)
Musiceren op het niveau van Orpheus en L’Echo des Montagnes is
een serieuze zaak geworden, welhaast te vergelijken met het
bedrijven van topsport. Harmonie Orpheus komt sinds 1948 uit in
de eerste divisie van de Koninklijke Nederlandse Federatie van
Muziekverenigingen (KNFM), werd daarin tweemaal landskampioen
(in 1951 en 1995) en behaalde talloze eerste en andere
ereprijzen bij concoursen in zowel binnen- als buitenland.
(Bron: Harmonie Orpheus,
www.khorpheus.nl. Over het ontstaan van Tilburgse
muziekgezelschappen na 1750 en hun geschiedenis kan men lezen:
“Muziekverenigingen en civil society in Tilburg. Een bezigheid
van de burgers,” door Petra Robben in het Tijdschrift Tilburg,
uitgave Stichting tot Behoud van Tilburgs Cultuurgoed, jaargang
33 nr. 1, april 2015)
De KoninklijkeHarmonie Orpheus gaf op 10 januari 2016 op
uitnodiging van de Lionsclub Tilburg Regte Heide een groot
nieuwjaarsconcert in de aula van de Universiteit van Tilburg.Na afloop overhandigde burgemeester Peter Noordanus
de Tilburg Trofee aan de voorzitter van de Lionsclub, Pieter
A.M. Bogaers. Diens vader Pieter Ph.
Bogaers (zie hoofdstuk 1) was in zijn tijd beschermheer
van Orpheus. De harmonie had deze trofee eind 2014 ontvangen,
bij de viering van haar 150-jarig bestaan.
Was een
aardappelventer die in de jaren 1950 tot in die van 1960 in het
zuidelijke deel van Tilburg door de straten ging. Was klein van
stuk, had altijd een soort stofjas aan en kwêek aaltij
luid en duidelijk: “Èèrepel” om zijn waar aan te prijzen.
Foto: coll.
Tilburgse Herinneringen op Facebook
de Pakkêetemanne
N.N.
Hiermee werden huis-aan-huis verkopers bedoeld die lappen stof
van een mindere kwaliteit, die ze bij textielfabrieken hadden
opgekocht, langs de huizen van de stad (maar ook bij boeren in
de omgeving) aan de man brachten. Van oorsprong waren het
werkloze Duitsers die in economisch slechte tijden hierheen
kwamen om met allerlei koopwaar te venten. Een geliefde plaats
om hun (vele) verdiende geld weer over de balk te gooien was
bijvoorbeeld café Rue de la Vache (Koestraat 131) van
Willie den Trèl Hubner (zie
hoofdstuk 1). Daar ging op zo’n drukke avond keer op keer
de bel, die “een rondje voor iedereen” aankondigde.
paoter
Bavelulleke
N.N.
zo werd iemand weleens
genoemd vanwege een opvallend uiterlijk kenmerk. Jan "de Schèl"
Schellekens (zie hoofdstuk 1) werd bijvoorbeeld zo
genoemd omdat hij op de lagere school al een zogenaamd
ziekenfondsbrilleke droeg.
de Paters van Ave
Maria
congregatie van de Oblaten van de H. Franciscus van Sales
deze paters werden
genoemd naar het huis waar ze in woonden, te weten het
missiehuis Ave Maria aan het Columbusplein (voorheen het
Transvaalplein) en de Voltstraat (vroeger Nieuwe Goirleseweg).
Zij hadden ook een school voor jongens die missionaris of leraar
wilden worden, die daar intern woonden. Deze congregatie
vestigde zich in 1928 in Tilburg en na enkele jaren in een
voorlopige huisvesting konden ze in 1930 dit kloostergebouw uit
1914 (zie foto, architect Jan v.d. Valk) betrekken. Eerst had
hier een Mariacongregatie van zusters uit Asten gewoond waar het
gebouw zijn naam aan te danken heeft. Daarna (1921-’30) zat hier
het St. Odulphuslyceum, totdat dit zich definitief vestigde aan
de Lange Schijfstraat (nu Noordhoekring). Vervolgens betrokken
de Oblaten dit gebouw en bleven er tot 1970. Na diverse andere
bestemmingen en een brand in een deel van het gebouw, werd het
in 2006 geheel gerenoveerd en omgevormd tot een woongebouw. Het
nieuwe deel van de gevel is voorzien van een glaskunstwerk door
Marc Mulders (geb. Tilburg 1958), een bekende Nederlandse
schilder en glazenier die zich laat inspireren door het
katholieke geloof.
ene Pèèn
N.N.
een willekeurig lid van
de familie Pijnenburg (of -borg). In Berkel-Enschot werd zo
iemand Pijnen genoemd.
den Pèèrekòp
N.N.
een man, aan wie je kon
zien dat hij aan de Engelse ziekte leed, werd zo genoemd.
Kinderen uit de buurt die dit niet wisten pestten hem hiermee.
Pèpè de Mèùleezel
N.N
Was
een handelaar in oude todden e.d. die in Goirle langs de deuren
ging met een kar die getrokken werd door een ezel. Iedere keer
dat hij een bocht om ging riep hij hard: “Pèpè” om te laten
horen dat hij er aankwam. Daarom werd híj Pèpè de Mèùleezel
genoemd.
de Plèkzusse
N.N.
gezusters over wie
gezegd werd dat ze heftig konden vrijen.
de Poel
N.N.
dit was en gruunjas
(zie daar) die zo genoemd werd
de Poeperd
N.N.
hiermee werd een
winkelbediende aan het Julianapark genoemd, wiens kinderen de
Kakkerkes genoemd werden.
Poepie
(1)
N.N.
zo noemden ze een
schoenmaker aan het Merodeplein.
Poepie (2) èn Akkie
N.N.
dit waren twee
werklozen, die in een smal deel van et Kedènt (Kwaadeindstraat, zie
hoofdstuk 4) woonden ter hoogte van het huidige
Zorgcentrum Den Herdgang. Dit is waar vroeger de
wollenstoffenfabriek Kastofa Van Beurden stond (daar is in de
Kwaadeindstraat lange tijd een wegversmalling geweest met kleine
huisjes en een café). Poepie en Akkie gingen langs de huizen om
todden op te halen of lucifers te verkopen.
de Pòsthèrmenie of
Postfanfare
PTT
Harmonie Tilburg
deze bedrijfsharmonie
werd in 1923 opgericht. Na diverse naamswijzigingen in verband
met overnames binnen het postbedrijf heette ze op het laatst de
TNT Harmonie Tilburg en vierde in december 2003 het tachtigjarig
bestaan met de uitvoering van een jubileumconcert samen met de
Tilburgse Operette Vereniging T.O.V. In 2010 ging de harmonie
verder als een zelfstandige vereniging onder de naam
Muziekvereniging Andara.
In 1928 bracht
de dan 5 jaar bestaande Pòsthèrmenie een aubade aan de
heer Kessels in de Industriestraat vanwege zijn zeventigste
verjaardag. Aansluitend maakte ze een muzikale wandeling door de
stad. Hier marcheert de Pòsthèmenie door de Spoorlaan
(foto: coll. RAT)
ene prèùk
N.N.
iemand die een pruik
draagt.
Prutsmadame of
Kakmadame
N.N.
zij waarschuwde
smokkelaars bij onraad door "poetje poetje" te roepen (alsof zij
de poes zocht?) Zij woonde in et Krètshöske, dat een van
de huisjes geweest moet zijn vanden Èùlevlucht op Korvel (zie in
hoofdstuk 4).Deze groep oorspronkelijk
weverswoningen stond wat geïsoleerd ten opzichte van de
toenmalige bebouwing en werd geschikt geacht voor bewoning door
mensen die een besmettelijke ziekte bij zich droegen, zoals
schurft.
ene Pukkelèèr of
Pungelèèr
N.N.
een smokkelaar, had
heel wat mee te sjouwen in z'n pukkel.
dit was een etherpiraat
die tot eind van de jaren 1980 werkte vanuit zijn studio in de
omgeving Trouwlaan - J. van der Heijdenstraat. Hij werd talloze
malen gesnapt, waarbij zijn apparatuur in beslag werd genomen.
Zijn platen mocht hij dan van de rechter houden. Sympathisanten
in zijn omgeving zorgden er steeds weer voor dat hij aan nieuwe
zendapparatuur kon komen, tot de volgende politie-inval
(zie ook hoofdstuk 1 bij “Tilburgse Tijl” Corstanje).
Raphaëlieten
leden
van de Nederlandsche R.K. Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel
St. Raphaël, ook wel: de Remblokvereniging
De landelijke
spoorwegstaking van 1903 had groot ledenverlies tot gevolg voor
de bestaande neutrale vakorganisatie. De net in oprichting
zijnde katholieke bond van spoorwerklieden plukte daar de
vruchten van. Kapelaan Weijers had aangedrongen op een sterke
katholieke organisatie van spoormensen. In februari 1903 werd in
Tilburg de Nederlandsche Rooms Katholieke Bond van Spoor- en
Tramwegpersoneel “St. Raphaël” opgericht die door de crisis bij
de neutrale vakorganisatie meteen al 2.000 leden kreeg. De
neutrale bond werd in 1904 nieuw leven ingeblazen maar was
intussen haar monopoliepositie kwijt en werd ook niet meer de
grootste bond.
Een van de wapenfeiten
van St. Raphaël was dat zij in 1913 de oprichting initieerde van
de R.K. Woningbouwvereniging St. Joseph. Dit was voor Tilburg de
eerste woningbouwvereniging die uitsluitend werkzaam was in het
belang van verbetering van de volkshuisvesting.
Een van de centrale
figuren bij dit alles was Josephus (Jos) Franciscus Horvers
(1883-1968, x 1910 Adriana Maria Dankers, 1885-1956). Hij begon
als smid en bankwerker (1907-’17) in “et Atteljee” van de
Spoorwegen en werd vervolgens bezoldigd hoofdbestuurder van St.
Raphaël. Hij was medeoprichter en de eerste voorzitter van St.
Joseph en bleef 50 jaar voorzitter van de woningbouwvereniging.
Hij had nog diverse nevenfuncties in het maatschappelijk en
cultureel leven en was ook gemeenteraadslid (1917-’28). Jos
Horvers kreeg diverse onderscheidingen en het Horversplein is
naar hem genoemd. Een initiatief waar Jos Horvers ook bij was
betrokken, was de oprichting in 1915, samen met
P.C. de Brouwer (den Doctor, zie
hoofdstuk 1), C. van den Dries en drs. Weterings, van de
R.K. Volksuniversiteit De Kleine Academie waar hij tot 1950
voorzitter van is geweest. De doelstelling was om wetenschap en
kunst beter toegankelijk te maken voor mensen uit de lagere
inkomensklassen.
Het bestuur van
de Tilburgse R.K. Volksuniversiteit De Kleine Academie in 1924.
Voorste rij v.l.n.r.: F. Lepelaars, P.C. de Brouwer, J.H.
Horvers en mevr. Meijs. Achter v.l.n.r.: G. Bolsius, G.L.J.
Eras, A. van Delft, J.K. Mercx en W. Didden (foto en informatie
uit De Straten van Tilburg door Ronald Peeters, Tilburg 1987)
Reej den
Bèls
N.N.
woonde op de hoek van
de Pretoria- en Zandrivierstraat (een zandweg die destijds een
directe verbinding gaf tussen Oerle/Korvel en het gebied rond de
latere Willem II-kazerne). Hij had een opvallende bult op z'n
voorhoofd waar zijn pet op rustte. Waar zijn bijnaam vandaan
kwam wist niemand.
ene Reyer
N.N.
zo werd een
handelaar/tussenpersoon genoemd die ruwe wol afnam van Leidse
textielfabrikanten, deze hier liet bewerken (spinnen en weven)
en daarna voor verdere bewerking en verkoop terugstuurde. Een
vorm van loonveredeling avant la lettre. De Tilburgse Reyers
ontwikkelden zich na verloop van tijd tot zelfstandige
fabrikanten. Het woord zou afgeleid kunnen zijn van "reeder" of
"reyder", van het werkwoord "reeden" = gereedmaken, bereiden.
de RIOS-bende
Ruzie
(of Roven) Is Ons Streven
dit was een beruchte
jeugdbende in Tilburg in het midden jaren 1950, die 20 à 30
leden telde en toen al opzien baarde door de gevestigde macht
(de politie) uit te dagen. Zij verkozen o.a. de Golse Boskes(zie hoofdstuk 4) als
plaats om samen te komen. Voor de volle naam van dit gezelschap
waren overigens nog verschillende andere varianten in omloop,
want de letter R bood veel mogelijkheden.
Ròkkevoebòl
voetballende fraters
het voetbal dat tijdens
het speulketier weleens door de fraters onderling werd
gespeeld, die voor deze korte tijd hun rokken niet wisselden
voor een trainingspak. Het schijnt onder de leerlingen veel
hilariteit te hebben gewekt, die langrokken achter de bal aan
sjouwend. Er werd gefluisterd dat ze er niets onder aan hadden…
Ròkkevoebòl
hoefde niet altijd beperkt te blijven tot de speulplòts.
Dit ziet eruit als een serieus spelmoment van de fraters op echt
gras (foto: coll. Fraters van Tilburg)
ene Rôoje
N.N.
spotnaam voor iemand
die rood haar had, of een socialist. Dit laatste was niet
typisch Tilburgs. Wél typisch Tilburgs was het gebruik van deze
bijnaam speciaal voor bewoners van den Bèsterd. Dit had
te maken met het feit dat er in die wijk veel mensen woonden die
werkten in de NS-werkplaats (zie
hoofdstuk 4, den Atteljee). Veel werknemers in dat
bedrijf waren al vroeg aangesloten bij een vakbond (zie
hiervoor, bij de Raphaëlieten).
de Rôojen Harrie
N.N.
Hij werkte als kapper bij
de Loowiekes Schuurkes (zie hoofdstuk 1)
aan de Korvelseweg.
de Rôoj
Harte
congregatie Missionarii Sacratissimi Cordis (MSC, Missionarissen
van het Heilig Hart van Jezus)
dit was een van
oorsprong Franse congregatie van missiepaters die zich in 1882
in Tilburg vestigde. Deze paters dankten hun bijnaam aan het
feit dat zij destijds op hun habijt een insigne droegen met rood
hart. Zij werden ook wel Missionarissen van het Heilig Hart van
Issoudun genoemd, naar de plaats in Frankrijk waar de
congregatie in 1855 was gesticht. Toen zij in Tilburg kwamen
vonden ze voorlopige huisvesting in de voormalige lakenfabriek
van Schreppers opde Vèldhoove, wat er zó uitzag:
Foto uit Het
Geheugen van Tilburg
In 1890 betrokken zij
het nieuwe "Missiehuis" aan de Bredaseweg, ontworpen door
architect A.G. Hubert de Beer (zie
hoofdstuk 1, de Zwarte Beer). In 1897 werd de
kloosterkapel voltooid. Samen met de oorspronkelijke ommuring
van het complex vormen deze gebouwen thans een rijksmonument.
Later werden er op het 2,8 ha groot terrein nog enkele
uitbreidingen gerealiseerd, te weten in 1934 ten behoeve van een
klein-seminarie en in 1970 een kloosterverzorgingshuis. In 2000
was er een Missionair Service Centrum in het Missiehuis
gevestigd, dat o.m. onderdak bood aan “De Baanbrekers”, voor de
sociaal-culturele activiteiten. Ook heeft de kunstenaar Reinoud
van Vught op de “kofferzolder” van het Missiehuis zijn atelier
gehad.
In 2003 begon men
plannen te maken om het complex op termijn af te stoten, gezien
de vergrijzing van de congregatie. In 2010 werd het Missiehuis
verkocht aan een particuliere projectontwikkelaar die in de
jaren daarna het kloostercomplex onder handen nam en het
hoofdgebouw inrichtte voor bewoning (appartementen, kamers en
werkruimte) en een kwaliteitsrestaurant. In de tuin werd een
aantal stadswoningen gerealiseerd.
Henricus (Henri)
Geurtjens was een markant lid van de congregatie van de paters
MSC. Hij werd geboren te Deurne in 1875 en kwam al jong naar
Tilburg om de opleiding tot pater van de Rooj Harte te
volgen, die toen nog provisorisch op de Vèldhoove zaten.
Hij doorliep zijn opleiding deels ook in kloosters in Frankrijk
en België (Antwerpen). Nadat hij in 1900 priester was geworden
werd hij eerst (tot 1903) docent aan de opleidingsschool in het
Missiehuis in Tilburg. Daarna werkte hij bijna 30 jaar in de
missie. Vanwege zijn grote interesse voor de talen en culturen
aldaar bouwde hij een groot volkenkundig oeuvre op en schreef
ook enkele boeken over zijn ervaringen. Toen hij terug was in
1934 begon hij te werken met en voor woonwagenbewoners in
Tilburg, die in een kamp verbleven bij de Dongeseweg. In 1960
werd daar een straat naar hem genoemd. In 1936 werd pater
Geurtjens ook conservator van het Nederlands Volkenkundig
Missiemuseum aan de Paleisring. Dit moet een kolfje naar zijn
hand zijn geweest.
Studiezaal in
het Missiehuis van de Rôoj Harte in 1935
Pater Geurtjens
(2e van links) heeft iets te vieren, mogelijk zijn
gouden priesterjubileum in 1950, en wordt daarvoor gehuldigd
door burgemeester baron Van Voorst tot Voorst die in gezelschap
is van zijn echtgenote (foto: coll. RAT)
Aan de Pater Geurtjensweg in 1960
Tjeu Cleutjens uit
Boxtel (geboren in 1934 aan het Schaepmanplein, het huidige
Horversplein) beschreef in januari 2001 iets van het strenge
regime dat de paters en fraters erop nahielden: "Eind jaren
vijftig waren op een gegeven moment drie van mijn neven, uit één
gezin, student op het Missiehuis. Ons moeder deed voor hen de
was, die ik wekelijks moest ophalen en weer terugbrengen, want
de jongens zelf mochten, zelfs als ze over ons plein wandelden,
níet bij ons binnenkomen! Ook mochten de fraters van de
Piusschool mij, toen ik in 1944 vrij langdurig ziek thuis was,
alleen maar even door het raam van de voorkamer begroeten en
beterschap wensen. Het is in onze tijd werkelijk ongelooflijk.
Overigens heeft slechts één neef van mij het volgehouden. Hij
werkt nu al meer dan 30 jaar als missionaris op de Kei-eilanden
in Indonesië, en dat is tegenwoordig geen pretje!" Je moest dus
echt een sterke roeping hebben gehad wilde je dit pad kiezen
(zie ook: “Horversplein” door Tjeu Cleutjens, in de rubriek
Geschreven Stad elders op CuBra).
de Rôojen Bond
Algemeene Nederlandsche Bond van Textielarbeiders De Eendracht
de landelijke
socialistische textielvakbond, in 1898 opgericht in Twente, was
vanaf 1903 ook in Tilburg aanwezig. Deze moest hier wel opboksen
tegen de machtige katholieke vakbonden te weten de bij de
Gildenbond (zie: de Bond van Bodde) aangesloten gilden,
het R.K. Weversgilde St. Severus en het St. Paulusgilde (die in
1905 samengingen in het R.K. Textielarbeidersgilde St. Severus.
Sint Severus van Ravenna was patroonheilige van wol- en
lakenwevers), en de Nederlandsche R.K. Textielbond St. Lambertus
(zie hoofdstuk 1: Lambert Poell).
Kort voor de Eerste Wereldoorlog viel de afd. Tilburg van
De Eendacht al uiteen bij gebrek aan leden. Door (dreiging met)
ontslag door de fabrikanten, wat een gevolg kon zijn van het
lidmaatschap, kozen veel leden namelijk eieren voor hun geld. In
1914 werd de afdeling echter alweer opnieuw opgericht, en nu
definitief.
Ter gelegenheid
van het 40-jarig bestaan van de afd. Tilburg van De Eendracht
poseren de voormannen v.l.n.r.: Willem Claessen, Janus van
Boxtel, Jaonneke Janssens, Bart van Pelt en Tjeuke Timmermans in
1954 voor de Lindeboom op de Heuvel.
de Rôoj Spie
N.N.
een zekere roodharige
Anna, die naar de maatstaven van de eerste naoorlogse jaren
jurken droeg met een diep decolleté (Hoefstraat).
et Rôojke
N.N.
zo werd een
winkelierster op et Gurke genoemd, waarschijnlijk omdat
zij een rossig uiterlijk had.
Ròtte Koeje Teege
Vieze Vèèrekes
voetbalclub RKTVV
dit
was kaojjongestaol voor de voluit: Rooms-Katholieke
Tilburgse Voetbal Vereniging.Deze R.K.
voetbalclub ontstond in 1917 uit het jongerenpatronaat van de
parochie Hasselt, aanvankelijk onder de naam RKTVV Wilhelmina,
maar vanaf 1921 werd het gewoon RKTVV omdat er elders al een
(oudere) voetbalclub Wilhelmina was. In het begin speelde RKTVV
op een veld bij Boerke Mutsers in
et Zaand (zie hoofdstuk
4). In 1920, ’30 en ’31 werd RKTVV landskampioen van de
R.K. Federatie. Rond
die tijd verhuisde de club ook naar een terrein nabij de
Weverstraat en later - toen daar de Ringbaan Noord werd
aangelegd - naar de Dongenseweg (nu Rueckertbaan).
Hasseltkenner Elie
van Schilt wist zich te herinneren dat de club voor de oorlog
nog RKTVV-VKC heette, als afdeling van de R.K. Jeugdorganisatie
VKC (Voor Koning Christus) welke werd geleid door de priester
Cox die tot 1943 kapelaan was in de Hasselt (zie: “Nijverheid in
de Hasselt” door Elie van Schilt 2001, op www.cubra.nl en ook
verwerkt in: “De Hasselt, een dorp apart”, door Ronald Peeters
m.m.v. Ed Schilders en Krelis Swaans, Tilburg 2017, p. 53-83.
Zie ook hoofdstuk 4 onder Fesjèèr.)
In
2017 viert RKTVV haar honderdste verjaardag onder een minder
goed gesternte: de club staat er financieel zwak voor en zal een
fusie (moeten) aangaan met NOAD en Longa tot FC Tilburg.
Spelmoment uit
de wedstrijd van RKTVV (gestreepte shirts) tegen Blerick (1-1)
in 1936 (foto: coll. RKTVV)
Gemoedelijke familiesfeer en geestelijke coaching langs de lijn
van het RKTVV-veld aan de Dongeseweg in 1950 (foto: Schmidlin)
de Rottenbaord
N.N.
hij werd zo genoemd
omdat hij in zijn gezicht een lelijke huid had, vol exceem.
den Rubberen Haomer
N.N.
hij was een
loodgietersknecht en had een donkere huidskleur.
de Ruisvoorngroep
N.N.
Hiermee werden bewoners
van de Ruisvoornstraat bedoeld (zie
ook hoofdstuk 1: den Blènde Peer Rokven). Deze
straat vormde een arme achterstandsbuurt met een hechte
groepscultuur die in een isolement verkeerde ten opzichte van
omgevende buurten. Deze situatie werd rond de vijftiger jaren zo
exemplarisch gevonden dat het Provinciaal Opbouworgaan
Noord-Brabant er in 1961 een speciaal sociologisch onderzoek
naar verrichtte (waarin de naam “Ruisvoorngroep” opdook), dat in
2017 nog wordt aangehaald bij een bestudering van de hedendaagse
problemen inzake onmaatschappelijkheid e.d. in deze provincie.
In de jaren zestig verdween de naam Ruisvoornstraat en kwam daar
de Alverstraat voor in de plaats. Na de sloop van een aantal
woningen is dit nu de Baarshof. Het geheel van naar vissen
vernoemde straten wordt wel “de Visserijbuurt” genoemd.
hij woonde in de jaren
1960 in een huisje bij het kanaal: direct over de brug van het
Lijnsheike aan de rechterkant. Of zijn bijnaam
hier iets mee te maken heeft vertelt de geschiedenis ons niet.
Schêeve Bèrtus
N.N.
hij woonde in de jaren
1940-'50 in de Dr. Mollerstraat, liep iets gekromd en luste
graag een borreltje. Mogelijk was het Bertens in plaats van
Bertus, en zou dit dan zijn achternaam kunnen zijn geweest.
de Schèèle Dien,
Schèèle Jan, Schèèle Maanus, Schèèle Paulien
N.N.
de eerste verdiende met
haar lichaam de kost, de tweede woonde in de Oude Kerkstraat en
handelde in lompen en oud ijzer, de volgende was muzikant en de
laatste dreef een snoepwinkeltje in het begin van de Koestraat
(nu NS-plein). Of ze nou ook allemaal echt scheel keken of niet
…. de straatjeugd moest toch íets na te roepen hebben ……!?
Schôojers Vraoge Gèld of Snòtneuze Voetballe Gèère
voetbalclub SVG
de Sportvereniging
Gasthuisstraat, opgericht door de fraters in 1927. Inmiddels
voetbalt SVG op het sportpark tussen de Rueckertbaan en het
Wilhelminakanaal. Als amateurclub heeft ze gezelligheid en
maatschappelijke betrokkenheid hoog in het vaandel. Dit laatste
blijkt uit de aandacht voor het G (Gehandicapten-) voetbal waar
SVG al lang mee aan de weg timmert.
de Schòtjes, of den
Doedelzakgroep
de
Scotjes, vanaf 1983: Dutch Pipes and Drums
Op 27 oktober 1944
(geboortedag van Pirke Donders!) werd Tilburg bevrijd
onder aanvoering van de 15th Scottish Division van General Major
Colin Barber. Wie er toen zelf bij was of later het
videomateriaal te zien kreeg zal de indrukwekkende, ruim twee
meter lange gestalte van generaal Barber in zijn traditionele
Schotse outfit nooit meer vergeten. Hij werd met Schots gevoel
voor humor ook wel “tiny” Barber genoemd.
Tilburg maakte in die
dagen kennis met de muziek van de Scots Guards, echte
doedelzakspelers met trommelaars en een Drum Major voorop. Zij
gaven twee dagen na de bevrijding een muzikale show op de Markt
die diepe indruk maakte.
De bevrijders
o.l.v. generaal Barber worden de dag na de bevrijding ontvangen
op het Paleis-Raadhuis. Links van hem burgemeester Van de Mortel
en rechts wethouder Janssens (foto: coll. RAT)
In de tijd daarna
speelden de kinderen weer op straat, maar er was niet veel om
mee te spelen. Dit ondervond ook een groep kinderen rond de
Lange Nieuwstraat, waar verschillende kinderen uit het grote
gezin van Mutsaers bij hoorden. Vader Bernard kwam toen op het
idee om de jongens te voorzien van trommels en namaak
doedelzakken. Hij werd daarbij geholpen door zijn broer Adrianus
(Janus) die met name goed trommels kon maken. De broers gingen
zelfs naar Sittard om bij de doedelzakgroep van de Koninklijke
Marechaussee meer te leren over deze Schotse muziek en de
instrumenten. Vervolgens ging men ook aan de slag met het maken
van uniformen, met hulp van de wollenstoffen-fabrieken van
Pessers van Zuylen en AaBe, en de huishoudschool Sancta Maria in
den Besterd. Zodoende werd in 1953 Jeugddoedelzakband “De
Scotjes” door de broers Bernard en Janus Mutsaers officieel
opgericht.
Vroege opname
van de Jeugddoedelzakband De Scotjes met nog vooral veel
trommels, gereed voor een mars richting Breda (?) zo te zien in
de Heuvelstraat bij de Oude Markt. Bernard Mutsaers (links met
hoed) geeft nog enkele aanwijzingen.
In oktober 1954 (10
jaar bevrijding) paradeerden de Scotjes voor het eerst in
volledig uniform, samen met hun grote broers The Cameronians uit
Schotland. Colin Barber was er ook. De Tilburgse Scotjes
veroverden de harten, ook al bespeelden ze nog namaak
doedelzakken die bestonden uit een zak met stro, waar
spinnerijhulzen uit staken waarin mirlitons of blokfluitjes
waren verborgen! Het was dus vooral een jeugddrumband in Schots
uniform. Toch was het een mooi debuut, en na een even geslaagd
optreden in het Wolcorso kon er gedacht worden aan de aanschaf
van echte doedelzakken en opleiding tot echte doedelzakspelers.
Pastoor Karel Janssen uit de
Gasthuisstraat (zie hoofdstuk 1) bood de Scotjes de
eerste echte doedelzak aan.
De Scotjes, voor
het eerst met slobkousen aan,klaar om deel te nemen aan
het Wolcorso in 1954. Hiermee vierde de stad dat ze tien jaar
eerder bevrijd was door de Schotten en weer helemaal terug was
als wolstad (foto: Tilburgse Herinneringen op Facebook).
De successen volgden elkaar nu snel op. Hoogtepunten waren
deelname aan een parade bij het bezoek van oorlogsheld
Montgomerey aan ons land en een (eerste) televisie optreden in
1957. Dan het eerste lustrum in 1958 met de start van een
donateursactie voor meer doedelzakken (van 8 naar 12) die NLG
300,- per stuk kostten en uitbreiding met een dansgroep naar
Schots voorbeeld (in die groep van vijf deden drie dochters van
Bernard Mutsaers mee). In 1959 werd deelgenomen aan het groot
défilé op Paleis Soestdijk tijdens Koninginnedag. In het jaar
van het derde lustrum (1968) moesten de Scotjes afscheid nemen
van oprichter en voorzitter Bernard Mutsaers die 54 jaar oud
kwam te overlijden. Eerst volgde broer Janus en dan zijn zoon
Gerard hem op. Rond 1973 begon er een mindere periode met een
tanende belangstelling, die tien jaar duurde. In 1983 vond er
een herstart plaats als “Dutch Pipes and Drums” met nieuwe
uniformen en niet meer als jeugdband. Vanaf toen ging het weer
goed met “de Scotjes”.
De Scotjes vierden als
Dutch Pipes and Drums in 2003 met 60 leden het feit dat ze 50
jaar eerder waren opgericht. De weduwe (Bernard)
Mutsaers-Cruijssen kreeg bij die gelegenheid het eerste
exemplaar van een jubileumboek uitgereikt. De ouder wordende
leden van de oorspronkelijke Scotjes werden in het dagelijks
leven nog lang Scotjes genoemd. De muziek van de Scotjes werd in
Tilburg wel jêûkmuuziek genoemd, vermoedelijk naar de rol
van de oksels bij het spelen, of jèngelmuuziek door de
mensen die de langgerekte hoge tonen niet konden verdragen.
Anno 2008 telt het corps tachtig leden, waaronder dertig pipers
en dertien drummers. “The Dutch Pipes and Drums” is het grootste
doedelzakcorps in Europa. De groep heeft de officiële status van
clanband binnen de wereldwijde Clan-Donald organisatie.
Ook deze foto
van een ontmoeting tussen oude en jonge Scotjes werd bij de
herdenking in 1954 gemaakt (coll. RAT)
De Schòtjes
waren weer wat groter gegroeid toen deze foto werd genomen (rond
1960)
de Schout bij Nacht
N.N.
vrouw die altijd pas
als het donker was "de straot deej", dit wil zeggen de
stoep ging vegen, ramen lappen e.d. Woonde aan de
Ringbaan-Noord/Groeseind.
ene Schreuwer
N.N.
Was een halfgesluierde,
zwarte figuur die met de aanspreker (zie: kraaj) meeliep.
Terwijl de laatste de rouwbrieven bezorgde aan de deur, speelde
de schreuwer (in Frankrijk: pleurant) op het midden van
de straat zijn hartverscheurende rol.
ene Schrobbelèèr
N.N.
werkte in een
textielfabriek aan de kaardmachine, waarop de ruwe wol werd
"gekamd". Later ook de naam van een Tilburgse kruidenbitter,
vooral populair geworden door het carnaval.
Voluit: de R.K. Sportvereniging Sarto. Deze werd genoemd naar Paus Pius X, wiens burgerlijke naam Guiseppe Sarto was. In de naam kan men ook de afkorting zien van: “Strijd Altijd Rechtvaardig Ter Overwinning”. Dat is dus een heel andere toon dan welke de volksmond gebruikte, maar dat zien we bij meer voetbalclubs die in dit hoofdstuk zijn vermeld. Overigens is het bedenken van een naam voor deze nieuwe voetbalclub in 1928 een moeilijke opgave geweest, totdat de kleine Harrieke van Hest opstond en opperde: "Ons clubke Sarto te noemen, dè zal Paus Pius X beslist gèère heure en et is noggens en hille makkeleke naom òk". Het feit, dat deze paus in 1914 al was overleden, werd voor het gemak maar even door de vingers gezien!
De club is ontstaan uit de St. Thomas jongensschool in de
parochie Margarita Maria Alacoque van
pastoor de Klijn (zie hoofdstuk 1)
aan de Ringbaan West. Kort na het begin van deze school in 1924 werd er door scholieren al gevoetbald onder leiding van enkele broeders, op een veldje aan de Alberdingk Thijmstraat, nabij hun klooster aan de Ringbaan West. In 1928 werd besloten tot oprichting van een echte voetbalclub: RKSV Sarto. In 1930 was de jonge club al groot genoeg om in de competitie te gaan spelen. Wel moest ze in het begin gebruikmaken van tijdelijke en geleende accommodaties. In 1935 werd een terrein aan de Delmerweg in gebruik genomen, waar Sarto tot de jaren vijftig min of meer mee uit de voeten kon. Toen de club daar weg moest, is ze begin vijftiger jaren te gast geweest op de velden van NOAD en Broekhoven, totdat enkele jaren daarna een eigen, nieuw sportpark Westend aan de Gilzerbaan in gebruik kon worden genomen. In die tijd werden er binnen de RKSV Sarto ook enkele andere sporten bedreven: volleybal, gymnastiek, tafeltennis en honkbal, maar vanaf medio jaren vijftig werd de focus helemaal gericht op voetbal en volleybal. In de tachtiger jaren gaf de groei van uitbreidingplan De Blaak een nieuwe impuls aan de juniorenafdeling. De clubkleuren van Sarto, dat nog steeds aan de Gilzerbaan gevestigd is, zijn dezelfde als die de gemeente Tilburg als huiskleuren gebruikt: blauw en geel.
Inzegening door
pastoor De Klijn van het terrein van voetbalclub Sarto aan de
Delmerweg in 1935. Links in de tweede rij de erevoorzitter van
Sarto, prof. dr. Jan E. de Quay, de latere minister-president
(foto: coll. RAT)
Sportcomplex Westend aan de Gilzerbaan met op de achtergrond de voormalige modelboerderij, waarin vijf kleedkamers waren gemaakt met koud stromend water. In 1956 werd dhr. Van Alphen terreinbeheerder. Hij kwam met zijn gezin in de boerderij wonen, die in 1957 werd voorzien van een nieuwe rieten kap. Ook werden een oude stal en een opbergruimte verbouwd tot nieuwe faciliteiten voor Sarto (foto uit 1958, bron Joost van Alphen www.geheugenvantilburg.nl/page/18260/)
dit was de
bedrijfsvoetbalvereniging van de textielfabriek van Eras,
oorspronkelijk opgericht in 1930 door Koos Eras als
bedrijfsvereniging van H. Eras en Zonen in de Goirkestraat. De
clubkleuren waren rood, wit en blauw en de officiële naam van
SET luidde toen: Sportclub Eras Tilburg. Er werden ook andere
vormen van sport gedaan, zoals wandelen, fietsen en in de
zomermaanden honkbal. Dat wandelen was speciaal voor de vrouwen,
maar SET was ook de eerste voetbalclub van Tilburg met een
vrouwenafdeling. Die heeft dertig jaar bestaan en een poosje
flink aan de weg getimmerd op het hoogste niveau.
In het begin werd er gespeeld op een weilandje aan de Kasteeldreef, bij de fabriek op et Gurke. Toen SET in 1934 lid werd van de voetbalbond, en in de competitie ging spelen waar een bedrijfsnaam niet was toegestaan, veranderde de officiële naam in: Strijdt En Triomfeert. Aanvankelijk werd er op verschillende locaties gevoetbald waarvan de meeste wel rond et Gurke waren gelegen ( (zie hoofdstuk 1: Boer
Scheerders). Als warm voorstander van sport in
bedrijfsverband zorgde Koos Eras
(een halfbroer van Jan en Mathieu de Koffiemènnekes, zie
hoofdstuk 1) uiteindelijk ook voor een eigen stuk grond aan de noordkant van het kanaal, tegenover de plek waar intussen de fabriek van H. Eras Janssen aan de Ringbaan Noord stond. Daar is de club lang geSETtled geweest. Koos Eras is niet alleen de oprichter, maar daarna ook lang bestuurslid gebleven bij SET, waarvan 25 jaar als penningmeester. Het leverde hem het erelidmaatschap van “zijn” club op. Hij kreeg ook enige bekendheid als rallyrijder. Zo nam hij deel aan de Tulpenrally en de Rally van Monte Carlo.
Koos Eras zien
we hier in de cabine van de praalwagen met tweedstoffen van de
firma Eras voor het Wolcorso van 1954. Rechts een van de Scotjes
(zie ook daar). Ter verhoging van de feestvreugde rond 10 jaar
bevrijding werden er ook veel bloemversieringen meegevoerd in de
stoet (foto: Tilburgse Koerier, coll. RAT)
Op het hoogtepunt telde
SET vijfhonderd leden (alle takken van sport samen). Dan gaat de
aanwas geleidelijk stagneren, maar SET bleef voetballen op het
Koos Eras Sportpark aan de Goirkekanaaldijk, ook nadat de
fabrieken van Eras eind jaren vijftig hun activiteiten hadden
beëindigd. Oprichter Koos Eras overleed in 1978. Het zal hem wel
heel gemengde gevoelens hebben gegeven hoe aan de ene kant het
familiebedrijf ten onder ging in de textielcrisis en aan de
andere kant “zijn” SET gewoon bleef bestaan. In 2009 verloor SET
dan toch zijn zelfstandigheid. Er waren duidelijk te veel
amateurvoetbalclubs in Tilburg en er moest ingedikt worden. SET
fuseerde met buurman VV JPS (Jonge Protestanten die Samenwerken,
sinds 1933) tot NORDEA en verhuisde naar de aangrenzende locatie
van zijn fusiepartner. In 2015 ging de fusieclub op in de
amateurvereniging van Willem II, die op dezelfde locatie werd
gevestigd (Heikantlaan - Midden-Brabantweg, Sportpark
Noorderpark).
Sientje stront aon
dere kont
N.N.
zij was een oud
vrouwtje dat gepest werd door enkele kaojong toen ze eens
zat te poepe in der schèèthöske. Zij gooiden toen ene
kaaj in de strontput terwijl ze daar zat. Het ging er dus
niet zo netjes toe daar (waar?)
de Sintelzêef
N.N.
hiermee werd een arme
vrouw bedoeld die altijd met een zak langs de weg liep te zoeken
naar nog bruikbare sintels, dat waren slakken van de (cokes-)
gasfabriek waarmee bijvoorbeeld fietspaden werden verhard. Het
zeven van sintels werd vroeger gedaan uit de as van de kachels,
om de nog brandbare resten opnieuw te gebruiken. Daar kon men
dan een sintelzêef voor gebruiken.
(Sint)
Leendert
Sint
Leonardus
dit was de in 1918
opgerichte studentenvereniging van de R.K. Leergangen, die vanaf
1940 thuis was op de (tegenwoordige) Korte Heuvel in
café Voskens (Vòskes, zie
hoofdstuk 4). Daar werd op de bovenverdieping vaak een
gezellige studentikoze boel gemaakt, met zang en pianomuziek.
Deze bevlogen studenten gaven ook een literair tijdschrift uit,
“De Kangoeroe”, en droegen bij aan tijdschriften “Roeping” en
“Brabantia Nostra”. Het idealisme maakte na verloop van tijd
steeds meer plaats voor een bestaan als louter
gezelligheidsvereniging. Bekende leden waren: Anton van
Duinkerken, Lambert Tegenbosch, Luc
van Hoek (zie hoofdstuk 1), Gerard Knuvelder, Geert
Ruygers en Frans Siemer (zie
hoofdstuk 1). In 1970 viel het doek over de vereniging en
ging Leonardus over in een sluimerend bestaan.
De Leergangen waren in
1912 in Den Bosch gesticht door dr. Hendrik Willem Evert Moller
(Amsterdam 1869 – 1940, x 1902 Alice Elisa Theonia Bourgonjon)
die een groot initiator van het katholiek onderwijs in
Noord-Brabant is geweest. In 1916 stichtte hij ook de vereniging
Ons Middelbaar Onderwijs, waarvan hij tot zijn dood in 1940
voorzitter bleef. Onder Moller verhuisden de Leergangen in 1918
naar Tilburg. In 1920 kwam Moller in aanvaring met het
curatorium van de Leergangen en trad hij gedwongen af als
rector. Dit zette veel kwaad bloed bij de studenten van Sint
Leonardus voor wie Moller hun grote voorman was. Zij bleven
demonstratief weg bij de installatie van zijn opvolger, prof.
Th. Goossens. Die moest bij Leendert “op het matje komen” om
vrede te kunnen sluiten….
Dr. Moller in
1917, portret door Jan van Delft
Leden van St.
Leonardus in 1924 op bezoek bij de familie Moller (dr. Moller
met vrouw en dochter centraal op de voorste rij). Het gezelschap
poseert voor het huis Eik en Zon, Bredaseweg 371. (Uit:
“Bredaseweg met Drie Gezichten”, door Berry van Oudheusden 2015,
coll. RAT)
Sjierlie Tempel
N.N.
man die zo nu en dan
door de wijk het Groeseind kwam, met zijn jas helemaal vol met
speldjes en plaatjes van de filmster Shirley Temple. Dit
gebeurde in de jaren 1930-'40, waarin deze Amerikaanse actrice
furore maakte als kindsterretje. Dan zeiden ze in et
Groesènd: "Heej, daor hedde Sjierlie Tempel wir."
Sjooke
N.N.
eigenares van
eencentswinkeltje op de Koningshoeve.
Sjooke van de Brèùn
Kleej
N.N.
liep altijd in het
bruin gekleed (den Bèrndèèk).
Speldenrapers (Spèlderaopers)
fabrikantenfamilie Enneking
Leden van deze familie werden op et Gurke ooit zo genoemd
omdat ze bekend stonden om hun zuinigheid (met vlijt).
Zie in hoofdstuk 1 bij “IJzeren”
Hein Enneking. Het woord speld
kan hier ook de betekenis hebben van dennennaald. Die werden
vroeger door arme mensen geraapt om op het vuur te doen.
de
Spierietusmènnekes, of Spierietuszèùperkes
N.N.
dit was een groepje
arme verslaafden dat gedoogd werd in de omgeving van de Leij,
achter het destijds bekende café De Snoek (daar moest je een wit
bruggetje over om hun bivak te benaderen.
Zie voor dit café hoofdstuk 1:
Oprinsen en Paulissen). Zij dronken (aangelengde)
spiritus en waren daaraan verslaafd geraakt. In deze ellendige
omgeving (er werd ook allerlei afval gestort) hadden zij een hut
of hol gemaakt dat op zekere dag in de fik werd gestoken,
omdat men zei dat hier ook heimelijk werd gevreeën. Deze daad is
te verklaren uit het "moraliteitsoffensief" in de jaren 1950
tegen alles wat ook maar een zweem had van zedenverwildering.
Daarna hield het groepje verslaafden zich meer op richting
Goirle (Hoge Wal en Abcovenseweg). Ergens in deze buurt tussen
Tilburg en Goirle bezat de familie Van Beurden een huisje in een
bosje (zie hoofdstuk 1, Pietje
Kuubiek van Beurden). Dit huisje werd in eerste
instantie gebruikt door een groep van wat oudere mannen uit de
omgeving Broekhoove (waaronder ene Fonske Kools) die er
kwam om te kaarten (de kaartmènnekes). Later kwam daar de
klad in omdat deze omgeving een ongure naam kreeg. De
Spierietusmènnekes stonden overigens bekend als goedaardige
mensen. Ze lieten zich er alleen 's zomers zien. Waar ze thuis
hoorden wist men niet precies, maar één kwam er zeker uit de
Koningswei. Dat was Manus Toepoel, die in de Prinses Sofiastraat
woonde op de hoek van de Kiekespoort. Hij haalde zijn spiritus
bij de drogisterij annex schildersbedrijf van Bartje
Stappershoef. Manus heeft een tijd in de Kortestraat gewoond ter
hoogte van het Oranjeplein, tegenover et Mòsterdmènneke Frans Elen (zie hoofdstuk 1).
en Stadskind
N.N.
een algemeen gebruikte
term voor een zwak begaafd en/of lichamelijk gehandicapt kind
van welgestelde ouders, die niet wilden dat het na hun dood aan
zijn of haar lot zou worden overgelaten en aan lager wal zou
raken. Zij spraken uit voorzorg met de gemeente af dat deze (de
gemeente) voor het kind zou blijven zorgen in ruil voor een
schenking (legaat).
De gemeente zal het om
privacyreden niet willen bevestigen maar men hoorde in dit
verband weleens noemen: Joseph etZòt Jooke Hollander (zie hoofdstuk 1), en een zoon
van Van den Brekel (van de kledingzaak hoek Heuvelstraat en
Juliana van Stolbergstraat).
de Stòpnòld (2)
N.N.
een lang uitgevallen
dame van het Leo XIII-plein.
Strakketiete
travestieten
gehoord op de Tilburgse
Kermis aan het eind van de jaren 1990, toen menig Tilburger in
het kader van roze maandag voor het eerst met dit verschijnsel
in aanraking kwam ("Oeh, kèk daor Sjèf, zèn dè naa
Strakketiete?") Voor het eerst althans in de open lucht en
buíten de echte kermisattracties
(zie hoofdstuk 1: Van Wanrooij)
ene Strooptiet
N.N.
Zo noemde men een
werknemer die voor verklikker speelde in de textielfabriek. In
opdracht van de fabrikant hield deze anderen in de gaten of ze
goed doorwerkten. Dit kwam in ieder geval rond 1900 geregeld
voor.
Stukkeboer N.N.
Hiermee werd een medewerker van een Tilburgse textielfabriek
bedoeld die, eerst per kar en later met een bestel- of
vrachtwagen, in de fabriek geweven lappen stof (stukke)
rondbracht naar thuiswerkers in de stad die deze nakeken op
productiefoutjes, welke er door nòppe of stòppe
werden uitgehaald. Meestal gebeurde dit thuiswerk door gehuwde
dames, omdat die destijds niet in een fabriek mochten werken.
(onderstaande foto’s zijn uit Tilburgse Herinneringen op
Facebook)
Een stukkeboer (links) passeert op
deze foto uit 1957 de spullen van Het Brabants Orkest, die op de
Heuvel voor het Metropole juist worden overgeladen op een platte
kar die ze tot bij het theater moest brengen.
Tilburgse betekenis van “een auto
met stukken”
Deze thuiswerkster, Mien Monsieurs
uit de Trouwlaan, “doet de stukke” vanwege het goede weer in de
buitenlucht.
Sus Mèùl
N.N.
hij heette Franciscus
en maakte een soort pantoffels, die waarschijnlijk boven van
stof waren terwijl de zolen van fietsband waren gemaakt. Dit
type was destijds in gebruik als betaalbaar schoeisel voor de
armen. Sus was een meer gebruikte afkorting van de naam
Franciscus (hier dichtbij ligt: Sooj voor Francois).
een jongen of man uit
de omgeving Hoefstraat die een rond gezicht had.
(ene) Tiest
N.N.
voor een persoon met
ruim bemeten hoofd, bijvoorbeeld zie
in hoofdstuk 1: Tinus Coolen. Ook veel gebruikte
afkorting voor iemand met de doopnaam (Jan-) Baptist.
den
Tietenhapper
N.N.
hij was in de jaren na
de oorlog 1940-'45 ploegbaas bij de textieltwernerij van Van
Maren in de Groeseindstraat. Men noemde hem in de fabriek zo,
omdat het verhaal ging dat hij wel tot zijn tiende jaar bij zijn
moeder aan de borst had gehangen!
den Tòk
N.N.
dit was een
heftruckchauffeur in de textielfabriek Pieter van Dooren.
Tontje Roet
N.N.
die verdiende zijn kost
met dieselmotoren.
Tooke Sik, of de Gèètedokter
N.N.
Zij woonde in de Lijnsezijstraat (zijstraat van het Lijnsheike). “Iedereen” ging daar met zijn zieke geit of bok heen. Maar ook als bijvoorbeeld je hond ineens iets had, iets scherps in zijn poot gekregen of zo, dan stond zij klaar om die te helpen (bron: gehoord door Herman Fitters bij Leo J.M. en Aletta Mutsaers – Kennis, Heikant)
Tooke Zèùp
N.N.
zij woonde op de
Koningshoeve, in een van de
Twaalf Apostele(zie hoofdstuk 4),en stond erom bekend dat ze graag een borreltje lustte.
Toon Medòllie of
Dòllie of Toon Soes
N.N.
een die veel medailles
had
Toon Schèl
N.N.
hij werd naar zijn
(ongehuwde) moeder genoemd, die Schellekens heette. Woonde in de
Reigerstraat, waar het naar men zei een komen en gaan was van
ongeregelde gasten, en waar het niet netjes bleef.
de Törke
N.N.
de beneden de Lijn door
Kaajbuuters (zie hiervoor) veel gebruikte schimpnaam voor
alle Tilburgers van boven de Lijn, vooral die van et Gurke
en omgeving. Verwijst mogelijk naar de concentratie van
fabrieksarbeid in dat stadsdeel (mensen daar waren vaak bevuild,
donker). Boven de lijn kende men onderscheid tussen Gurkese
Törke en Hasseltse Schèùte. Zie voor meer:
“Appetjoek, Spotten en schelden in Tilburg, Goirle en
ommelanden”, door Ed Schilders, Tilburg 2016.
Een andere mogelijke verklaring voor de bijnaam Törke
werd gegeven door Herman Fitters, die daarvoor kon putten uit
herinneringen die de Gurkese huisschilder Frans de Kok in
1988 optekende (zie ook:
Herman_Fitters_Frans_de_Kok_Goirke_herinneringen.htm).
Volgens deze bron kan de bijnaam ook verwijzen naar de
turksleren (törkslèère) broeken die in de negentiende
eeuw veel werden gedragen door werklui. Deze broeken werden
gemaakt van de sterke katoensoort diemit (bijv. vermeld in het
Woordenboek van de Brabantse Dialecten Deel II, door Weijnen en
Van Brakel, 1996).
Trees Babbel
N.N.
zj woonde in de jaren
1940-'50 in de Dr. Mollerstraat, en stond altijd overal te
buurten, vandaar.
De spelers van voetbalclub Willem II worden wel de Tricolores genoemd, naar hun gestreepte shirt in de kleuren van de Nederlandse vlag die gelijk zijn aan die van de Franse vlag. De laatste staat bekend als “Tricolores”, vandaar de voor Willem II gebezigde bijnaam. Minder bekend is dat zij in het verleden om dezelfde reden wel de Nationalen werden genoemd (zie: “Het jubileum van Willem II een eeuw geleden,” door Roger Rossmeisl in Erfgoed Magazine Tilburg, september 2021.) In 2020 werd het Willem II shirt, zoals dat tot rond 1960 werd gedragen (met rode kraag en boorden aan het eind van de lange mouwen), gekozen tot het mooiste voetbalshirt van Nederland aller tijden.
Aanvoerder Jordens Peters poseerde in 2020 in het winnende shirt uit 1960, dat tijdelijk opnieuw in productie werd genomen. Onder zijn arm een originele leren tuut (coll. Willem II)
Over de herkomst weten we, dat enkele leden van de fabrikantenfamilie Van den Bergh (zie o.a. in hoofdstuk 4 bij Berghven), die in het begin van de twintigste eeuw aan de Hogere Textielschool in Enschede studeerden, aldaar voetbalclub Prinses Wilhelmina zagen spelen in rood-wit-blauwe shirts. Dit bracht hen op het idee dat dit ook iets voor Tilburg zou zijn en daarom namen zij een exemplaar mee voor thuis. De in 1896 opgerichte club “Tilburgia” was na anderhalf jaar namelijk al omgedoopt tot “Willem II,” vanwege de verbondenheid van Koning Willem II met de stad. Zo’n shirt zou niet misstaan bij een club met deze Koninklijke naam!
Het elftal van Willem II in het seizoen 1903-’04 droeg voor het eerst het rood-wit-blauw gestreepte shirt. Dit is misschien de eerste foto van de “Tricolores”. Staand v.l.n.r.: J. Thomas, J. Rijcken, A. Vermeer, P.Hoeben, C. Cremer (afkomstig uit Congo, de eerste gekleurde voetbalspeler in Nederland), F. Gimbrère, L. Arts, B. van den Bergh en de “mascotte” P. Meelis. Zittend v.l.n.r: Pius Arts (tevens clubvoorzitter, zie hoofdstuk 1), W. van den Bergh, L. Wyers en A. van Beurden (coll. Willem II).
De officiële oprichting als “Tilburgia” in 1896 had plaatsgevonden in de Nieuwe Koninklijke Harmonie in de Stationsstraat. De eerste voorzitter was Richard van Nunen (bron: Roger Rossmeisl, zie boven). Maar het officieuze begin was eerder, als gezelligheidsclub, op een avond in café Marinus. Al spoedig ging Willem II voor sportief succes en speelde met ingang van 1904 onder de vleugels van de NVB (Nederlandse Voetbal Bond, huidige KNVB). Hierin behaalde de club in 1916 (als eerste niet-westelijke club) en 1952 (nog steeds als amateurclub) het kampioenschap van Nederland. In 1955 deden de Tricolores dit huzarenstukje over, nu als eerste kampioen in het betaald voetbal! Na een periode in de zeventiger en tachtiger jaren met ups maar vooral ook downs, waarbij de club zelfs op het randje van de financiële afgrond bungelde, brak eind negentiger jaren een periode van nieuwe successen aan, met zelfs Europees voetbal. In een voetbalwereld, waar de stand op de ranglijst vooral wordt bepaald door geld en begrotingen, blijft Willem II ook begin eenentwintigste eeuw redelijk goed tot goed meedraaien en wordt de club gerespecteerd voor zijn rijke historie en hechte clubgeest.
In 2021 vierde Willem II het 125-jarig jubileum. In de aanloop daarvan werd het nodige gedaan aan nader historisch clubonderzoek. Daaruit kwam het verrassende feit naar voren, dat niet zoals steeds aangenomen Gerard de Ruiter de oprichter was. Er dook namelijk een ingezonden brief van hem op, waarin hij melding maakte van een al bestaande voetbalclub (Tilburgia), waar hij zich kort na de oprichting bij aansloot. Het bleek dat de uit Friesland afkomstige, toen pas 19 jarige, Marten Evert van Kuiken de oprichter was. Dit nieuwe feit werd in 2021 opgenomen in het officiële jubileumboek van de club (bron: Willem II).
Er verscheen in 2021 nog een boek over Willem II: een stripboek door Luc Verschuuren (zie hoofdstuk 1) getiteld “Trots van het voetballand, 125 jaar roem en glorie”. Het was een al langer gekoesterde wens van Luc om dit te maken. Hij kreeg hiervoor medewerking van de clubhistoricus Harrie Verhoeven, die een groot aantal verhalen bij elkaar zocht waarvan Luc 61 stripverhalen maakte, aan de hand van meer dan duizend foto’s.
John Feskens (zie hoofdstuk 1), met op de achtergrond een afbeelding van naamgever Koning Willem II, bij de presentatie op 28 juli 2021 van het stripboek “Trots van het Voetballand” (foto Pro Shots, Toin Damen)
Elders op deze site komt voetbalclub Willem II op verschillende plaatsen voor: zie in dit hoofdstuk bij “het Hockeybestuur” en enkele in hoofdstuk 1 vermelde spelers of bestuurders zoals Louis van der Aa, Pius Arts, Wim Engel, Henri “Pa” van Beurden, John Feskens, Jan van Roessel, dr. Bert Schuerman en Janus Wagener.
Het
kampioensteam uit 1955. Achterste rij v.l.n.r.: Jo Mommers, Cees
Botermans, Rinus Formannoy, Sjel de Bruijckere, Jan van Roessel,
Piet van Beers, Frans van Loon, Piet van Bladel en Jan
Brooijmans. Voorste rij v.l.n.r.: Piet de Jong, Toon Becx, Jef
Mertens en Chris Feijt (uit: Willem II, 40 jaar Betaald Voetbal,
deel 1: seizoen 1954-‘55 t/m 1973-’74, door Kees Kolen 1998)
Dit diploma (met
beker) ontving Willem II van het Provinciebestuur toen het in
1955 als eerste betaald voetbalclub kampioen van Nederland werd.
Om niet opgehelderde reden kwam de KNVB pas circa vijftig jaar
later met de officiële kampioenschaal op de proppen. Er waren
toen nog 12 spelers uit het kampioensteam in leven die dit
moment konden meemaken.
Willem II speelde haar
eerste wedstrijden in 1896, nog onder de naam Tilburgia, op een
terrein aan de Piusstraat ter hoogte van de huidige
Koopvaardijstraat. Na wat minder succesvolle probeersels aan de
Bosscheweg en op de Besterd streek de club in 1903 neer aan de
Hoevenseweg, op een veld naast het café van Doorke Segers. Vanaf
1906 beschikte Willem II daar in de buurt over een omheind veld
op een terrein dat eigendom was van de familie Van den Bergh. De weg naar het nieuwe
veld werd de Voetbalweg genoemd. De club bleef tot 1923 op de
Koningshoeven, maar moest toen wijken voor het Wilhelminakanaal
dat er werd aangelegd. In 1924 verhuisde Willem II naar het
Tilburgsch Sportpark aan de Goirleseweg, dat enkele jaren na de
oorlog Gemeentelijk Sportpark werd. In 1993-‘95 werd het stadion
helemaal vernieuwd en gemoderniseerd en tot slot feestelijk
heropend door burgemeester Brokx. Sindsdien luidt de naam:
Koning Willem II Stadion.
de Trippelèèrs
N.N.
twee broers die een
wollenstoffenhandel dreven op et Gurke en als tweeling
overkwamen (ze werden bijvoorbeeld vaak samen druk heen en weer
lopend gesignaleerd), maar in feite geen tweeling waren.
Truike Worst
N.N.
zij woonde aan het
einde van de Broekhovenseweg, nabij de Hilvarenbeekseweg, waar
zij een klein snoepwinkeltje had. In hetzelfde rijtje woonden de
Zòtte Kobus (zie daar) en de Zwarte Han of Hanneke Zwartgat
(zie hoofdstuk 1, bij Johanna de
Werd)
ene Tuut
N.N.
alle Teurlingsen of
Tuerlingsen werden wel Tuut genoemd. Een aantal
aangetroffen specifieke Tuute wordt vermeld bij deze
familienamen in hoofdstuk 1. Ook een politieagent noemde men wel
ene Tuut. Het woord tuut stond ook voor fietsband
(ene lèkke tuut kunde beeter nie hebbe), puntzak (voor
frites) en ene lèère tuut was een echte voetbal die je
kon oppompen, bekleed met aan elkaar gestikte stukken leer.
de Twaalf Apostelen
(1)
N.N.
zo noemde een
waarneemgroep van Tilburgse huisartsen zich, die rond 2000
bestaat uit de volgende 16 (!) leden: G.H.Q. Brands, S.A.
Gerbranda, J.E.J.M. van Haaren, A.M.M. Kouwenhoven, J.
Noordveld, J.A. Serrarens, A.M. Verhagen, L. Witkamp, K.J.M.
Dirken-Heukensfeldt Jansen, J.L.M. van Haaren, F.J.M.T. Heijnen,
J.M.M. Lombarts, A.A.A.I. Schuerman, P.P. Taminiau, A. Wiegers,
G.J.C.M. Wijffels.
Twee-öt-êen-aaj
N.N.
tweeling die in de
Waaj woonde. Beiden speelden zij accordeon. Werd deze
bijnaam in Tilburg meer in het algemeen gebruikt voor sterk
gelijkende tweelingen?
draadmaker in het
spinproces (zie Drôjmaoker) van een textielfabriek. Het
woord vèthòl werd ook gebruikt als scheldnaam voor een
politieagent maar dit schijnt oorspronkelijk te komen van
vètbòl. Dit waren vettige, aan elkaar geplakte draadjes die
werden opgeveegd op de fabrieksvloer en waar vervolgens
bolletjes van werden gedraaid, die werden gebruikt om de kachel
aan te maken. Degenen in de fabriek die dit moesten doen, werden
door de anderen minachtend vètbòl genoemd, omdat dit werk
niet hoog werd aangeslagen.
de Vètkèùve
N.N.
ontstaan uit jeugdige
"bromnozems" in de James Dean-stijl, d.i. vooral met veel
brillantine in het naar voor gelokte haar, die steeds baldadiger
en vervolgens berucht werden na een aantal stevige rellen,
waardoor ook landelijke bekendheid werd verworven. Hun favoriete
ontmoetingsplaats was op de Heuvel voor de Hema.
Vliegevangers
N.N.
spotnaam voor
politiemensen in de oorlog die maar weinig feitelijke taken
hadden, omdat zij niet wilden of mochten werken voor de
bezetter.
de Vliegkappe
Dochters der Liefde van de Heilige Vincentius à Paulo
zo werden nonnen met
wijd uitlopende kappen genoemd, die hoorden tot de Franse
congregatie Les Filles de la Charité, sinds 1919 in Tilburg. Zij
zijn in Tilburg beland op uitnodiging van pastoor van Iersel van
de parochie Hoefstraat. Zij werkten in het onderwijs en de zorg.
Leidden de Mariaschool voor meisjes aan het Paduaplein van de
parochie van de Heilige Antonius van Padua (Hoefstraat) waar zij
een klooster hadden. Daarin vingen zij tot 1971 ook mensen in
nood op, met name bejaarde mensen, wat de voorloper was van
huize Padua. Hun onderwijstaak hebben zij hier tot 1973
uitgeoefend. Moeder-overste werd “de Grootste Vliegenier”
genoemd en het klooster dus “het Vliegveld”. In 2000 besluiten
zij om "vliegveld Tilburg" te verlaten (de congregatie is dan te
klein geworden in ons land). In 2008 vertrok uiteindelijk de
laatste “vlucht”.
Zuster Servatia van de Vliegkappe, op een foto uit 1941 aan het werk in een klas van de rooms-katholieke meisjesschool Paduaplein (foto uit Het Geheugen van Tilburg)
Mensen in nood
zoals eenzame oude mensen konden bij de zusters terecht (foto
uit Het Geheugen van Tilburg)
de Voejerlip
N.N.
die had een wat ver
vooruitgestoken onderlip.
ene Vrêûker
N.N.
een arbeider in een
textielfabriek, die heel nauwgezet en hard doorwerkte. Meer in
het algemeen werd hiermee iemand bedoeld die carrièrebewust
bezig was om "met z’n ellebogen” te werken.
Vrolijkheid Op Tijd
N.N.
de
ontspanningsvereniging VOT, spontaan ontstaan in 1929 uit een
groep mannen, die in de buurt van et Wit Pèrdje aan het
Lijnsheike altijd voer gingen snijden voor hun konijnen.
(zie hoofdstuk 4: de Witte Hit of Twit Pèrdje). De club
van maximaal 12 mannen (later met ook wel hun vrouwen, "als
aanvulling") heeft de jaren doorstaan en is na het verdwijnen
van et Wit Pèrdje (in 1997 na een 115-jarig bestaan) nu
thuis in café Schalken (Pater Dondersstraat).
zij woonde in de jaren
1940-'50 in de Groeseindstraat, naast de fabriek van Van Maren.
de
Waterleidingpartij
het RK
Zuiderfront
dit was een politieke
partij opgericht door Willem van Mook die vooral bekend is
geworden door haar aanvallen op de directie van de Tilburgsche
Waterleiding-Maatschappij. Vandaar de bijnaam. Deze Van Mook had
ook een weekblad, de Tilburgsche Post, waarin regelmatig
aandacht werd geschonken aan fascistoïde denkbeelden. Het was
dan ook niet verwonderlijk dat, toen zijn partij geen succes
werd, veel leden hun toevlucht zochten tot het Zwarte Front van
Arnold Meijer. Dit speelde zich af tijdens het interbellum, de
periode tussen de twee wereldoorlogen, toen er wel meer pogingen
werden ondernomen om alternatieven te vinden voor de grote
landelijke politieke partijen.
Witheren of Witte Pastoors
paters Norbertijnen
van de abdij van
Tongerlo in België (gesticht in 1121). Zij voerden in Tilburg
600 jaar lang zielzorg uit, nadat Hertog Hendrik I van Brabant
hen in 1232 het recht gaf om de pastoor te benoemen in
“West-Tilburg”. In dat jaar werd het Heike de eerste parochie
met een "witte pastoor", later gevolgd door het Goirke. Zij
werden zo genoemd vanwege de kleur van hun habijt. Het
Norbertijnenpoortje op het Goirke, laatste overblijfsel van hun
oorspronkelijke in 1718 gebouwde pastorie, herinnert nog aan hun
aanwezigheid. De pastorie werd helaas in 1927 afgebroken, maar
het Norbertijner Poortje uit 1718 werd in 1988 gerestaureerd en
is een rijksmonument.
Panorama Goirke met linksonder de pastorie
(1718-1927) met het uiteindelijk gespaard gebleven Norbertijner
Poortje. Rechtsonder een stuk van de Mariaschool aan de
Goirkestraat (foto uit 1914, coll. RAT)
In de 19e
eeuw werden "de witheren" opgevolgd door "de zwarte pastoors"
ofwel "zwartrokken" (wereldheren). Dit gebeurde na het
overlijden in 1832 van de laatste witte pastoor van het Heike,
Evermodus du Champ. Deze werd opgevolgd door de zwarte pastoor
Joannes Zwijsen. In 1964 maakten de witheren hun comeback in de
zielzorg van Tilburg, toen mgr. Bekkers hen (dit keer via de
abdij van Berne) vroeg om de groeiparochie Heikant te willen
bemannen. De Norbertijnen stichtten in dat jaar een
norbertijnencommuniteit (priorij) “De Schans” in Tilburg-Noord,
waarin zij een kloosterleven konden combineren met pastoraal
werk voor de parochie Heikant en Quirijnstok. Begin 21e
eeuw wonen daar nog vijf Norbertijnen.
Een bekende Witheer van
de laatste tijd is Denis Hendrickx O. Praem. (geb. Alphen 1949).
Hij doorliep de opleiding aan de abdij van Berne in Heeswijk
(onderbroken door een fase waarin hij o.m. gemeenteraadslid was
in Tilburg) en werd in 1988 tot priester gewijd. Hij is lang
betrokken geweest bij priorij “De Schans” en werd daar in 2007
prior. Daarnaast was hij vanaf 1995 pastoor van de parochie
Heikant en Quirijnstok. Aangezien het “Heiligdom Peerke Donders”
in Tilburg-Noord daar ook onder valt
(zie in hoofdstuk 4: Heiligdom Heikant) is hij ook
voorzitter geworden van de Stichting Petrus Donders. In 2013
werd Denis Hendrickx gekozen tot de 71e abt van Berne
en verhuisde hij naar Heeswijk.
Denis
Hendrickx O. Praem.
de Witte Veen
N.N.
was een speler van
voetbalclub Korvel, welke club rond 1920 werd opgericht als ODO
(Overwinning Door Oefening) en die ook een tijd speelde in de Kèùl(zie in hoofdstuk 4).
de Wrattekôonegin,
et Wrattewèfte of Stink Luuske
N.N.
een vrouw van wie men
zei dat ze onder de wratten zat. Zij woonde aan het Groeseind in
de Kaojenhoek (zie hoofdstuk
4, de Kwaden Hoek)
zij verkocht losse snuupkes aan huis in de Akkerstraat
(rond 1975 nog).
Zèèkers
In Gèèl Onderbroeke
voetbalvereniging
ZIGO Tilburg
weer een voetbalclub
die de taal van de straat moest ondergaan. Officieel staan de
letters voor: Zonder Inspanning Geen Overwinning en zijn de
clubkleuren rood en wit. ZIGO werd in 1936 opgericht en begon op
een klein veldje aan De Schans in de Heikant. Na verschillende
locaties in Noord gebruikt te hebben verhuisde de club in 1988
naar het huidige Sportpark D’n Haaikaant aan de Jac. Van
Vollenhovenstraat. ZIGO is de vierde grootste voetbalvereniging
van Tilburg geworden met in 2008 bijna 850 leden. In 1974 had ze
voor het eerst ook een vrouwenelftal. Vanaf 1979 organiseerde
ZIGO jaarlijks een internationaal jeugdtoernooi dat tot begin
van deze eeuw veel bekendheid genoot. Het huidige complex met
een kunstgrasveld wordt ook gebruikt door de afdeling
dameskorfbal.
Luchtfoto van het oude complex van ZIGO aan De Schans (Heikant).
Je kon er komen langs het patronaatsgebouw Petrus Donders uit
1911 (zie hoofdstuk 1 bij de
gebroeders Van Dijk) dat deel uitmaakt van de historische
kern. Midden boven aan het driehoekige plein (een van Tilburgs’
herdgangen, dit waren oorspronkelijk centra van agrarische
nederzettingen) zijn de kerk van O.L. Vrouw, de pastorie, het
bejaardenhuis Leonardus en het schoolgebouw goed te herkennen.
ene Zêep
N.N.
willekeurig lid van de
familie Zeebregts (zie hoofdstuk 1:
Kee Zêep en Tiet Zêep, en 3: den Zêep).Andere spellingswijzen kwamen natuurlijk ook voor: in de
familie Zebregtswerd dochter
An Zêepie genoemd en haar jongere zusje Will Kleine
Zêep. Hun broer Harry was gewoon Zêep.
et Zèkske of den Huplepup
N.N.
hij
liep altijd met een zèkske over z’n schouder en als iemand dan
vroeg waarom, antwoordde hij: “Ge wit nôot wègge vèènt
onderweege.” Hij trok ook iets met een been, wat de tweede
bijnaam verklaart. Zijn hondje dat hij gewoonlijk bij zich had
heette Sjuuleke. Deze ogenschijnlijk “gewone” landloper
bleek een groot geheim bij zich te dragen. Lees meer over hem,
en hoe het kwam dat hij zorgeloos maar ook enigszins mank door
het leven wandelde, bij Elie van Schilt op CuBra:
KLIK HIER
de Zèùphèrmenie vant Körvel of de Korvelsche Harmonie
Harmonie L’Echo des Montagnes
in
1867 op Korvel ontstaan als een mannenkoor, geïnspireerd door
Les Chanteurs des Montagnards, een bergkoor uit de Pyreneeën dat
in 1840 en ’50 concerten in Tilburg had gegeven die veel indruk
maakten. In 1877 breidde l’Echo, met leden vooral uit de
middenstand van Korvel, uit met een fanfare (koperblazers) die
later een harmonie (ook houtblazers) werd.
Een
belangrijk muzikaal leider in de begintijd was Jacobus (Jacques)
Johannes Krever (1824-’91) die zijn sporen had verdiend als
docent muziek aan verschillende scholen in Tilburg en als
dirigent bij de Kon. Harmonie Orpheus en de Nieuwe Koninklijke
Harmonie (zie hoofdstuk 4 de
Hèrmenie). Hij leidde L’Echo des Montagnes van 1883 tot
zijn dood.
Zijn zoon Jacques jr. nam in 1891 het dirigeerstokje bij L’Echo
van hem over, tot hij in 1909 naar Berlijn verhuisde vanwege
zijn aanstelling als cellist bij
de Berliner Symfoniker.
Een
opvallende, jonge verschijning bij L’Echo was Jakob (Jacques)
Urlus (Hergenrath 1867 - Noordwijk 1935) die vanaf 1868 zijn
jeugd in Tilburg doorbracht en zijn eerste zanglessen kreeg van
de heer Smarius, tweede dirigent van L’Echo en een verre verwant
van moeder Urlus (Anna Maria Smarius, geb. 1840 in Tilburg, in
1861 wonend te Brussel en daar in 1863 gehuwd met Frans Jozef
Urlus). De familie Urlus kwam in 1868 in Tilburg wonen en
verhuisde in 1884 naar Utrecht omdat smederij Smulders, waar
vader en intussen ook zoon Jacques werkten, naar de Domstad
verkaste. Tijdens zijn militaire dienst maakte Jacques er kennis
met de Nederlandse opera. Hij trouwde in 1893 met de Utrechtse
Hendrika (Henny) Jacobs en maakte in dat jaar ook zijn
operadebuut in Amsterdam. Vanaf dat moment rees zijn ster snel
en raakte hij ook in het buitenland bekend. In 1900 trad hij op
met het Concertgebouworkest, in welk jaar hij ook werd benoemd
als eerste tenor bij de Opera van Leipzig. Voordat Urlus de
internationale podia bestormde gaf hij driemaal een concert in
Tilburg, waarvan een keer (17 mei 1899) met L’Echo des Montagnes
op Korvel. Ook later trad hij nog drie keer op in Tilburg, de
laatste keer in 1920 in de Heikese kerk (zie P. van Noort op het
Geheugen van Tilburg, april 2008).
In de onrustige tijd rond de Eerste Wereldoorlog raakte de
liedertafel van L’Echo ernstig verzwakt. Het lukte daarna niet
om die nieuw leven in te blazen. In 1929 werd de zangafdeling
uiteindelijk opgeheven en bleef de harmonie alleen over, die
wel toekomst had. Na de omzetting in 1906 van fanfare in
harmonie had deze in 1908 al de eerste prijs in een prestigieus
concours in Heerlen gewonnen. Dat gezelligheid ook heel
belangrijk was, blijkt uit het feit dat de harmonie erom bekend
stond dat de leden
na het blazen graag een biertje lustten, wat ze de bijnaam
opleverde. L’Echo repeteerde lange tijd in het naar hen genoemde
café aan het Korvelplein (zie foto’s), dus dat zat met het bier
wel goed. Oorspronkelijk stond op die plek de Korvelse school,
maar deze werd in 1876 door Waltherus Cornelis van Boxtel
gekocht en omgebouwd tot een koffiehuis genaamd Vreugdendal. De
volksmond sprak echter al gauw van café L’Echo des Montagnes wat
nog steeds op de gevel staat.
Overzicht
Korvelplein 1928. De tweede Korvelse kerk op de achtergrond is
dan nog vrij nieuw. Op het plein is meer ruimte vrijgekomen
(want de eerste kerk van Van Tulder stond midden op het plein)
voor de muziek (-kiosk). Rechtsvoor zien we café L’Echo des
Montagnes (foto: coll. RAT)
Na Van Boxtel ging het pand, dat
in de eerste helft van de twintigste eeuw ook bekend werd als
Tramstation Korvel, diverse keren over in andere handen. In 1936
werd Joannes (Jo) F.A. Verbunt de nieuwe eigenaar. Tot circa
1965 bleef het in handen van de familie Verbunt
(zie ook hoofdstuk 1: Franciscus
A.J.M. Verbunt). De volgende kastelein was A.A.C. van den
Brekel en daarna werd het café en concertzaal Antens.
Later werd er een fietsenzaak in gevestigd en daarna een
wasserette van De Wasknijper. De harmonie repeteerde inmiddels
in een ruimte van het Willem II stadion en telde in 2017, toen
ze 150 jaar bestond, zeventig musicerende leden.Op 22 april 2018 gaf L’Echo een feestelijk
jubileumconcert in de Concertzaal van Theaters Tilburg. Daarbij
kreeg zij uit handen van de pas aangetreden burgemeester Theo
Weterings de Koninklijke Erepenning uitgereikt. Deze
onderscheiding voor een organisatie is te vergelijken met een
lintje voor een verdienstelijk persoon.
(Over de muzikaliteit op Korvel zie
ook hoofdstuk 1 onder Francisca van den Hout)
Ook met carnaval
liet L’Echo zich gelden. Al vóór het officiële stadscarnaval
(zie bij Krèùkezèèker) was er een gezelschap
“Plattekarblazers” dat uit leden van L’Echo bestond. Hier staan
zij rond 1960 klaar voor hun thuisbasis om eropuit te gaan. Zij
waren de voorlopers van “Die Original Oberelfpilskapelle”, die
lang heeft bijgedragen aan het Tilburgs carnaval maar wegens
natuurlijk verloop in 2009 samenging met “Verrassingsorkest
Zuma” in een nieuw dweilorkest “Proost!” (bron: Brabants Dagblad
2 oktober 2017)
Harmonie L’Echo
des Montagnes in concert ten tijde van haar 150-jarig bestaan,
Concertzaal Tilburg 21 mei 2017 (foto: Ad Kruize in de Tilburgse
Koerier)
Harmonie
L’Echo ontving op 22 april 2018 de Koninklijke Erepenning uit
handen van burgemeester Weterings. Marc Doomen (midden) mocht
als seniorlid en orkestmanager de onderscheiding aannemen. Links
bestuursvoorzitter René Vrieling (foto Klaas de Bont, coll. gem.
Tilburg)
de
Ziekezusters
zusters
Franciscanessen
deze congregatie kwam
in 1888 naar Tilburg, waar ze zich met vijf zusters vestigde in
de Heuvelstraat. In 1891 verhuisden de Franciscanessen naar een
groter pand in de Bisschop Zwijsenstraat, waar zij tot 1954
bleven. In 1929 vestigden zij zich ook aan het Wilhelminapark
(nr. 114, hoek Dr. Nolensstraat) in een kloostergebouw
(architect Cees van Meerendonk) met een markant beeld van de H.
Franciscus boven de voordeur. De zusters werkten in de
wijkverpleging: vanaf 1929 werd het zuidelijk deel van de stad
bediend door de Bisschop Zwijsenstraat en het noordelijk door
het Wilhelminapark, en in de zorg: alles wat maar nodig was, van
kinderen tot bejaarden, tot en met het afleggen van overledenen.
Ook hadden zij in hun klooster een aantal kamers beschikbaar
voor de opvang van zieken en bejaarden die niet meer alleen
konden wonen, zoals de bekende musica Anna Reijniers. De
priester Frans Siemer heeft er ook zijn oude dag doorgebracht.
Pastoor Frans van Miert is er rector geweest
(zie voor Reijniers, Siemer en Van
Miert hoofdstuk 1). Vanaf 1954 werkten de Franciscanessen
ook in Pension Mariëngaarde, wat zij overnamen van de
Gutjesnonne (zie daar). In de wijkverpleging werkten zij nauw
samen met de kruisverenigingen en waren zij de voorlopers van
professionele hulporganisaties op dit gebied.
Als
wijkverpleegster aan de slag (uit: het Geheugen van Tilburg)
Het nieuwe
gebouw aan het Wilhelminapark in 1930 (foto: coll. RAT)
et Zoeaavekoor
nu:
Koninklijk Tilburgs Mannenkoor Sint Caecilia
koor dat in 1877 mede
werd opgericht door Willem Reijniers
(zie hoofdstuk 1) die 30 jaar (tot zijn dood) dirigent
bleef. Oorspronkelijk luidde de naam: Liedertafel Sint Caecilia
der Zouavenbroederschap Fidei et Virtuti. Dit koor had dan ook
een aantal oud-zouaven in de gelederen, terwijl het verder
bestond uit leden van de Congregatie der Jongelingen en enkele
uitgetreden leden van de zangvereniging Orpheus. Het koor zou
zijn opgericht bij P. van de Boer, die molenaar was op de
Noordhoek (zie in hoofdstuk 4:
Claassens’ Molen). De naam werd afgekort tot Liedertafel
St. Caecilia en vanaf 1917 werd het: Tilburgs Mannenkoor Sint
Caecilia, nadat in 1912 het koor zich tot verdriet van de
oud-zouaven had afgescheiden van Fidei et Virtuti. In 1952, ter
gelegenheid van het 75-jarig bestaan, kende Koningin Juliana aan
het koor het predikaat koninklijk toe, zodat het sindsdien is:
Koninklijk Tilburgs Mannenkoor Sint Caecilia. Eind 2016, aan de
vooravond van het 140-jarig bestaan, werd een jubileumboek
uitgegeven (“Brabant Bekoort”, door Sander van Bladel).
Sint Caecilia
beschikt over een bijzonder vaandel, tussen 1912 en ‘14
vervaardigd door de Tilburgse kunstenaar Augustinus (August)
Arnoldus van Os (1883-1940) in opdracht van de toenmalige
voorzitter, mr. G. Pastoors (foto: coll. St. Caecilia)
Op 9 mei 1945
vierde ons land de eerste Bevrijdingsdag. In Tilburg was het
feest op het Willemsplein, met Prinses Juliana naast
burgemeester Van de Mortel op het bordes van het
Paleis-Raadhuis. Links zien we het vaandel van St. Caecilia
boven de menigte uit.
de Zòtte Kobus
N.N.
hij mocht de teugels
vasthouden van het paard van de officiële Sienterklaos van
Tilburg(zie hoofdstuk 1 bij
G.J. "Frie" van Moorsel). Hij woonde in een klein huisje
aan het einde van de Broekhovenseweg, nabij de
Hilvarenbeekseweg, in één rijtje met de Zwarte Han of Hanneke
Zwartgat (zie ook hoofdstuk 1,
Johanna de Werd) en Truike Worst.
ene Zultbommerèl
N.N.
kan iedere willekeurige
persoon zijn met een zultkop, dikke kop.
de Zultkòp
N.N.
Een bepaald persoon die
op de Hasselt woonde met waarschijnlijk een gezond dik
hoofd.
et Zultwèfke
N.N.
Tegenover de poort waar de Gerardus van Majella jongensschool aan de Wassenaerlaan uitging, woonde in de Piet Heinstraat, bijna op de hoek met de Trouwlaan, een kleine, gezette weduwe die in haar woonkamer een snoepwinkeltje dreef. Zij werd in de buurt et Zultwèfke genoemd. Leerlingen die van huis vijf cent meekregen, gingen daar onder de pauze wat snoep kopen. Dat moesten ze dan opeten voordat ze terug waren in de school, want sommige onderwijzers, zoals Kokke van de vijfde klas, zagen er streng op toe dat ze niet met een volle mond binnen kwamen (bron: Gerard de Beer in Stadsnieuws van 30 dec. 2020).
Zusters van het Cenakel
Congregatie
van Onze Lieve Vrouw der Afzondering in het Cenakel
Deze congregatie, in 1826 gesticht door Therèse Couderc in de
Ardèche (Fr.) streek begin twintigste eeuw neer aan de
Koningshoeven in Tilburg. Eerst zaten ze in een voormalig huis
van de fabrikant Caspar Houben dat al gauw te klein was voor de
belangrijkste taak van de zusters, te weten het verzorgen van
retraites voor groepen die in afzondering tot bezinning wilden
komen. De naam Cenakel komt van de zaal waar volgens de Bijbel
het Laatste Avondmaal had plaatsgevonden van Jezus met zijn
Apostelen, en de zusters zagen een parallel met hun opdracht tot
het stimuleren van bezinning en geestelijke oefening door het
verzorgen van retraites. Vanaf 1908 beschikten de zusters over
een eigen klooster annex retraitehuis op de Koningshoeven dat
algemeen bekend kwam te staan als “het Cenakel”, gebouwd naar
een ontwerp van architect C.F. van Hoof.
Het oorspronkelijke (1908) klooster annex retraitehuis van
architect Van Hoof aan de Koningshoeven (nu de Kempenbaan) hier
in 1912 gefotografeerd nog zonder de linker vleugel met kapel en
losstaande rectorwoning (coll. RAT)
De fabrikant Caspar Houben (1823-’99, x Antonetta Leonora
Verbunt, 1826-’94,
zie ook hoofdstuk 2: paters Trappisten) gold
als initiator van een vestiging van deze congregatie van zusters
in Tilburg, maar heeft de realisatie niet meer mee mogen maken.
Zijn dochter Eleonora Elisabeth Hendrika Houben (1854-1924, zie
foto) werd de eerste novice, stichtster van het nieuwe klooster
en de eerste overste (Mère Eleonore)
Foto Persbureau
van het Zuiden, coll. RAT
In 1912 werd begonnen met de bouw van de grote kapel met het
koor voor de zusters en in 1934 waren ook diverse andere
uitbreidingen gereed, waaronder de losstaande rectorwoning uit
1929 door architect Philibertus Donders. Die woning is lang
bewoond geweest door de rector Pater Weve
(zie hoofdstuk 1 bij Pater ”Pèèr Wèève” Weve).
In de oorlog 1940-’45 is het Cenakel ook hulpziekenhuis geweest
en in 1951, vanwege de pokkenepidemie, quarantaineplaats. Daarna
veranderde de situatie. Vanaf 1960 werden er geen retraites meer
gegeven vanwege de aanleg van de A58. Rust was niet meer
mogelijk. In 1970 werd het helemaal erg toen er een brede
verbindingsweg met de A58 (Kempenbaan) voorlangs werd aangelegd.
Een aantal zusters verhuisde naar Boxtel en het gebouw kwam
vrij.
In 1971 werden het Tilburgs Conservatorium en de Dansacademie,
die los waren gemaakt van de muziekschool
(zie hoofdstuk 1, Vastersavendts)
tijdelijk in het Cenakel gehuisvest.
In 1996, toen deze instellingen terug gingen naar centrum van de
stad (in het nieuwe Kunstcluster) werd er een
bestemmingswijziging van het Cenakel doorgevoerd tot
wooncomplex. De gebouwen moesten wel grondig gerenoveerd worden,
want de gemeente had vrijwel niets aan onderhoud gedaan. Ook
kwamen er twee nieuwe woontorens op het terrein
(zie hoofdstuk 4: de Zwarte Madonna's). De
kapel kon als culturele voorziening blijven bestaan dankzij een
investering van het Tivolifonds (voorheen Tilburgse Spaarbank)
dat zijn secretariaat vestigde in de rectorswoning.
Zusters van het
Cenakel beleven in hun kapel een muzikaal samenzijn. Een haast
profetische foto, want na hun vertrek waren van 1971 tot ’96 het
Tilburgs Conservatorium en de Dansacademie in het klooster
gevestigd. In de huidige situatie als wooncomplex heeft de kapel
een centrale plaats behouden als culturele voorziening waarin
nog altijd veel mooie muziek wordt gemaakt. De foto is van de
bekende Brabantse amateurfotograaf A.C. Teuns, 1906-‘82 (coll.
Fontys).
In 1958 werd gevierd dat de zusters van het Cenakel 50 jaar waren gevestigd in het kloostergebouw aan de Koningshoeven. Dit gebeurde in het bijzijn van de Bisschop van Den Bosch, mgr. W. Mutsaerts (midden) en rector Weve (wit habijt, zie ook hoofdstuk 1, coll. RAT)
Zusters van de
Verlaote Kènder
N.N.
Twee in Tilburg
gevestigde zustercongregaties hadden speciaal de taak om jonge
mensen in nood op te vangen en verder te helpen op weg naar een
geregeld leven. Zij werden naar het werk dat zij deden in de
volksmond de Zusters van de Verlaote Kènder genoemd.
In 1900 vestigden de
zusters van de Karmelietessen van het Goddelijk Hart van Jezus
zich op het St. Annaplein en in 1912 aan het Wilhelminapark (op
de hoek met de Stedekestraat). Daar begonnen zij een
kloostergesticht voor de opvang van kinderen uit ontwrichte
gezinnen. Voor de jongens gold dat zij vanaf hun tiende jaar
moesten doorstromen naar Huize Nazareth
(zie ook in hoofdstuk 4: Naatje
Huisarrest) maar de meisjes bleven langer, soms totdat ze
gingen trouwen. In 1950 kreeg dit kloostergesticht de naam Maria
Gorettihuis. In 1957 kwam er een eigen kleuterschool bij en in
1963 een nieuw gebouw op de plaats van het oude klooster
(architect: Jan Remmers). In 1972 namen leken het over van de
zusters en later ging het Maria Gorettihuis op in Kompaan.
Dat de zusters van O.L.
Vrouw van Liefde van de Goede Herder van Angers (RGS) zich in
Tilburg vestigden hadden zij te danken aan het parochiebestuur
van Korvel dat in 1900 besloot een boerderij met grond te kopen
aan de Bredaseweg (op de hoek met de huidige Conservatoriumlaan)
om daar een klooster te bouwen. Deze zusters hadden als hun
kerntaak om “gevallen of in de gevarenzone" verkerende meisjes
op te vangen en als goede christenen terug te brengen in de
maatschappij. Het gebouw dat zij in 1902 betrokken was een
ontwerp van Leo Goyaerts. Omdat de instelling flink groeide werd
het complex van 1921-‘23 uitgebreid met diverse bijgebouwen en
een kapel. Bekend was ook de wasserij van De Goede Herder, waar
veel particulieren gebruik van maakten die de was liever de deur
uit deden (zie in hoofdstuk 1 bij
Jan Ballon Janssens). Deze activiteit werd
beëindigd als gevolg van de opkomst van de wasserettes. Rond
1960 verhuisden de zusters naar Someren en begon de organisatie
Samivoz hier een tehuis voor geestelijk gehandicapte meisjes.
Vanaf 1982 werd het oorspronkelijke klooster vervangen door
diverse nieuwe gebouwen en heeft de nieuwe eigenaar Amarant er
het instituut voor geestelijk gehandicapten ‘t Hooge Veer in
gevestigd. De oorspronkelijke kapel uit 1923 is blijven bestaan
en heeft nu een multifunctionele bestemming.
Vroege
afbeelding van het klooster van De Goede Herder aan de
Bredaseweg op een ansichtkaart uit 1904 (coll. BHIC)
et Zwaajvrouwke
N.N.
Zo
is een bewoonster van een klein wooncomplex voor begeleid wonen
in de wijk De Werf (bij de Piushaven tegenover Jeruzalem)
genoemd, omdat zij vanachter haar raam vrolijk naar de mensen
placht te zwaaien die hun auto op de parkeerplaats tegenover
haar deur zetten. Buurtbewoners (die niet allemaal blij waren
met al die parkeerders) gaven haar deze bijnaam, hoorde Ed
Schilders die e.e.a. uit eigen ervaring meemaakte en niet naliet
om vriendelijk terug te zwaaien.
de
Zwachtelbond
EHBO-vereniging Petrus Donders (sinds 1929)
officieel genoemd naar
Pirke Donders (zie hoofdstuk 1) die in Suriname lang
onder de melaatsen heeft gewerkt, en vaak staat afgebeeld op
oude prenten e.d. terwijl hij wonden van zieken reinigde en
omzwachtelde. In 2004 vierde deze grootste (575 leden, wat ooit
850 is geweest) en oudste EHBO-vereniging van de stad haar
75-jarig bestaan.