INHOUD ARGUS-ARTIKELEN

CUBRA HOME

INHOUD MIDDENSTAND

Om u te abonneren op Argus - KLIK HIER

 

Beschouwingen over het rijm van de middenstand in velerlei gedaanten

zoals gepubliceerd in het tweewekelijks verschijnende periodiek

ARGUS

door

Ed Schilders

 

Jaargang 1 - Nr. 1 - 24 Jaargang 2 - Nr. 25 - 50 Jaargang 3 - Nr. 51 - 72 Jaargang 4 - Nr. 73 - 84 (slot)

 

   
jaargang 4, nummer 73, 3 maart 2020

 

Guitenguerilla

 

In de vorige aflevering van Argus zagen we hoe Donald Duck zich opwerkt van nederige reclamerijmer tot hoofd van de afdeling televisiereclame van frisdrankgigant Koekie Koela. Dat succes heeft hij mede te danken aan zijn neefjes. Die zijn in dienst van concurrent Fizzel Prik, en ze hebben een hekel aan Donalds rijmen. In plaats daarvan kiezen Kwik, Kwek en Kwak voor een vorm van wat tegenwoordig guerillamarketing wordt genoemd. Op een billboard verschijnt Donalds rijm:

 

Koekie Koela

De limonade die het doet

U proeft het, dat is pas goed.

 

De neefjes plakken er een tekst op:

 

Maar Fizzel Prik is beter.

 

Donald haakt daarop in door er een bord naast te zetten met de tekst:

 

Als je hoofdpijn wilt krijgen.

 

De neefjes met een bord:

 

Oh nee!

 

En ten slotte Donald weer met een vijfde tekst:

 

En uw haar valt er van uit!!!

 

Dat was in jaargang 1962 van het ‘Vrolijk Weekblad’. De opzet van het verhaal doet denken aan een publicitair stuntje dat zich acht jaar eerder afspeelde in de buurt van Halfweg, ongeveer daar waar ook de N.V. Kistenfabriek De Phoenix een buitenreclame had staan met het rijm

 

Al ’n vat

kist of krat

van de

Phoenix gehad? 

 

De Haarlemmerweg was een toplocatie omdat zowel automobilisten als treinreizigers prima uitzicht hadden op de borden. Daarom plaatste dagblad De Tijd er een grote buitenreclame met de slagzin:

 

Gun U De Tijd.

 

Op 10 oktober 1954 zagen de reizigers dat er naast het bord van De Tijd nog een tweede bord was neergezet, met daarop de tekst:  

 

om het Handelsblad te lezen. 

 

Leuke stunt. Zeker. Maar het Algemeen Handelsblad maakte toch een fataal foutje. In plaats van zich stil te houden, bracht het al op 11 oktober een zelfgenoegzaam artikel met twee foto’s. Ze hadden ‘een guitenstreek uitgehaald’, dat wel, maar de lezer hoefde niet bezorgd te zijn, er was niets aan de hand. Het idee was ‘ontsprongen aan een vriendschappelijk onderhoud van onze directeur met zijn hooggeplaatste collega van De Tijd’. Niks geen guerilla maar een goed glas en een puike sigaar. Geen enkel dagblad schreef erover behalve De Tijd en het Algemeen Handelsblad zelf.

Dat hadden zelfs Kwik, Kwek en Kwak beter gedaan.

   
   
jaargang 4, nummer 74, 17 maart 2020

 

Lieverluidanmoeheid

 

Ergens in de nabijheid van Duckstad was, en is er misschien nog wel, het restaurant van Piet. Ik heb nooit bij Piet gegeten en ken zijn eetgelegenheid alleen van de borden langs de weg die in 1964 werd belopen door Goofy, Pluto, en Puk en Max, de neefjes van Mickey Mouse. Ongeveer vijf kilometer buiten ‘de stad’ passeren onze helden een reclamebord met de tekst:

 

Eet bij Piet

En je geniet.

 

Goofy wil daar liefst zo snel mogelijk heen, maar Puk en Max volgen liever een bord dat met een pijl naar links de weg wijst naar een ‘Indianenkamp rechtdoor’.   Het indianenkamp is veel verder lopen dan het eethuis van Piet, en daarom verdenken Puk en Max Goofy van ‘lieverluidanmoeheid’.

Naar de mening van Pluto wordt in dit stripverhaal niet gevraagd. Dat is jammer, want uit een verhaal in 1958 weten we dat Pluto wel degelijk gevoelig is voor berijmde teksten. Aanvankelijk vreet hij elke krant op die bij de buurman van Mickey op het gazon ligt, maar uiteindelijk maakt hij zich zeer milieuverdienstelijk door dergelijk ‘zwerfafval’ naar een papierbak te brengen met het opschrift

 

Laat hier

Uw schillen en papier.

 

Met betrekking tot soortgenoten van Pluto moet hier zeker nog een strip vermeld worden (1970) waarin Donald een baantje als hondenvanger heeft. Hij vangt echter geen hond en wordt ontslagen. Via het Duckstadse arbeidsbureau krijgt hij een nieuwe functie. Bij een slager. Op de bestelwagen staat de tekst:

 

Eet vlees

van Kees.

 

Op het laatste plaatje zien we alle straatjoekels van Duckstad achter Donalds auto rennen.

Voordat Donald een succesvol reclamerijmer werd (zie Argus 72) had hij al ervaring met middenstandsrijm als zzp’er. In 1960 vond hij zichzelf opnieuw uit als ‘meesterglazenmaker’, ongeacht of het over een kapotte ruit of een gebarsten vissenkom ging. Op zijn bedrijfswagen staat de slogan:

 

Glas of ruit stuk?

Bel Donald Duck.

 

Het beste rijm uit Duckstad en omgeving, is echter van de hand van Goofy.

 

Gezelschap te huur

Neemt u mij...

Dan is uw eenzaamheid voorbij...

 

Mantelzorg avant la lettre. Liever moe dan lui.

 

   
   
jaargang 4, nummer 75, 31 maart 2020

 

Wijnpoëten

 

Ik had nooit van hen gehoord, maar na enig onderzoek kreeg ik toch de stellige indruk dat Ferwerda & Tieman, Amsterdamse handelaren in wijn ‘zuiver en billijk van prijs’, hun promotie uitzonderlijk creatief behartigden. Een paar keer klikken en we zien op het internet verzorgde prijslijsten en advertenties, geïllustreerde dagbladadvertenties, kleurrijke posters, en reclameplaatjes die als chromolithografie gedrukt zijn. We schrijven dan circa 1900. Maar wat ik zocht, vond ik helaas niet.

‘Dionysos’ was in die tijd een  maandelijkse uitgave van Ferwerda & Tieman , en in de aflevering van januari 1912 schreef de firma een wedstrijd uit. Inzenders van gedichten over de geneugten van de wijn maken kans op vijftien prijzen. Uniek is echter de toezegging dat alle inzenders mogen stemmen wie de winnaars zijn. De beloning is eenvoudig: alle bijdragen worden gebundeld in een boek en ieder krijgt een exemplaar.

Dat boek is inderdaad verschenen maar ik heb nooit een exemplaar kunnen bemachtigen.  Met 513 bijdragen moet het de grootste middenstandsbundel zijn die ooit het licht zag. Ik vond die details in een bespreking van het boek in het letterkundig tijdschrift Den Gulden Winckel (1912, digitaal beschikbaar in Delpher). Onder de kop ‘Reclame-poëzie’ neemt J.D.C. Van Dokkum tweeduizend woorden de ruimte om te bewijzen dat die twee elkaar niet verdragen. Hij wist al meteen, ‘waarde lezer’, dat dit een nogal ‘absurde combinatie’ is, vol  van ‘poëtisch gebrom en gesoem’. En hij vond dat hij gelijk had gekregen.  In tachtig procent van de bijdragen ontberen de schrijvers ‘de meest elementaire zelfkennis’. Ze missen bovendien ‘het flauwste begrip wat eigenlijk een vers is.’ Kijk maar:

 

Dus zal als een kostlijke gave

Die drank hoog geprezen steeds zijn,

Want was er geen wijn zonder zonne:

In 't Leven geen zon zonder wijn.

 

Dat won de tweede prijs. Van Dokkum: ‘Men heeft blijkbaar de beide volkomen onzinnige slotregels schitterend gevonden, en de criante dwaasheid ervan zelfs niet vermoed.’ Of deze Bijbelplaats:

 

Op de bruiloft te Kanaän dronk men den wijn zoo graag,

Dat de inhoud van het vat weldra verdwenen was in der gasten maag.

 

Oordeel: ‘Vele dezer wijnpoëten hebben het tot huilerige aandoenlijkheid gebracht.’

Een enkel gedicht kon zijn letterkundige goedkeuring wegdragen, vreemd genoeg ook dit kwatrijn:

 

'k Weet, goede wijn behoeft geen krans

'k Zeg daarom kort en krachtig thans

Een wereld zonder wijn

Zou Ferwerda zonder Tieman zijn.

Dat lijkt me geen poëzie. Dat is rasechte middenstandpoëzie.

 

   
   
jaargang 4, nummer 76, 14 april 2020

 

De diepere lagen

 

‘Wijnpoëten’. Zo noemde de Utrechtse publicist J.D.C. Van Dokkum de liefhebbers die hun berijmde lofzangen op de wijn hadden ingezonden aan het Amsterdamse wijnhuis Ferwerda & Tieman. Dat huis had beloofd alle inzendingen te bundelen in een boekuitgave, en die verscheen in 1912 met maar liefst 513 ‘wijnpoëmen’.  Het was volgens J.D.C. Van Dokkum een ‘flink, stevig, deftig boek, dat er kloeker en pittiger uitzag dan het in werkelijkheid was.’ Hetzelfde kan gezegd worden van Van Dokkums bespreking van de uitgave in het literaire tijdschrift Den Gulden Winckel. In tweeduizend kloek bedoelde woorden neemt hij de Nederlandse ‘wijnpoëten’ de maat: het was bijna 513 keer niks. Voor een groot deel bevond hij de bijdragen louter pluimstrijkerij: ‘Een niet gering aantal gaf  blijk van een zekere sluwheid, want ze dachten, indien we de firma maar flink honing om den mond strijken...’

In de vorige Argus verwonderde ik me al dat een van Van Dokkums favoriete bijdragen een rasecht middenstandsrijm was. Zijn algemene oordeel over de bundel is nog raadselachtiger. Het gaat heel erg slecht met cultureel Nederland. De kloeke en pittige bundel bewijst namelijk:

‘...dat de geheele moderne literatuurbeweging aan een niet gering gedeelte van het Nederlandsche volk is voorbij gegaan zonder een spoor achter te laten, want hier is alles vereenigd wat deze beweging heeft trachten te bestrijden en te vernietigen. Wat de intellectueele groepen beroerd heeft, is niet gezonken tot de diepere lagen onzer samenleving, en in een halve eeuw tijds heeft zich de smaak dier kringen in ’t minst niet gewijzigd.’

Er is echter één lichtpuntje, ‘het eene gedicht, dat het geheele boek verheft’.

 

Dionysos, blijde held,

Waar Uw lichte voeten traden,

kiemden wondervolle zaden,

wingerd bloeide in 't barre veld.

Heeft, door Hera zelf benijd,

Semele U niet ontvangen,

toen zich Zeus aan haar verlangen

gaf in voile majesteit?

Stierf zij zelf ook in dien gloed,

stervend schonk zij U het leven,

en de vrucht, door U gegeven,

bergt het oude godenbloed.

Loome, zware menschen wij,

als wij eeren Uwe gaven,

worden wij van blonde slaven,

groot als Zeus en Licht als gij.

 

Van Dokkum: ‘Ik meen er de persoonlijkheid in te herkennen van een letterkundige, die in Nederland reeds een grooten naam verwierf.’

Ik heb geen idee wie deze middenstander van de Tachtigers is geweest. Misschien kunnen kloeke Argus-lezers mij helpen?

 

   
   
jaargang 4, nummer 77, 28 april 2020

 

Een prettiger toekomst

 

Bakker M. Rodijk uit Vaassen nam op 11 mei 1945 zijn kans waar om zich in zijn woonplaats ook te profileren als warme dichter. In het regionale Advertentieblad vierde hij de capitulatie van Duitsland, één week eerder in Wageningen, met een rijm van 32 regels. Daarin doet hij zich kennen als een positivist:

 

De hand thans aan de ploeg geslagen

En elkander niet onnoodig plagen

 Ieder helpe, ook wij in de bakkerij

 Want nu zijn we weer vrij.

 

E. Zweekhorst nam ook de ruimte met een berijmde advertentie van 28 regels, terwijl zijn levensmiddelenbedrijf op dezelfde pagina ook vertegenwoordigd is met een elfregelig rijm van E. Zweekhorst. Ook zij geven goede raad:

 

Niet meer konkelen en zeuren

Maar opbouwen hand in hand

Ook ik kom weer als te voren

En doe alles wat ik kan

 Geef mij eventjes een seintje

En wij komen bij u an.

 

En dan is er nog de lokale schoenmaker met een rijm van 23 regels. Zijn nering heet De Kleine Man, en zijn toon is feller:

 

Geen mof breekt er nu meer je been,

Geen schilder die meer schreeuwen kan

En zegt:

“Vechten tot de laatste man”.

 

Nooit leek een advertentieblad meer op een bloemlezing van berijmde hoop en goede voornemens. Ik telde in deze ene aflevering 14 berijmde advertenties, samen goed voor 130  rijmregels. Het overgrote deel daarvan werd geschreven door middenstanders uit Vaassen, gevolgd door bijdragen uit de gemeente Oene. En nooit is er sindsdien méér geadverteerd voor producten en diensten die er niet waren. W. H. Jonker, voor al uw huishoudelijke artikelen:

 

Een bord, kop en schotel

Komt een ieder van pas

 Als nu mijn winkel

Zoo leeg maar niet was.

 Maar we gaan betere tijden, en prettiger toekomst in

'k Hoop dan te verkoopen

Elk één naar zijn zin.

 

De beste rijmen uit het Advertentieblad zijn echter toch de tweeregelige. Melkhandel Van Putten:

 

Tobt niet over den dag van morgen

Laat Van Putten voor u zorgen.

 

Kapper Rorije uit Heerde met filiaal in Oene:

 

Goed geknipt en fijn geschoren

Zijn klanten die bij Rorije horen.

De beste is, wat mij betreft, de advertentie van bakker Van Bussel, hierbij afgebeeld.

   
   
jaargang 4, nummer 78, 12 mei 2020

 

Klappermanspoëten

 

Zelfs Willem Alexander van Oranje – in 1881 nog kroonprins van Nederland -- had zich verwaardigd een bijdrage te leveren aan het album amicorum dat op 25 september van dat jaar namens letterminnend Nederland zou worden aangeboden aan Hendrik Conscience. Hij hield het kort, de kroonprins:

 

De taal is gansch het volk.

 

Hij had dat geleend bij de flamingant Prudens van Duyse maar de kranten wijzen er op dat Willem het wèl eigenhandig had opgeschreven. En zo kwam Willem schouder aan schouder te staan met Nicolaas Beets:

 

Conscience, honderdmaal de Vriend zijns Volks gebleken,

Der Fraaie Letteren en der Deugd,

Leze in eens Kunstbroers naam diens Vriendschap en een teeken,

Dat hij zich in Zijne Eer als in zijn Werk verheugt.

 

Dat ‘honderdmaal’ slaat op de aanleiding tot het vriendenalbum. In 1881 verscheen namelijk Conscience’s honderdste boekpublicatie, en dat wilden ze weten, de welpen  van de Vlaamse Leeuw. In ons land werd een erecomité opgetuigd dat prominenten uitnodigde een bijdrage te leveren, maar in pricipe kon iedereen een huldeblijk insturen. Kosten noch moeite werden gespaard om de inzendingen te bundelen tot een exemplaire unique, inclusief foto’s, tekeningen, en toonzettingen. Voordat een obese Nederlandse afvaardiging de oogst in Brussel aan Conscience overhandigde, werden de bijna vierhonderd bijdragen in Amsterdam tentoongesteld in ‘de schelpenzaal’ van Artis.

Alle kranten jubelden in dulci, op een na. Een anonieme Haagse correspondent van het Soerabaijasch handelsblad noemt de berijmde bijdragen ‘uitstortingen van den dichterlijken geest’. Hij stelt vast dat het klassieke gelegenheidsgedicht is verworden tot ‘industriële litteratuur’ maar dan ‘in de hoogste letterkundige kringen beoefend.’ De vaderlandse intelligentsia concurreert met ‘klappermanspoëten en watersnoodzangers'. Zoals deze bijdrage:

 

Gelijk het scherpe mes den weg vindt door de kaas,

Zoo vindt al wat gij schrijft in mijn gemoed een plaats.

 

‘Een beroemd wiskundige’ schreef kortweg:

 

Tweemaal twee is vier:

Uw feest doet mij plezier.

 

Een ‘hoogleeraar in de scheikunde’ viert het feest inderdaad wat raadselachtig:

 

's Zuidens zuurstof en de waterstof van ’s kalmen Noordens geest

Vormen een gewichtig knalgas op uw heuglijk jubelfeest.

 

Maar toch. Mooier dan de bijdragen van Beets en Oranje vind ik die van boekhandelaar J.L. Beijers uit Utrecht. Ik citeer slechts de middenstandsversie:

 

 Meer dan veertig jaar geleden,

Vlaendren's Leeuw verscheen,

Bij de Cort, den boekverkooper

Met zijn houten been.

 
   
   
jaargang 4, nummer 79, 26 mei 2020

 

Eva Mus

 

Als middenstanders en fabrikanten meer dan incidenteel rijmend reclame wilden maken voor hun product, deden ze dat meestal in één steeds terugkerende vorm met kwatrijn en limerick als lijstaanvoerders. Ook inhoudelijk werd vaak voor één motief gekozen:

de degelijkheid van het product, de prijs, of het gezondheidsaspect.

H. van Duyl jr. werd niet gehinderd door dergelijke strategische principes. Zijn oeuvre verscheen in de jaren ’20 overwegend in de advertentierubriek van de Haagsche Courant en heeft vooral betrekking op zijn wijnhandel. Een enkele keer noemt hij ook zijn ‘limonadefabriek’, waarbij we moeten denken aan vruchtensappen onder de opmerkelijke merknaam ‘Troebele sinaasappel’. Inhoudelijk gaat het vrijwel altijd over zijn ‘zoete Grieksche wijn’: Muscalla, in rood voor dames, en wit voor heren.

Als middenstandspoëet nam Van Duyl jr. alle vrijheid. Als het maar rijmde. Hij bedacht een slogan en gebruikte die dan hooguit tweemaal:

 

O, Breekt toch met de oude sleur

En drinkt Muscalla superieur

 

Had hij een leuke inval, het werd een kwatrijn:

 

Als de wijn is in den man

Is de wijsheid in de kan.

Bij Muscalla is het omgekeerd

Muscalla drinken maakt geleerd.

 

Hij leende dus ook, en een pastiche op Van Alphens versje voor kinderen, ‘De perzik’, werd dan:

 

Muscalla zond ‘de Ouwe’ mij.

Wijl ik zo bar studeer.

Nu drink ik vergenoegd en blij,

Dat wijntje smaakt naar meer.

 

Soms lijkt hij zich een soort van cyclus te hebben voorgenomen. In januari 1926 verschijnt een kwatrijn onder de noemer ‘De Hollandsche steden en Muscalla’. Over Delft:

 

In het oude stadje Delft

Is men zeer gesteld op elft.

Men drinkt daar (wat heel lekker is)

Witte Muscalla bij den visch.

 

Enige weken later is Roermond aan de beurt:

 

In’t Bisschoppelijk Roermond

Zijn de menschen zeer gezond.

Niemand neemt daar medicijn:

Men drinkt alleen Muscallawijn.

 

Meer afleveringen zijn er niet.

Maar wat H. van Duyl jr. pas echt tot een groot middenstandsdichter maakt, is dat hij zich een aanhanger van de nonsens-poëzie betoont in versregels als deze:

 

Eva MUS en Adam CALLA

Hebben gisteren zich verloofd (...) Natuurlijk hebben z’iets geschonken!

Wat boden zij hun gasten aan?

Zij hebben slechts dat merk gedronken

Gevormd door beider achternaam.

 

Van Duyl jr. was gevestigd aan de Bierkade in Den Haag, maar die ontmoeting van de druif en de gerst heeft hij voor zover ik weet nooit berijmd.

 

   
   
jaargang 4, nummer 80, 9 juni 2020

 

Wie was Willy Wood

 

Ik denk graag dat de weduwe H. van Gemert het bedacht heeft, het marketingconcept voor het nieuwe sigarenmerk dat zij, als eigenaresse van sigarenfabriek De Hoop in Best, aan de sigarenrokende man ging brengen. Het beeldmerk moest exotisch zijn, en de weduwe zei, de populaire Winnetou indachtig: ‘Waarom doen we geen indiaan?’ De sigaar werd Natcheza, genoemd naar een (neem ik aan) Amerikaans indianenvolk. Het beeldmerk is kleurrijk, zoals het sigarenbandjes betaamt:  het profiel van Natcheza met een vedertooi waarbij het hippiehaarbandje van Winnetou verbleekt. ‘En iets met rijm lijkt me ook wel leuk’, vond de weduwe Van Gemert. Acht jaar lang kreeg ze haar zin: de vedergetooide Natcheza in de krant met meestal twee, soms vier regels rijm, de eenvoud zelve. Onmogelijk dat dit bedacht is door een sigarenrokende bedrijfsleider.

 

Pardon, dank u wel mijnheer;

ik rook niks dan Natcheza’s meer;

 want boven alle,

blijven die bevallen!

 

De roker is dus nog een mijnheer:

 

Kijk toch eens aan mijnheer:

 't Is overal Natcheza weer.

 

De rijmen blijven hardnekkig simpel met minimale variaties:

 

Heb ik zin in een FIJNE Sigaar

Dan pak ik de NATCHEZA maar!

 

Of:

 

Wie zijn het die nooit meer klagen?

De rookers die Natcheza vragen.

 

In 1927 komt er een eind aan die eenvoud.  In de advertenties staat dan steevast onder het rijm dat de sigarenboer U kan vertellen hoe U ‘dubbel genot’ kunt ervaren. Wie Natcheza koopt, kan nu ook sparen voor de Roman-Bibliotheek. Die bevat ‘Boeiende romans’. In een advertentie zie ik dat Willy Wood zowat de hofleverancier moet zijn geweest met vijf van de twaalf titels. Willy Wood? Dat ruikt naar een pseudoniem. En inderdaad, Willy blijkt eigenlijk Henri Sophie t’Sas te heten. In het naslagwerk Lectuurrepertorium wordt hij beschreven  als ‘Letterkundig voordrachtkunstenaar, zanger bij de luit, journalist, toneelschrijver, romancier en novellist.’ Een veelschrijver die ook graag rijmde. Zei de weduwe Van Gemert tegen haar directie: ‘Ik ken wel iemand die kan rijmen’? Exemplaren uit de Natcheza Roman-Bibliotheek zijn zeer schaars. Ik vond er tot nu toe slechts een: De man zonder geheugen. Van Willy Wood. En wie staat daar op het omslag?

 

   
   
jaargang 4, nummer 81, 23 juni 2020

 

Rotterodamus

 

Als Desiderius Erasmus Roterodamus ergens over kon kankeren, dan was dat niet de theologie van Maarten Luther maar de slecht bereide maaltijd. Hij deelde Michelinsterren uit van nul tot min vijf, maar dat deed hij dan wèl zoals we het van hem kunnen verwachten: stijlvol, minzaam voor de gastheer en diens keuken, meedogenloos voor de kwaliteit van het geserveerde voedsel. In 1507 logeert hij voor langere tijd ten huize van Asolani, de vader van de Venetiaanse drukker-uitgever Aldus Manutius, om de vermeerderde uitgave van de Adagia te begeleiden. Op hoogtijdagen pakt Asolani flink uit met mosselen die ‘afkomstig zijn uit een open riool’. Vaak wordt er een bouillon gemaakt op basis van mozzarella ‘die zo hard als steen’ is, en ‘net goed genoeg voor varkensvoer’. Op vastendagen stond er vis op het menu: drie dorades voor acht personen.

In deze zijn Venetiaanse dagen krijgt Erasmus last van zijn nieren. Zijn lange reizen te paard door half Europa worden een kwelling. Nierstenen, jicht, reuma, en maagklachten zullen zijn reisgezellen blijven. Als hij zijn paard bestijgt, duizelt hij. Alleen al de geur van gekookte vis doet hem kokhalzen. Hij zwoer bij rode Bourgogne om dergelijke kwalen te bestrijden. Maar alleen de allerbeste.

In 1910 begon een Rotterdamse producent van kruidenierswaren, de Unie, met één verkooppunt. De producten zijn scherp geprijsd, en er is een verleidelijk systeem van spaarpunten. In veel advertenties wordt ook gerijmd:

 

Unie-boter, kaas, koffie en thee

Daar dweept de heele wereld mee.

 

Eind 1911 zijn er al twintig verkooppunten. De Unie maakt dat succes bekend met een grote advertentie onder de kop: 'Moge een ieder in 1912 Erasmus’ verzuchting ter harte nemen!’ Wat Desiderius verzucht, kunnen we lezen in de bijbehorende  afbeelding van het Erasmus-beeld door Hendrick de Keyser. Op het omslag van het boek staat dan:

 

Ach waren alle menschen wijs en kochten Unie-waren

Dat zou hun heel wat geld besparen.

 

In zijn Adagia zou Erasmus die spreuk niet hebben opgenomen, maar hij zou tevreden zijn geweest over het Unie-rijm:

 

Unie-koffie is lekker, pittig en geurig,

Maakt bedroefden en zwakken weer vroolijk en fleurig.

 

Net als die beste Bourgogne.

   
   
jaargang 4, nummer 82, 7 juli 2020

 

Gerritje

 

Enige jaren geleden legde ik aan de leden van internetgroep De Navorser de vraag voor wat Zoete Lieve Gerritje in hun beleving was. De Zoete Lieve Gerritje die in een volksliedje naar Den Bosch toe gaat, en over wie de zangers zich afvragen wie de brandewijn zal betalen. De vraag: is Gerritje man of vrouw? Zelf was ik aanhanger van Anton van Duinkerken die in 1948 in een jubileumboek van een Tilburgse wijnkoper Gerritje kenschetste als ‘een beruchte baanrover, brandstichter of moordenaar’ die naar Den Bosch wordt gebracht om de doodstraf te ondergaan. De respons van de Navorsers verraste me. 65 Procent dacht bij Gerritje aan een vrouw. Voor het mannelijk geslacht koos slechts 34 procent.

Dat hoge percentage vrouw is waarschijnlijk het gevolg van de geslachtsverandering die Gerritje in de jaren ’50 onderging. De directeur van de Bossche VVV, Jan Bruens, begreep dat baanrovers en brandstichters zich niet bepaald leenden voor stadspromotie. Hij dacht eerder aan ‘een boerenmeisje dat vrolijk naar Den Bosch toe gaat'. Hij legde zijn duiding voor aan Van Duinkerken, en die liet weten dat hij de seksewisseling ‘wèl zo aardig’ vond. Op 14 november 1953 deed een vrouwelijke Gerritje haar blijde intrede in Den Bosch, en in 1958 werd haar beeld (of wat daar voor mag doorgaan) in de stad geplaatst.

Ik moest toegeven: ook oudere advertenties passen beter bij een vrouw dan bij een baanrover. De Centrale Vleeschhal in Breda rijmt in 1927:

 

Dat gaat naar den Haagdijk!! Zoete lieve Gerritje

Dat gaat naar den Haagdijk:

 De Centrale Hal!

Wat ga jij daar halen, Zoete lieve Gerritje,

Vleesch, ham, spek en worsten, meer dan overal.

 

In 1927 deden echte mannen geen boodschappen. En ook niet bij kruidenier De Gruyter toen die in 1942 adverteerde met:

 

Dàt gaat naar de Gruyter, zoete lieve Gerritje,

Dàt gaat naar De Gruyter, daar is kwaliteit.

 

Ik noemde één procent van de antwoorden op mijn vraag aan de Navorser nog niet. Atte Jongstra antwoordde dat Zoete lieve Gerritje volgens hem een koe is, op weg naar de koemarkt in Den Bosch. Hij heeft me overtuigd. Nu Den Bosch nog.

   
   
jaargang 4, nummer 83, 21 juli 2020

 

Jantje Voltaire

 

Jantje Huilt was na de koffie

Altijd ziek en net alsof ie

Meer dan ongelukkig was,

Lichtgeraakt en uit zijn sas,

’t Eten kon hij wel vervloeken,

Weg met alle pannekoeken!

Nu hij luncht met enkel Force,

Is hij heel wat minder norsch.

Force stemt hem zoo kalm en zacht,

’t Is nu heusch een Jantje Lacht.

 

Dat was in 1903, het jaar waarin Force in de kruidenierswinkels verscheen, de basis voor een soort van pap:

 

Kijk meneer, dat gaat aldus,

Zei de knappe chemicus:

Force bestaat uit Gerstemout

En uit Tarwe geel als goud.

Dat zijn zeer geschikte zaken

Om de spieren sterk te maken,

Force geeft levenslust en kracht,

Daardoor wordt men Jantje Lacht.

 

Zelf melk en suiker toevoegen en dan kwam het alras weer goed met de ‘gestoorde spijsvertering, geschokte zenuwen, verzwakte gestellen, overwerkte hersenen.’ De slagzin was dan ook ‘Force in het land, dokters aan de kant.’ Of zoals Jantje zijn spijsvertering berijmde:

 

Dokters heb ik niet meer noodig,

Medicynen overbodig

Sinds ik Force eet dag en nacht

Ben ’k gezond, zei Jantje Lacht.

 

Jantje lacht en Jantje huilt, is nog steeds een bekende  Nederlander op websites die over stemmingswisselingen gaan, net als de Force-advertenties uit 1903, of over wat tegenwoordig ‘affectlabiliteit’ wordt genoemd. Maar een Jantje-lacht-huilt-zonnebril kan ook de volgende dag nog bezorgd worden mits voor middernacht besteld.

Maar wie was die Jantje? In oudere literatuur is hij altijd al opgegroeid tot spreekwoord, maar in nog oudere spreekwoordenboeken is hij nooit geboren. Ik vond hem terug in de Camera Obscura van Nicolaas Beets onder zijn Franse namen, zonder genealogie. Was Jantje Fransman van geboorte? In de databank Gallica vond ik vervolgens een gedicht van Voltaire: Jean qui pleure, et Jean qui rit, gedateerd 1750-1800. Uit de krantenbank van Delpher bleek  dat dit uitgaafje in 1772 gedrukt werd door boekhandelaar F. Staatman in Den Haag. Verkoopprijs: zes stuivers. De wieg van Jantje, alias Jean, stond in Den Haag.

Voltaire’s verzen wisselen tussen tranen gestort op de ellendige toestand van de wereld waarin Jean leeft, en de geneugten die hem ondanks alles doen lachen. Geen Force voor Jean:

 

Maar tafelen met libertijnen

en dames fijn en hoogst aimabel.

Ik eet patrijs, er komen wijnen

Van gastheer Daranda ter tafel.

   
   
jaargang 4, nummer 84 (slot), 4 augustus 2020

 

Afgelopen

 

Ik twijfel er niet aan dat het bestaat, maar zie het maar eens te vinden: funerair middenstandsrijm. Ergens in de veertien miljoen pagina’s van krantenbank Delpher zal zonder twijfel een berijmd grafschrift te vinden zijn waarmee een dichterlijk aangelegde rijwielhersteller aankondigt dat hij de fietsen aan de wilgen hangt en gaat nietsen. Het hoefde wat mij betreft niet te wedijveren met het ‘Rondel de l’adieu’ van Edmond Haraucourt, maar de beginregel daarvan  – Partir c’est mourir un peu – is toch al eens middenstandsachtig in het Nederlands vertaald door Eduard Elias. Over de nachtelijke uitspanningen van het Leidseplein schreef hij in een column:

 

Portier, c’est mourir un peu.

 

Maar ik vond zelfs geen varianten op het middenstandsgrafschrift

 

Hier ligt Poot

Hij is dood

 

dat toch heel eenvoudig zou kunnen leiden tot een afscheidsvers als

 

Hier ligt onze Piet neer

Hij bakt nooit friet meer.

 

Middenstanders berijmen blijkbaar alles behalve de dood van hun nering. Middenstanders  houden uitverkoop. ‘Afgelopen’ betekent dan dat de een zijn dood het brood van de ander kan zijn, en rijmt daarom altijd op ‘kopen’. Slijterij De Prins in Groningen (1953):

 

Het lichtfestijn is afgelopen

Nu voor in huis een borrel kopen.

 

Na de sluiting in 1954 van het stedelijk badhuis in Tilburg:

 

Naar het badhuis is afgelopen.

Nu kunt U een bad-of douchecel kopen.

 

Toen het nog niet het hele jaar ‘Sale’ was:

 

Uitverkoop-koopjes zijn afgelopen

Nu bij Stam voordelig vlees kopen.

 

Geen rouwrijmen dus. Nog eerder reden tot vreugde. Na vijfenzestig jaar sloot in 1934 modezaak Chotirmall’s op de Pasar Besar in Soerabaja. In de lokale krant verscheen de hierbij afgebeelde ‘rouwkaart’. Slager E. de Leef had in 1897 zijn laatste twee runderen aan de haak hangen. 25 april was de sluitingsdag:

 

Dan wordt gij weer vereerd met goede waar,

Die dan koopt, krijgt Bitter, Cognac of Oude Klaar.

 

D. F. Louman moest zijn varkensslachterij in 1911 sluiten maar beloofde te verrijzen:

 

Ten einde raad, verkoop ik

Lekkere leverworst op straat.

 

En nee, ik vond zelfs geen olifant met een lange snuit.

 

Dit was de laatste  aflevering over middenstandsrijm. In september een nieuwe rubriek. Als voorproefje het grafschrift van de Engelse drukker Jacob Tonson:

 

De pagina van zijn leven was gecentreerd,

Maar hij wacht op een nieuwe editie,

Vermeerderd en gecorrigeerd.