INHOUD DOSSIERS
INHOUD W T T
CUBRA HOME

PRINT DEZE PAGINA

 

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Wil Sterenborg

Sneevel - Jenever

door Ed Schilders

7 augustus 2011

► sneevel

Alles is betrekkelijk. ‘Vruuger zaag ik blauw van de sneevel,’ zegt een man in een prent van Cees Robben, ‘èn naa vórt van de middelsèène’. (Robben 30-07-1982) Toch is het een feit dat sneevel, jenever, decennialang een plaag is geweest voor de volksgezondheid en de sociale omstandigheden. Tot ver in de twintigste eeuw was het bij uitstek, en meer dan bier, de sterkedrank van de arbeider, en het was niet ongewoon snevel te drinken tijdens het werk op de fabriek. Zo kwam de arbeider de twaalfurige werkdag door. De drankbestrijding was stevig georganiseerd, maar de resultaten zijn niet altijd verbluffend geweest. De centrale organisatie was de Tilburgsche R.K. Drankbestrijdersvereeniging (RKD), die uit twee afdelingen bestond. De eerste, het Tilburgsch Kruisverbond, bestond in 1910 uit zowel geheelonthouders (93) als de zogenaamde ‘afschaffers’ (965), mensen die wel dronken maar zich probeerden te matigen om ten slotte de drank af te zweren. De tweede heette Sint Paulus en bestond uit de Paulisten, die ook wel ‘halfdaagsche afschaffers’ werden genoemd omdat het hun streven was overdag, en met name op het werk niet te drinken. Sint Paulus had 450 leden. (Almanak voor het geestelijk leven in Tilburg; 1910) Verder had in die tijd iedere parochie nog een Parochiaal dankbestrijderscomité, was er in Tilburg ook nog een afdeling van Sint Cassianus, die het drankmisbruik in het onderwijs bestreed, en Toneelclub De Kruisridders, die de drankbestrijding propageerde door toneelvoorstellingen te geven. Voor de Almanak voor het geestelijk leven van de RKD schreef kapelaan F. Verheuvel het volgende versje:

Volle kannen,

leege pannen.

De kastelein weet 't best,

Wie nooit een varken mest.

(Katholiek Tilburg in beeld)

Het ergste is misschien nog wel dat het slechte sneevel was. Vaak zelf gestookt en met kunst en vliegwerk enigszins op smaak gebracht. Waar dat toe leidde is door C. A. M. M. van de Put beschreven in Volksleven in Tilburg rond 1900 (1971):

Eind 1909 waarschuwde de hoofdinspecteur, dat in verband met de accijnsverhoging meer gevallen van alcoholvergiftiging zouden voorkomen. In maart 1910 eiste de hoofdinspecteur onmiddellijk een onderzoek. De gezondheidscommissie verzocht Burgemeester en Wethouders om een monsternemer aan te stellen. Het gemeentebestuur droeg deze taak op aan twee politieagenten. Het bleek, dat er inderdaad gezuiverde methylalcohol in gedistilleerde dranken voorkwam. Bij een proef in september van dat jaar bleken in 14 van de 23 monsters jenever hoeveelheden methylalcohol te zijn bijgemengd. Enige personen waren door het gebruik hiervan blind geworden. (Archief Gezondheidscommissie Tilburg, ingekomen stukken 1909 en 1910. Notulen vergadering Gezondheidscommissie Tilburg, 30 september 1910.)

 

Het is opmerkelijk dat er in het Tilburgs dialect een handvol werkwoorden is vastgelegd die verwijzen naar het verdunnen van de jenever met water. Een en ander zal zeker te maken hebben met het winstbejag van kasteleins en houders van tapperijen (waar je de snevel niet per fles kocht maar kon laten tappen in je eigen kruik), maar ik kan me ook niet aan de indruk onttrekken dat de jenever, of wat daarvoor doorging, versneden werd om het goedje althans nog enigszins drinkbaar te houden, en om de drinker tegen zichzelf in bescherming te nemen.

Hier volgt een aantal voorbeelden van dat versnijden:

  • Snijden: ‘Kiske zoop zo schielek dèttie gesneeje sneevel kreeg assie kwaam kaorte.’ (FVB)

  • Wassen: gewaase sneevel - met water aangelengde jenever (Van Rijen)

  • Geselen: gissele - water bij de jenever doen (FVB)

  • Dopen: ‘de miste kasteleins dôope deren sneevel nóg aaltij aawverwèts…’ (Cees Robben 7-10-1983)

Ondanks dit alles ‘Spierst de Tilburger er niet in.’ Pierre van Beek noteerde uitdrukkelijk dat dit gezegde ‘zeer concreet een borreltje jenever’ betreft. Tegenwoordig wordt het gehoord bij alcoholhoudende drank in het algemeen. De uitdrukking was (is?) overigens overal gangbaar in de volkstaal. Andere Tilburgse uitdrukkingen om te getuigen van ‘De lof der jenever’ (zoals het beroemde gedicht van Robert Hennebo getiteld is) zijn:

  • Een geldbuil (buidel), een fles snevel, en een jonge meid kun je nooit alleen laten. (Van Beek 178)

  • Dat gaat erin als snevel in een kaailegger. (Van Beek 100)

  • Enen Tilburger smòkt de sneevel beeter as den heiligen óllie. (Cees Robben XXX)

De laatstgenoemde uitdrukking vond ik bij Cees Robben. Met de ‘heiligen óllie’ wordt verwezen naar het heilig oliesel, het laatste sacrament dat aan katholieken wordt toegediend in het uur van hun dood. Frans Verbunt tekende een variant op: ‘(sneevel) ik hèbbem liever as den hèllegen ollie’, waarin dat laatste uur inderdaad dreigender aanwezig is. ‘Alcohol doodt langzaam’, zegt de dokter tegen een man in een prent van Cees Robben. Waarop de man antwoordt dat dat niet erg is: ‘Ik heb gin hòst.’

Uitdrukkingen buiten dit verband:

  • Traone èn sneevel geeve gin vlèkke; door Mandos verklaard met: ‘Het is beter zijn leed uit te huilen (Leed slijt en een roes kan men uitslapen.)’ (DBSpreekwoorden)

  • Nòr de sneevel stinken as ene fraater nòr de snuf (snuiftabak). (FVB)

‘Jenever’ is afgeleid van het Franse ‘genièvre’ (vandaar de oude spelling ‘ geneever’), en door ‘jenever’ te verbasteren is ‘snevel’ ontstaan. Buiten Noord-Brabant komt of kwam het vrijwel niet voor.

 

Een soort van 'Prent van de week', circa 1970,

verschenen in Rooms Leven; auteur(s) onbekend.

 

Tilburgse dialectwoorden die met het drinken van jenever verbonden zijn:

  • nutje = neutje (Lechim)

  • kiest = kist, kast, bar, toog (Lechim)

  • mòtje = maatje, hoeveelheid jenever (Sterenborg)

  • sneevelboer = slijter, distillateur, leverancier van alcoholische dranken (FVB)

  • sneevellap = zatlap , dronkaard, dronkenlap, zuiplap (Sterenborg)

  • sneevelneus = zuiplap (Sterenborg)

  • pruuver = jeneverdrinker (Sterenborg)

  • pierenverneuker = ‘Glas klare genever ’s morgens voor het ontbijt’ (Damen 1916)

  • pop = ‘En hij kreeg een borreltje van de pop – verschillende kruiden op genever gezet’ (Damen 1916)

  • Snevelpraot = dronkemanstaal (Robben 20-11-1970)

 

Een tweetal woorden nemen we apart omdat ze exclusief Tilburgs zijn.

Foezel in de betekenis van jenever heeft een ruime verspreiding gekend, vooral om jenever van inferieure kwaliteit aan te duiden. Volgens Ewoud Sanders is foezel aan het begin van de 18de eeuw overgenomen uit de Duitse dieventaal, waar Fusel ‘slechte brandewijn’ betekende. Via het bargoens is het in de volkstaal terechtgekomen. Specifiek voor Tilburg is echter de foezelmaand. Daarmee werd aanvankelijk een ‘lappenmand’ aangeduid, zoals bij een slechte gezondheid: ‘In de foezelmaand raoke.’ De verbinding met jenever lijkt te zijn ontstaan in het clandestiene circuit: het schenken van snevel terwijl men geen vergunning had. Pierre van Beek schreef er dit over:

Volgens de drankwet mag alleen in cafés met vergunning sterke drank verkocht worden. Hoewel daarop strenge controle was, werd er hier en daar toch wel stiekum jenever getapt voor goede bekenden. Dit gebeurde dan niet in de caféruimte, maar in de keuken of achterkamer. De jeneverfles zat daar verborgen in de ‘foezelmaand’ en ook wel vaak in de wieg van de baby. Bij het afrekenen in het cafélokaal gaf men dan op hoeveel borrels men ‘achter’ had gedronken. Dit gebeurde echter in geheimtaal. Had men bijvoorbeeld twee borrels genoten, dan luidde het: ‘Twee keer tegen de wieg gestoten’. Ook de uitdrukking ‘twee keer gefoezeld’ was gangbaar bij de afrekening. (Van Beek 187)

Een veldwachter is alleen door Pierre van Beek opgetekend, en wel voor een glaasje jenever dat men staande aan de bar en met enige haast opdrinkt. De verklaring van het woord is als volgt:

(…) een ‘veldwachter’ (was) een glaasje zonder voet. Deze benaming zou haar oorsprong vinden in het volgende: kasteleins waren niet erg gesteld op het bezoek van een veldwachter in hun zaak, ook niet al kwam hij er om zelf een borreltje te kopen. Men schonk hem in met tegenzin en gaf hem een glaasje, waaraan het voetje was afgebroken. Dit hield een stille wenk in, dat men verwachtte, dat hij het borreltje ‘staandebeens’ diende achterover te slaan en er niet op zijn gemak bij behoorde te gaan zitten. (Van Beek 71)