INHOUD DOSSIERS
INHOUD W T T
CUBRA HOME

PRINT DEZE PAGINA

 

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Bijlage

fiel-de-kòs - fieldekòs

►fiel-de-kòs

 

Ill.: collectie Ad Willemen

 

Fiel-de-kòs en sjaanskouse - door Ed Schilders

Dieuwertje Diekema staat te draaien

in fil d'écosse en crêpe de chine,

en menig man gaat naar de haaien

die Dieuwertje Diekema heeft gezien.

Zo begon de dichter Cees Stip zijn klassiek geworden ballade over de schone Friese deerne Dieuwertje Diekema. Wat misschien ondertussen niet meer zo duidelijk is – ‘Dieuwertje’ verscheen voor het eerst in clandestiene druk in 1945 -- is waarin Dieuwertje nu precies stond te draaien: fil d’écosse.

 

Fil d’écosse

Letterlijk betekent deze Franse stofnaam ‘draad uit Schotland’, maar waarom of hoe die draad in het verleden bijzonder was, heb ik niet precies kunnen achterhalen. Wie ‘fil d’écosse’ tegenwoordig opzoekt op het internet zal vaststellen dat het hier vrijwel altijd gaat om sokken of kousen, voor dames of heren, van honderd procent en vooral dun geweven katoen. Bijvoorbeeld:

Elegante zomerkniekous gemaakt van 100% katoen (Fil d'Ecosse). Een fijn gebreide gladde kniekous met glanzend uiterlijk.

Herensokken.nl

Ook in de zomer. Kies voor donkerblauw, zwart of antraciet. Het merk Fil d’écosse maakt zeer dunne katoenen kousen, prima voor dit seizoen.

Fembusiness.nl

Waaruit we mogen afleiden dat Fil d’Ecosse tegenwoordig zelfs een handelsmerk is.

 

In het Tilburgs was ‘fiel-de-kòs’ een bekende stofnaam, in de rest van Noord-Brabant heb ik die stofnaam niet vaak aangetroffen. In zijn artikel over Franse woorden in het Tilburgs in Goedgetòld, schrijft Jos Swanenberg:

Kousen van fijne katoen zijn fiel-de-kòs-kouse (…) een term voor gemerceriseerde katoen (katoen die glanzend en zijdeachtig is gemaakt; het procédé werd uitgevonden door John Mercer, vandaar 'gemerceriseerd'.

Marcel Grauls zegt hierover (Mijn naam is Haas - Leuven, 2001):

merceriseren

> (glanzend en zijdeachtig maken van katoenen garens en stoffen door behandeling met alkalische oplossingen) Naar de Engelse textieldrukker John Mercer (Great Harwood 1791-1866). Mercer moest als kind meer dan tien uur per dag in de weverijen van zijn geboortestad Great Harwood, Lancashire, werken. 's Avonds studeerde hij chemie. Hij verdiende wat geld met een nieuwe soort rode inkt en ontwikkelde in 1844 de techniek waarmee hij een fortuin verdiende. Een Franse firma bood hem 40.000 pond voor zijn patent, maar, aldus een biografische notitie uit Great Harwood, hij was een te groot patriot om daarop in te gaan. (…) Het merceriseren was een eerste stap in de ontwikkeling van viscose, de grondstof van kunstzijde.

En daarmee zijn we bij de oorsprong van de veredeling van zowel katoen als het damesbeen, de ‘oudheid’ van de nylonkous. Het chemisch procédé dat Mercer ontwikkelde, en dat later in de productie van textiele stoffen verfijnd werd, bestond onder andere uit het verfijnd kleuren van de stoffen. Kort gezegd: de perfecte huidskleur van wat later verfijnd en vervangen is door de nylonkous.

 

Fil du corse-kous

Het Woordenboek van de Brabantse dialecten (III, 1-3) kent de ‘Dunne zijden dames-kous’ als ‘fil du corse-kous’, opgetekend in Nieuw Vossemeer en De Heen. Het verband met het Tilburgs is niet duidelijk, maar ligt wel voor de hand. Waarschijnlijk heeft hier een verbastering plaatsgevonden van Écosse (Schotland) naar Corse (Corsica).

 

Fiel-de-kros-kousen

Twee al wat oudere vrouwen zitten aan een tafel en halen jeugdherinneringen op terwijl ze thee drinken. Zegt de ene vrouw: ‘En wij waren vruuger net zôo schôon mee ons fiel-de-kros-kousen en ons krep-suu-zjette bloeskes… waor of nie…’ (Cees Robben – Prent van de week - Nieuwsblad van het zuiden – 20 juli 1973)

 

Krep-suu-zjette bloeskes

Het betreft hier geen gangbaar Tilburgs dialect maar een woordspeling van Cees Robben. Bij pikante kousen hoorden pikante bloesjes; dus van dunne stof. Van ‘krep’ of ‘crêpe’, dat is ‘krip’: dunne zijde. (Zie: Kleding en het AaBe ervan). Robben vergelijkt het bloesje met de ‘crêpe suzette’, een flensje, geflambeerd met Grand Marnier-likeur. Flinterdun. Net als fil d’Écosse.

 

Vlêeskouse

Of ze nou van wol, katoen, of nylon zijn, de eerste sexy damesbeenbedekkingen hebben in het Tilburgs hun intrede gedaan aan het einde van de jaren 1920. Tegenwoordig zouden wij zulke kousen samenvatten tot ‘nylons’ of ‘nylonkousen’. Misschien zelfs tot ‘panty’. Maar onze moeders en grootmoeders hadden er andere namen voor. En mogelijk onze vaders en grootvaders ook.

‘Vlêeskouse’ wordt door Sterenborg (1985) gedefinieerd als ‘lichtgekleurde dunne kousen’.

In Goedgetòld lezen we:

‘Tilburgse vrouwen hebben de eerste, naoorlogse nylonkousen van geallieerde soldaten leren kennen. De katholieke Kerk kon zich over deze en andere modeverschijnselen geweldig opwinden. In door haar uitgevaardigde richtlijnen werd er hel en verdoemenis over uitgesproken…’

Dat is mogelijk, maar ook vóor de Tweede Wereldoorlog lag de ‘vleeskous’ al onder vuur, getuige het volgende fragment uit een column van Kubke Kladder (Pierre van Beek- Uit 't Klokhuis van Brabant 5 - Nieuwe Tilburgsche Courant), waarin commentaar geleverd wordt op de zondagse preek van de pastoor:

Wè kan 't dieë pastoor van ons toch gezee krijge! De miste van jullie zèn natuurlijk 'n Zondag nie bij ons in de liste Mis gewist. 't Is zund hurre, want daor hedde wè gemist. Hoe dè 't-ie er altij bij wit te slèpe snapte nie mar al wordt er naa geprikt over de bruiloft van Canäan, de Barmhartige Samaritaan of de Wonderbare Broodvermenigvuldiging, as de preek is afgeloope hee dan den dieë en dan degene z'n vet mee gekrege. De vurrige week waren 't de duivenmelkers, die íédere Zondag bij de aachtste stossie ston te hangen en hil de vloer vol bruine klodders spiersen; naa de liste Zondag wies ie 't wir zoo te draaien dè-tie bij 't vrouwvolk uitkwaam. En hij hee ze d'r part gegeve! Hij hô 't over bloote nekken, vleeschkleurige kouskes, te duur kleer, polka haor enz., afijn, hij wô eigenlijk zeggen dè 't er vul te veul geneuk in de wereld is.

Sjanskouskes

‘Sjanskouse’ is typisch voor het Tilburgs dialect rond de jaren dertig van de vorige eeuw. Kubke Kladder noemt ze in 1929:

't Is dan ook gin wônder dè de dames hier vort hooge Russische lèrzen draogen of lichte sjanskouskes mee zwarte hielen, die nog 'n end boven de schuuntjes utsteken. (Uit 't Klokhuis van Brabant 7 - Nieuwe Tilburgsche Courant)

Jan Naaijkens schrijft daarover in Dè’s Biks:

Sjanse (…) proberen te vrijen. Van het Franse "chance", kans hebben. Sjanskouse waren in die dagen wat frivole, vleeskleurige dameskousen.

Ten slotte

- Frans Verbunt – ‘kouse zo dun as jèùneschèlle’ (Verbunt Perbeersel 7)

- Cees Robben – Glas in lôod sokke (Rooms Leven 1963)

 

Tekening: Cees Robben 13 december 1963; Rooms Leven