

Het
kerstkiendje van kaffee De Sporten een
kerstvertelling
T dorp ligt aan den A50,
en wij wonen er met zo'n duuzend of drie bij mekaren. Er. zijn wel
meer zo'n dorpen aan dieje zelfden A50, maar geen enkel ander is zo
als het dorp daar wij wonen, en dat kumt omdat die ander dorpen niet
ons dorp zijn. Ons dorp is iets geweldigs, iets groots, hoe klein
tok is, want er speult zich van alles af wat met ons te maken heeft.
Er gebeurt van alles hier en oms de beurt doen we onze rol erin
speulen. Int dorp doen we met zijn allen de dingen die met tut leven
te maken hebbben: doensels en laatsels en praatsels die het leven
schoon en de moeite waard, draaglijk en leeflijk houden, gewoon door
te beseffen dat tut hier te doen is, in ditte dorp, van ons.
T doet dan wel aan dien
hendige , snelle en rechten A50 liggen, die met zekere wind van gene
kant nogal geraas en lawaai maakt ook nog. Dat is wel zo. Maar
gelukkig ligt dat dorp van ons eigenlijk vooral aan den vanoudse weg
die er altijd was en die eeuwigheden lang van dorp naar volgend dorp
liep en zo de eeuwigheid zelf was waarover het leven geduldig
voortschreed van lang geleejen naar nou en later en straks en ooit.
Over dien vanoudse weg deen ons grootouwers als kiendjes overhenen
dalveren. Int houtgewas erneven hebben ze verstopperke en ander
spellekes gespeuld en er naar vogelkesnestjes gezocht. En toen ze
groterder groeiden deen ze mekaren anders leren kennen als tot dan
toe en weer gingen ze toen het hout neven de weg in om mekaren nog
beterder te leren kennen en zodoende zjn ze tenleste ons grootouwers
geworren.
Ook hebben ze mee
perd-en-kaar of mee os-en-zelfde-kaar over dien vertrouwde weg
gevaren mee mest en mee oogst, van huis naar werkveld of van veld
naar huis, en zodoende bleef het eeuwige proces van brengen en halen
gaande en zo bleef trouwens alles want dat proces had het landschap
gemaakt waarin bewoners konden bljven.
Met hetzelfde trekbeest
maar mee de hogkaar – en dat was een kaar daar ge geen smerig werk
mee deedt en ge kondt er een huif overheen trekken tegen zon en
regen en om deftiger voor den dag te komen, nou a la, mee die
hoogkaar waren ze naar de kerk gedaan en naar de kermis en op visite
bij ander volk in een ander dorp wijdterop aan dezelfde weg. Mee de
hoogkaar gingen ze ook de weg over om producten te merten en om
gerei te kopen in de stad. En om de zeug naar den beer te doen. Ja,
want een zeug en ook een koei die worren gebracht voor zoiets. Maar
den bok die komt zelf langs en ie doet van guit naaar guit int
kaarske achter Van Moorsel zijne fiets. Van Moorsele guitenbok wier
als nen heer gereejen en bij de klandizie gebracht. De ordinaire
schaapsbokken daar is dat anders mee, die lopen gewoon tussen de
germen en die doen het hunne onderwegen, bevobbeld als de
schaapsklocht over de weg doet, op de hei opaan of terugkerend
daarvan.
Er gebeurt nog veul meer
op en neven zo'nen eeuwige weg als den deze, maar het voert me voor
het doel van dit vertelsel te wijd om dat gelijk en allemaal aan te
snijden. Het gaat er maar om dat het duidelijk is dat nen ouwe weg
als den onze van veul groter betekenis en waarde is dan zo'nen A50
die niet is ontstaan en niet is gegroeid en gebleven uit voetstap na
voetstap maar die is gemaakt op een tekenbord, nog maar kortgeleejen.
Den A50 is wat ze zeggen 'de grote weg' en hij is inderdaad groot en
ook lang en breed en zeer recht en glad en ie dient spoed en haast
en snelheid en tijdsbesparing en hij is niet bedoeld voor ontmoeten
en beleven. Daarom staat er nergend een kafffee neven. En ook is er
nergens aan den A50 zo'nen geduldigen herberg die erop wacht om
handelslui en reizigers te verwelkomen en te verzorgen.
In dat dorp van ons zijn
wel vier kaffees en nen herberg en alle vijf staan die neven den
ouwe weg die van hetgene dorp door dat van ons naar het naaste dorp
ent nabijgelegen stadje R. voert. De herberg ligt wat buiten dat
dorp van ons; heel prakties aan een wegkruising waar vroeger nen
handwijzer mee gietijzeren vingers hand stond te wijzen waar en hoe
wijd weg de omringende dorpen deden liggen. Twee kaffees liggen
schuins tegenovereen sweerwskantens de weg aant staarteind vant
dorp, maar het een is dicht en zo ongeveer opgeheven want tis niet
met den tijd meegegaan lijk de andere drie. Ook aan den hele andere
kant vant dorp is een kaffee. Dat is aant kopeind, die het dichtst
bij het stadje R. ligt daar wij onder horen, zund zat. T ligt aan de
brug over de wetering en tis daarnaar vernoemd: kaffeee De Brug. T
vierde kaffee ligt krek tusssn de andere kaffees in, aant plein ent
heeft ook al zo'nen toepasselijke naam: kaffee Het Centrum, want dat
plein ligt krek in de midden.
Maar dit vertelsel gaat
niet over al die kaffees, nee, allenig het kaffee aant staarteind
speelt er ne passieve rol in. Binnenkort komt ons dorp onder een
andere stad te horen, helemaal den andere kant uit, en dan zal het
voor de hand liggen dat het staarteind kopeind zal worren en dan zal
het stadje R. ginder vanuit ons dorp mee staart en kont worden
aangezien, krek goed.
T kaffee aan het
nou-nog-staarteind is kaffee De Sporten, al langer dan honderd jaar,
en het heet zo omdat er zoveel sporten worden gedaan: kaarten en
daarten ofwel pikgooien, kienen en biljarten, schieten met echte
kogelkes en steil dansen. Maar veural omdat tut voetbalveld van
Dorpinia er vlak tegenaan doet liggen en vroeger de voetbalders er
hun eigen kwamen omtrekken en ze er dan ook ne plas konden doen en
er werme sukklaaiemelk of koel bier konden komen vatten al navenant
het seizoen. De kaffeebazin dee in die vroeger dagen alle weken de
beslijkte voetbalboksen en idem-sjurtjes schoon wassen en de
kaffeebaas deed de ballen bewaren en opblazen. Om aan te geven wat
ze daar allemaal te bieden hadden, deden ze achter de naam altijd
Driekaz Totaal zetten, dat 'Kaffee De sporten Driekaz Totaal' klonk
schoon exclusief en het sloeg helemaal niet op de vrouw van de
kastelein, verbeeldt 'w, die heette niet eens Drieka. T had ook niks
van doen mee drie kerens de letter k als afkorting van bepaalde
woorden. Nee, driekaz betekende drinken (dri), eten (e), kaffee (k),
zaal en zalen (z), want ze konden de grote zaal me zo'n scheuf-iets
in tweeen doen, terwijl die z ook kon slaan op de znakbar want de
was er annex ook een aan.
Ge weet nou zo'n bietje
van de weg en van de kaffees. Maar ge weet nog niet waar dit verhaal
over gaan zal. Het eigenlijk vertelsel begint nou pas.
Het jaar raakte in een
zeker kortgeleejen jaar op een eind. Het raakte vol ent was bekant
afgewerkt, het jaar. De tijden geleken zwanger van zwaarte. Het
gewicht van de duisternis nam alle dagen wat toe en de nachten
wieren langer, donkerder en kouwerder. Binnenkort, en dat wist
alleman, zou de grote verlossing van het volle jaar gebeuren en int
diepste van de wintertijd zou dan het licht komen met een groot
feest dat dagen zou duren. De mensen zouden dan weer krek als bij
veurgaande winterverlosfeesten zachte gezangen zingen en ze zouden
lief voor mekaren worden en in de grootste kou zou het daardoor toch
werm zijn in de huizen en ook in de kaffees en in wat nog het
mooiste was: ook binnenin de mensen zelf. Omdaarom deden de mensen
allen uitzien naar dit feest om in vreugde en vrede en tevreejenheid
bij mekaren te zijn en te blijven.
Al tijdig begon men in
de weken van verwachting van alles te doen om maar helemaal verrig
te zijn met alles eer het kerstfeest er zou zijn. Want zo doet dat
blije winterfeest heten: kerstfeest.
In bekant ielk huis kwam
ne vers-gruunen boom en in veul huishoudens kwam daar ne kerstgroep
bij te staan van herders en kunningen, geschaard omheen een bloot
kerstkiendje met Jozef en Maria, de ouwlui van dat klein ding. T
kiendje hiette Jezuke ent was altijd 't middelpunt vant gehele
feest. Temidden van alle grootheid en grutsigheid van de wirreld
moest nou de aandacht opt kleine en kwetsbare worden gericht, het
kleine ent mindere dat bescheiden de zinnebeeldige belofte is vant
goei. Ook wieren er overal lichtjes opgehangen en neergezet. In de
gruun kerstboomkes in de huizen en ook zaagt ge meer en meer licht
in de bomen buiten in de tuinen en neven de weg en de straten. Opt
plein dee ook de gemeente ne groten boom ingraven en die volhangen
mee grote lamplichten. Dien boom dee savends en snachts schoon mee
met alle lichtgeflikker daar rontelom het plein.
De nije meziekkiosk die
daar wat bezijdens deed staan wier nou voor den tweede keer versierd
en zijn best verlicht. De kiosk was daar vleejaar neergezet door die
van Dorp in Woord en Daad , een organisatie van inwoonders die veul
op deen hebben mee ons dorp daar ze al heel wat objekten van vruger
in het nou van vandaag deen herplaatsen, uit een soort van heimwee
en uit behoefte aan dorpsverfraaiing. Zo wier de kiosk nou weer
veranderd tot den openbare stal daar de grote
kerstgroep-van-iedereeen zou worden opgesteld. Jo van Dam en zijne
maat hadden ter maar druk mee. Zullie twenen waren door
reedsgenoemde stichting Woorden en Daden aangesteld als
toezichthouers van de kiosk en als verantwoordelijken voor het
welzijn van de dorpskerstgroep. Dat was een hele taak, me dunkt. Er
mocht immers niks verkeerd gaan met de fraaie beelden die het dorp
gekregen had van de goeie rector Vermeulen die pastor is vant
bedaardenhuis ofwel zorgcentrum. Dat had ie vleejaar gedaan uit zijn
grote goeiigheid en uit zijn eigenste tes. Omdat ie veul op doet
hebben met ons en zo geren woont temidden van de oudsten, en ook bij
gelegenheid van zijn gouwen priesterfeest.
Krek als alle
kerstgroepen bestond ook de kioskgroep uit hoog volk, de kunnings
die groot vervoer hebben en knechten en verzorgers, en uit gewoon
werkvolk, dat te voet gaat en slechts kleinvee heeft, schapen en
lammekes, en ze stonden krek als overal in de wirreld soort bij
soort. Gelijk dat hoort stonden ze ook hier gegroept en getroept
rond dat gezinneke met het klein kiendje daar het meeste licht op
was gericht en waar alles naar deed kijken. Het geheel was ook nog
ge-emancipeerd ook nog, daar was de rector altijd nogal veur
geweest, veur emancipatie. Want tussen de herders zaagt ge een
herderinneke, een heel schoon een, en dat dee gewoon met tut
mansvolk aan. Efkes voor de kerst van vleejaar was de beeldengroep
in de meziekkiosk aangekomen en ie was met toespraken en met
samenzijn en samenzang geschonken en geaksepteerd. En de pastor
Vermeulen had toen eigens 't kiendje aangedragen en int strooi vant
centraal kribke gelegd en ie had daarbij glunderend gekeken ent was
krek oft kiendje toen naar de pastor had geknipeugd en geglimlacht,
he toch.
Er was toen met de
vleejaarse kerst ook nog een incident geweest ook nog. Enkelde dagen
na het aankomen van de beelden wast kerstavend geworren ent was iets
gaan sneeuwen. Niemend was nog naar buiten gekommen en niemend had
gezien hoe kaal en eentonig en eenzaam daar den boodschapengel aan
den dakrand hing te hangen. Zonder boodschap ook nog. Maar in
laatheid en stilte van de kerstavend was den engel nogal allochtonig
geworden, en niemend had gezien hoe dat gegaan had. Want pas in de
kerstmorgen zaagde ge den tekst die de engel tussen de bei uitereen
gehouden ermen toonde: 'Allah iz grood' zo was dien tekst en er kwam
verdeeldigheid van want de een groepering vond dat 'dat nie moest
maggen, zo iet', en een andere bevolkingsgroep zee 'En wurrum dan
wel nie?' en nog weer anderen wouen dit alles uitgezocht hebben.
Maar er waren er ook die er stiekemkes veul lol om hadden, want die
hadden wel door dat dit een soort van wederpoets was van de
Marokkaan die de zomer tevoren tijdens 't vrijdegmertje met handel
en al was weggejaagd uit de kiosk daar ie met zijne schamele
koopwaar was neergestreken, gewoon omdat ie zijnen troep dreug wilde
houden, maar de toezienders hadden dit oneigenlijk gebruik gevonden
en ze hadden de mens als nen hond Kss Kss! verjaagd.
Bij kaffee De Sporten
stond ne grote plestiekeren kerstman-met-lichtjes aan deur en
rontelom die deur waren lampkes die aan-en-uit aanhouwend als in ne
wedsrijd maar achter mekaren aan deden het deurgebont rond. De
meeste klanten vonden dat niks mooi en ze deden de kaffeebaas vragen
waar toch diejen ouwe fiets was gebleven die daar met voorgaande
kerstmisen altijd daarbuiten aan de deur had gestaan en die er veul
echter eruitzag met die zuivere lichtjes tegen de donkerte van
geroest ijzer. Krek of de twinkellichtjes den ouwe fiets opnieuw
nieuw maakten. Ja, maar dieje fiets die was er niet meer, meegenomen
door iemend, voor de lol en omt stoer doen van 't wegvatten. De
kwaajong hadden dieje fiets ook al eens bij de bushaltte gezet en
tegen de poort van de zeereerwaarde zusters, ha ha het was inderdaad
nen herenfiets, enzovoorts. Of er dan niet een ander ouwd
vervoermiddel te vijnen was om daar lichtjes aan te maken en aan de
deur te zetten want zo'n plestiekeren pop dat was toch geen gezicht,
zegt nou zelf. Dus de kastelein die liet zijn eigen omlullen en ie
ging aant rommelen in berghok en schuurke. Hij deed terna de zolder
op en was daarvan toen naar beneejen gekommen mee nen ouwe
kijnderwagen daar hullie deerke nog in had gelegen en die meer
kerens ook was uitgeleend geweest en dat ie voor dien tijd toch zo
verjuus modern was, maar toch. Zo'ne kijnderwagen is eigenlijk vant
heel dorp, want er hadden zoveul kiendjes in gereejen geworren, van
ielke schoolklas wel minstens een, en alleman had vroeger inderdaad
dieje kijnderwagen gekend omdat ge'm overal int dorp op de weg en in
de straten kont tegenkomen.
Dus de lampkes wieren
van de plestiekpop gedimmenteerd en aan de kijnderwagen gedaan en
die wier toen ineens dobbeld zo schoon, zee alleman, toen ie immol
buiten aan de deur stond Zoiets zaagde ge bekant nergens. En wie
weet of het zien van de verlichterde kijnderwagen deze of gene niet
op een gedacht zou kannen brengen, houdt erover op... Ja, de
kerstkijnderwagen van De Sporten kreeg bekijks genoegt en aan den
tap han ze tur nogal veul over.
Op de kerstavend van dat
betreffende jaar begon het lelijk weer te worden, met vliegsneeuw en
met zijn best storm. D'r was geen mens op weg of straat te zien en
binnen int kaffee hoorde men het gieren van de wind en het zwiepen
van takken en het voorthuppelen van lege blikskes. Ent was daardoor
daarbinnen huiskamerig gezellig. Eigenlijk waren ze al gesloten
vanwegens de stille en heilige kerstavend, maar het was toch kwadoen
om die paar man die ter nog aan den toog hingen nou door zo'n weer
weg te jagen. Op zo'nen avend ook nog. Want alle drie of vier, dat
doet er ook niks toe, waren toevallig vrijgezellen die thuis niks
hadden en waar niemend op zat te wachten.
Ze zaten daar hangerig
oms de beurt Ja en Jaja en Zegtawel te zeggen toen ene van die drie
of vier ineens zei Sst, zijt 's efkes stil! En verrek! zellie
heurden toen duidelijk dat er op de ruiten wier geklopt met de
kneukels van vingers. Of waaide er iets tegenaan? Maar o nee, het
was volk geweest dat zijn eigen weer had bedacht, want ge kondt nen
auto heuren eweg rijden. En kort terna waar 't krek of er een ketje
dee kweken en tekeergaan daar vlak aan de deur. Niks daaraf! Wij
doen hier geen ketjes naar binnen laten, bende belazerd! deed den
baas roepen, omdat een van die drie of vier vrijgezelligerds de deur
meende te moeten opendoen. Maar eigenlijk zat hem dat ook weer niet
lekker ook niet, want dat gemaauw bleef maar aanhouwen en misschiens
zat dat verrekt ketje wel in de kerstmiskijnderwagen aan de draai
van de lichtjes te knaauwen. Hij deed zijn best verschieten toen ie
zelf toch naar buiten deed om te gaan kijken wat er was en me daar
vergimme-nog-nie-toew in hullieje kijnderwagen een echt levendig
kiendje zag te liggen. Ondergestopt met dekentjes, en een tas vol
beebiekesdinger, naar later bleek, die hing aan.den douwbeugel. Het
kiendje hield achtermekaar op met kweken ent dee met zijn handjes
naar den baas heen ent dee lachen en op kiendjesmanier memmelen en
eugskesflimpen. De vrouw van De Sporten die wier er bij gehaald en
die viet het kiendje en deed het opt tapblad neerleggen tussen die
kerels die ter alle drie of vier nog waren. Ze deden samen den brief
lezen die ze in den trappelzak aantroffen en ze verbaasden en
vergramden hun eigen om hoe de mensen toch zo iet konden doen. Want
in den brief daar stond in dat hullie - de namen stonden niet erbij
en ook geen adres - dat hullie ineens en plotseling met de 'last
minute' - jaja, dat stond er op zijn engels - een vlucht naar Egipte
hadden kunnen vatten... En dat ze veurlopig en misschiens wel nooit
nog zouden terugkomen en zurgt asteblieft goed voort kiendje...
De vrouw deed het
kiendje eens schoon verschonen, pempers waren er in die tas, en toen
zagen zellie dat tut een jongske was en dat tut zin had in melk want
tut deed bellekes op zijn mondje brobbelen en mee en dan op een
knuiske sebbelen. De Sportenvrouw deed van dieje poeier uit de tas
in werm water dooreen ruren en aant kiendje geven. De kleine fiepte
het aling fleske leeg ent boerde verrekkes toen de vrouw 't ventje
op dre schouwer deed houwen. Maar wat nu? Wat moesten ze er toch
mee? Omdat tut al zo laat was, deden ze 't kiendje voorlopig
terugleggen in de kijnderwagen, nou met de lichtjes uit, en de vrouw
reed die naar hun privee achter aan de zaak vast, en ze zouden
mergen wel zien...
In de vroegte van de
kertmismergen deen die van De Sporten den dokter en de pliesie en
hullie familie en vrienden opbellen en inlichten dat ze weer een
kiendje hadden gekregen en nog wel in dezelfde kijnderwagen als
toen, zoveul jaren geleejen. Ze gaven 't kiendje niet zo maar af aan
instanties, bende gek. Want oe toch zo blij als ze ermee waren en ze
voelden hun eigen zeer zeer vereerd dat tut lot hun aangewezen had
als gastouwers.
Op den tweede kerstdag
wier het klein manneke gedoopt en heel ons dorp was daarbij
aanwezig, ze hingen met de benen buiten, zoveul als. Den dopeling
kreeg de naam Chris vanwege kerstmis en den achternaaam Van De
Sporten vanwegens laten we zeggen de vindplaats. Baas en bazin van
De Sporten wieren de eerste adoptie-ouwers en de vier – en niet
drie – vrijgezelders van de kerstavond wieren de peetvaders.
Hoe het wijdter ging,
dat was allemaal heel eenvoudig en voor de hand liggend. Het kindje
wier gewoon afgestaan aant bedaardenhuis ofwel zorgcentrum. Als
zellie daar voor bedaarden konden zorgen dan zouwen ze wel verstand
en gevuul hebben voor kiendjes ook, niewaar? En de grootste
kunstvader bleek de pastor Vermeulen die daar int bedaardenhuis deed
wonen en die heel veul mee kiendjes op had. Ge hadt vleejaar maar
eens moeten zien hoe de pastor toen mee de meziek veurop vanuit tut
bedaardenoord het nieuw kerstkiendje den hele weg over had gedragen.
Hoe tie daar oe zo blij en mee grote kennis van kiendjes dragen aan
had komen geschreejen tot aan de kioskkerststal en hoe veurzichtig
ie het beeldje int strooi had neergelegd. En wat glundergelukkig
zijn gezicht was geweest. Nou ook weer. De pastor Vermeulen
accepteerde mee heel zijn zijn het ouwerschap over Chrisje van De
Sporten namens alle bedaarden van zorgcentrum Huize Maasland....
En ielkendeen hoopte
hevig dat ons 'Chrisje Kerstmis' voort alzeleven hier bij ons zou
zijn en dat die lui die het ventje zo schandalig in de steek hadden
gelaten maar nooit moesten terugkomen en maar in dat Egipte of waar
dan ook moesten blijven alst maar wijd genoeg weg was.
|