INHOUD HET IS ALTIJD VANDAAG
INHOUD WILLEM IVEN
HOME
SPECIAAL
AUTEURS
TEKSTEN
BRABANTS
KUNST
FOTOGRAFIE
AUDIO

Print Pagina

 

 

Wens

Het is in zon wijdwegland dat int Oosten is gelegen. Tis dat Oosten, dat men altijd tegen beter weten in het Nabije Oosten noemt, want tis echt verrekkes wijd eweg. Daar gebeurt er iets arigs. Tenminste, wij vinden dat arig en dat komt omdat de mensen daarginder  anders in mekaar zitten en over veul dingen anders denken dan wij hier. We snappen veul van hullie niet en we weten er niks af waarom zo wordt gedacht. En waarom het daar in dat land (of daar in de buurt tenminste) het toch altijd oorlog is. En al wat we niet kennen of niet snappen en niet doorhebben, dat is vur ons arig, gek en vreemd. Zo zit dat. Volgens hullie had ne jood een goed-verkeerd iets  gedaan en omdaarom hadden z’um gevat. Ze moesten zijn zaak nauwkeurig – en dus langdurig – onderzoeken en voor zolang en voor de sekurigheid wier ie int kot gegooid en daar langen tijd vastgehouden op water en brood. Sterk vermagerd en erg knokig is ie toch voor het gerecht moeten komen (niet gewoon, nee, ze hebben hem erhenen gesleept). Afjjn, om kort te gaan, en ook om van hem af te zijn, is de goeie man ter dood veroordeeld en de straf zou voltrokken moeten worden door steniging òf door de galg, naar keus van de veroordeelde zelf, en die kiest voor 't leste. Dit is een heel grove en gemene verneukersmenier van de rechters (heel slap ook) - om een eventuele dwaling hunnerzijds om te draaien naar de veroordeelde, want die heeft toch zelf gekozen om te worden opgehangen, of niet soms? Het is zo wijd. De galgendag breekt aan. Heel vroeg in den dageraadse morgen ziede ge daar die treurigheid van ne jood op den schavot staan int licht van een voorzichtige morgenstondzon die rozenvingerig alle lelijks van de mensen heel even aanraakt en mooi maakt en dan weer verder glijdt, ja ook over het schavot met de galg en daar onder met de dunheid en de knokigheid van de zielige jood. Die de vreselijk pijnlijke steniging gelukkig gemist heeft. Maar het ophangen willen de mensen ook wel zien. Daarom loopt het plein nu geleidelijk aan vol. Niemand ziet dat de rozenvingerige bezig is uit te leggen dat er in elk slecht, kwaai en lelijk leven wel iets moois te ontdekken is en/of was, wel heel kort van duur is de verklaring, de uitleg, de explicatie, maar toch. Helaas, de mensen zien het niet, ze wachten op wat er zal gebeuren, hoe het zal gaan. Of ie uitgekleed wordt en of ze zullen kunnen zien hoe zijn lichaam zal reageren, of ie zal tegenstribbelen, hoe ze hem de strop zullen omdoen, welke magistraat het bankje wegtrekt en of en wanneer en hoe dat straks de dooie kloojo van de galg wordt gehaald of dat ze 'm gewoon laten hangen. En door het vele praten krijgt het plein een zware, roeze moezigheid, krek alsof het mert is, maar nu lijkt het agressiever, vraakzuchtiger, sensatiebeluster, dreigender, gratieser. De rozenvingerige heeft maar even tijd om haar aanwijzende educatieve werk te doen, want het is maar een fase, een kort stadium, dat ze rozenvingerig is en moet dan weer verder met naar boven klimmen en tegelijkertijd van kleur veranderen, want in de loop van de veurmiddag  gaat`ze altijd over  van lieflijke en zachtaardige vrouwelijkheid  in een moordende, tergende, plagende, ogen--toegeknepene (om beurten voor de  lonk en tegen het licht, het ene geraffineerd, het andere fel), traag en dorstig-makende vorm van mannelijkheid. Die pas in den avend wordt geblust. Het schavotpersoneel vraagt de veroordeelde naar diens leste woord. Maar die antwoordt dat ie daar geen behoefte aan heeft, maar wel wil dat een eenvoudige laatste wens van hem vervuld wordt. Hij heeft daar recht op, hij stáát daarop, zegt hij en hij doet even een stap naar opzij om dat te laten zien. Wat dan? vragen ze. Offie asteblieft in dit schrikkelijk uur zou kannen worden bijgestaan door ne kapelaan of een ander soort van kattelieke priester? Dat kon kannen. De rabbi die braaf achter het schavot wachtte om bijstand te verlenen, moet afgaan. De veroordeelde vraagt dan aan den inderhaast opgetrommelde pater of die hem wil dopen. Dat wil den optrommelpriester zeker wel.

Maar waar is dat voor? Waarom zo op 't alderlest pas? En waar is die gedachte toch van gekomen? Meneer pater, fluisterde de veroordeelde jood, hedde gij wel vernomen wat er hier vandaag voor schrikkelijks staat te gebeuren? Hedde gij de kranten wel bijgehouen? Pater, er wordt hier ne mens opgehangen, deze veurdemiddeg nog. En dat gebeurt hier ter plaatse, krek daar,wij nou  staan. Kijk pater, de strop ligt er al,, dat opgeiolde het alleen nog een kwestie van kneupen. Ooit  eerder meegemaakt?

Nee ik óok niet.

Maar ge hebt me wat gevraagd. Mijn antwoord komt hier op neer. Kie, kijk pater,  als er hier dan toch iemend moet worden opgehangen (en ze laten dat zeker doorgaan, want ze kunnen het niet maken al dat volk naar het plein te laten kómen en ze dan niks te bieden en ze naar huis te sturen) Pater, dan wil ik niet - en ìk kan dat tegenhouden als gij tenminste een bietje meewerkt -  dat het ne jóód ís,, daarum.