|
Honderd
jaar De
generatie van svader en smoeder is uit en heen. Svaders zussen gingen pas
vlee jaar. De jongste had haar 85ste verjaardag zeer
levenslustig gevierd en zo ziede maar. De oudste was 103 jaar toen ze ons
voorgoed verliet. Tot d’ren dood woonde ze in het huiske waar ze met
hurre mens zuvventig jaar eerder introk, er zeuven kinderen kreeg en ook
nog hur inwonende ouders verzeurgde. Tante
praatte graag over vruger. Zij wist van mijn geboortedag alle details:
datum, dag van de week, uur, tijd, wat voor weer het was. En zo wist zij
dat van bijna de hele genenbank na haar. Die van ons. Haar geheugen
bevatte veel meer dan ge achter al die rimpels zoudt verwachten. Het
opslaan van die feitjes is gedaan met gevuul en zonder teveel andere
impulsen. Den
dag dat ze honderd was geworden, waren in heur gebuurt de vlaggen
aan alle huizen uitgestoken en kwam den
burgemeester. Zo,
bende daar dan ‘s, zo begroette ze die, ge ziet er heel anders uit dan
indertijd. Toen
ook de pers er was, begon meneer Ópstelten over vruger te vragen, dat
stond altijd goed. Of ze wilde verklappen waar het aan te wijten was dat
ze nu een eeuw oud was kunnen worren ? Ja,
dat wilde tante wel, zei tante. Da’k
vendaag krek een eeuw oud ben, burgemister, da kumt vur-al, volgens mijn
… dč’k honderd jaar geleejen ben gebórren! Den
dokter trooi binnen, en ze hadden ’t net over verschillen tussen nou en
vruger. Vat nou maar ‘ns den dokter, zei tante. Die laat meen altijd de tong uitsteken, maar vruger moest ik meen eigen aalt alling uitkleejen!
|