INHOUD PIETER DE LAAT
CUBRA HOME

 

Download de complete PDF van Randgebied

 

Klik op de afbeeldingen voor een grotere weergave.

 

 

Colofon


 

Randgebied van Pieter de Laat werd in opdracht van Reinart Edities gezet uit de Garamond, gedrukt op 120 grams “Butterfly", zachtgeel, door S & B Drukkerij te Oss en gebonden door boekbinderij Van Mierlo te Nijmegen in november 2000. De tekening op de stofomslag is gemaakt door Ria van de Ven.
Het tekstfragment (B 12) van Heraclitus van Efese is weergegeven in de vertaling van Charles Vergeer.
 De oplage bedroeg 250 exemplaren, alle genummerd en door de auteur
gesigneerd.

De hier gepresenteerde editie is geredigeerd door Pieter de Laat en Frans-Joseph Claessens.

In de papieren uitgave verschenen de tekeningen van Ria van de Ven in grijstinten; ze verschijnen op deze website voor het eerst in kleur.

Het kopieerrecht  van de gedigitaliseerde papieren editie (PDF) berust bij de auteurs.

Het kopieerrecht van de digitale editie berust bij Pieter de Laat, Ria van de Ven en Stichting Cultureel Brabant, 2018.

 

 

 

 

Pieter de Laat

Randgebied

Tekeningen

Ria van de Ven

 

 

 

 

INHOUD

 

INTRODUCTIE

2  Door mij boort zich de rivier

3  Zoekt een woord dat welt

4  Langs alledaags verstromen

IN DE RIVIEREN

6  Mijn voorouders waren geen kwaadsprekers

7  Van mijn voorouders heb ik

8  Hoe gesprekken verstommen

9  Had ik maar eerder geweten dat dit zo was

10 Een ranzigheid bevuilde de adem

ZOOM

12 Waar je bent

13 O ja, poëzie

14 Dit zou van vroeger kunnen zijn

15 Heb je gezegd

16 Alles geeft, ademt, sluipt

17 Vandaag begint de herfst

18 Overal is lied

19 Zou je ’t kunnen

            ZO’N ZON

21 December ligt niet in het midden van winter

22 Bij de eerste

23 Is dit het achterste van mijn tong

24 Schamel staat geen voordeur open

25 Soms moet je stoppen

26 Door wat je nam

27 Een toch plotselinge inval van avond

28 Sehnsucht-

29 De tafel van het ontspringende

30 Ik verweer

31 Over het bloeien vertellen de velden

32 Een ongeneeslijk kind

33 Zie

34 Geef toekomst genade die het toekomt

 


 
 

 

INTRODUCTIE

 

 

Rivier

 

Laat mij in

zodat ik

mijn armen

ongehinderd

uit kan slaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

Door mij boort zich de rivier

waar gekrioel van talloze

beekjes op uit loopt

 

het landschap, daarover knalt

een roerwind en stroom

neemt wat het tegenkomt

 

met een been voorzichtig

in water er een ander

stevig op land daarlangs

 

hoe lang (nog)

wat te doen (nog)

 

aan het randgebied

 

mee willen, op drift raken

willoos, met stroom naar zee

 

en waar een ik dan nog is

 

 


 

 

Zoekt een woord dat welt

trillingen zichtbaar maakt

van het moment waarin

 

(indien deuren wijd open)

je languit lag en het groeien

van gras kreeg ingefluisterd

 

geheugen dat niet gewist kon zijn

omdat het ving van turen in verte

(aan horizon ten onder zou gaan)

 

 


 

 

langs alledaags verstromen

rijpt een droom

 

over uitvaren

zonder eind of zou

 

kroelen moeten zijn van de poëzie

die zich een plek toedicht

 

op enkelhoogte

 

waar handen niet nalaten te strelen

over de borstelige rug van een tijd

 

en plooien over gaan in rimpeling.

 

 


 

 

IN DE RIVIEREN

 

 

'In de rivieren gaan ze en steeds weer gaan ze ten onder,

steeds weer en steeds weer andere wateren vloeien er over,

en toch komen de levenskrachten het te boven

en stijgen door het vocht op als damp.'

 

                                   Heraclitus van Efese

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

Mijn voorouders waren geen kwaadsprekers,

geen gladjanussen, het was geen geboefte,

ze maakten geen kennis met smokkelen

en van opstand hadden ze nooit gehoord

 

enkelen hadden het niet met wat zij

noemden smèrige Duisters, in verzet 

kwamen zij vooral tegen het water dat hen

in de ootmoedige dwang legde water

te keren dat niet te keren was omdat het

hun kamertjes toch wel binnenliep

als men het een eindweegs stroomopwaarts

zomaar doorliet om daarmee een

dijkdoorbraak te kunnen bezweren

 

 


 

 

van mijn voorouders heb ik de

stilte geërfd en de botte bijl van de kant

noch wal rakende opmerking die diepe

wonden maakt omdat ik de stilte

die altijd vertrouwd om me lag

op zeker moment wilde doorklieven

 

mijn overgeërfde cultuur is die

van het zwijgen in alle talen

 

 


 

 

hoe gesprekken verstommen

in het gerucht van

vollopen van polders

 

hoe ieder jaar opnieuw het ploegspoor

in de harde kleiige aarde te betoveren

met paringswil

 

stilte trekt strak de voren door geluid

 

 


 

 

had ik maar eerder geweten dat dit zo was

had ik niet geloofd in de aanknopingspunten

die van lieverlee de ontalige monsters werden

van het vermogen waarop ik wat mij toekwam

beschreef

 

had ik me maar eerder gekweten van het

in mijn taal aan de kaak stellen van mijzelf

 

 


 

 

een ranzigheid bevuilde de adem

van mijn stem in de al te zekere houding

vanuit een brein dat onderkoeld was

en toch kookte van levenswil

 

hevig bloed wil meer en ik vond een poëzie

in de vorm van volmacht drijven in de schoot

van de rivier die mij aan oevers had vastgelegd

in zware dialecten van schroom

 

om inzicht te halen uit water

dat gulzig mijn voeten voorbij stroomt.

 

 


 

 

 ZOOM

 

 

 

Oever

van een oogverblindend kleed

 

strook

van het kleed dat omzoomd

 

het groeien bezegelt

het stromen bewaart.

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

Waar je bent

en niet zijn wilt

 

aan een rand van stromen

waar onkruid welig tiert

 

onbeholpen de begenadigde verte intuurt

 

(((stromen

            op golven van dit uur

            in lengte van dagen

            daarna)))

 

verwilderd inschepen;

vaart af naar horizon;

 

een vage indruk

 

van waar het los

geraakt wou zijn.

 

 


 

 

O ja, poëzie

 

een blanke schaal

rondom de aarde

 

om elke dag

opnieuw

 

doorheen

te gaan

 

omwille van

nevelig verbergen;

 

wat een zoomlens

gisteren nog ving

 

in wat ik vermoedde

in ritselen van riet

langs de rivier-

 

een beeld voor ogen

(dat iets mij zocht

om dit te voltooien)

 

vandaag al vergeelt.

 

 


 

 

Dit zou van vroeger kunnen zijn;

 

zit aan tafel in een tuin

talloze koolwitjes omcirkelen elkaar

omwille van de hevig geurende lavendel

 

hoort door het open raam van de buren

het vertrouwde geluid van borden die

gevat worden, op elkaar gezet, kortom:

 

het afdrogen van de vaat door

een vrouw die niets anders

dan dit heeft te wensen

 

ondertussen de adem inhouden

voor gerucht of gebaar dat

de klankkleur bederft

 

van vaarwater

waarin een moeder spiegelt

en driftig herwonnen wil zijn.

 

 


 

 

Heb je gezegd

wat je zien wilde

heb je de dingen gezien

 

hoe heb je een wilde papaver

behangen met het verlangen

dat dit blijft

 

waarom heb je het vluchtige hemd

van deze bloem willen vangen

op een foto

 

die jaren later valt uit

ongeordende stapels

over een dochtertje

 

dat naar wilde papavers ruikt.

 

 


 

 

Alles geeft, ademt, sluipt

door alles, een betegelde

vlakte vol kinderen, bomen

ruisende, een kermis stampend

in een middelgrote stad,

mussen kwetterend boven

een vrachtwagen die iets

lost, een klein kind: maaah

maaah, de kat na drieën die

sloom wat schroom strooit

in zon, de veelgewiegde

zwaargewonde zucht van

herkenning, de zin daaruit

zuigend, het vocht dat zingen

verbreidt tot wat het zonder

ons ook al zou doen,

 

dat, de hele dag lang.

 

 


 

 

Vandaag begint de herfst

al merk ik er nog weinig van

 

de hele zomer was de zon niet

zo diep in gedachten verzonken

dan nu zonder wolkje of wind

 

al liep ik meerdere keren

in de valstrik van spinnen

die herfst alvast onbeschaamd

naar zich toe trekken

 

zich rijker rekenen

dan ze werkelijk zijn

 

of dit seizoen al domein is

van hen- nu dagjesmensen

bospaden instromen

 

eindelijk zomer, alsnog-

 

 


 

 

Overal is lied

is gedicht

 

parelt ademtocht

tussen planken

van het gemoed

 

overal

dwingt iets

de nerf

 

tot onblusbaar

verlangen dat

onopgesmukt

 

bladeren

verdiept

in hun rood

 

tot het hart

van een tijd.

 

 


 

 

Zou je ’t kunnen

je zou ’t kunnen doen

 

het licht vragen

om inzicht

 

je zou ’t kunnen doen

hoewel ’t niet te vragen is

 

de bodem van water

wordt helder

 

wanneer zon

zich laat zien.

 

 


 

 

ZO’N ZON

 

 

 

 

Waarmee zal het breken

het ijs

in welk licht en in

welk moment van welke

weke pasgeboren dag.

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

 

December ligt niet in het midden van winter

en toch: voelen ons daar oud-opgeslagen

in een bedding van tijd

 

de rivier bijna droog

de walkant torent hoog boven ons uit

de zon laag  _  daarginds het silhouet

                                               van januari:

 

ademstoot van nieuw

 

glad, zuiver, in het koude gezicht

                                               van wat komt

 

            is winter nog lang-

nu geen groen dit wit kan beroeren.

 

 


 

 

Bij de eerste

de beste gedachte

aan zon wegsmelt

 

drempelloos wegstuift

bij een eerste gewaren

van wind

 

stenen los wrikt

om die pas op de plaats

 

onderkomens bouwt om naakt

te overschrijden wat stil

en eindeloos diep

 

ademt

in de klankkast

met vochtplek

 

waarin een ik bevroor

in een baai van licht.

 

 


 

 

Is dit het achterste van mijn tong

nee dit is het puntje van de stoel

het gesprek waar ik op inschuif

 

is dit de durf die ik me heb gewenst

nee dit is het geduld waarmee ik

van voor naar achter toe verhul

 

dit is een zeer dik boek samengevat

in een zin of negen en tussen de

regels door nog sluipt verzet.

 

 


 

 

Schamel staat geen voordeur open

stilte bestaat uit een schraal gehalte

van geluiden die te drinken zijn uit

wat zich strak nestelde op elkaar

 

deze halte legt zon een tapijt op

en filtert de toeslag van dromen

uit een eerder seizoen nog eens uit

 

het is winter en in een niet

te stelpen partijtje voetbal op

het donkergroene gras noem je dit

een gemankeerd verlokken van licht.

 

 


 

 

Soms moet je stoppen

met hangen van deuren

je lichaam vergooien

en storm het lied

laten zingen voor

wat het liefst

zou opengaan

voor ruimte voor

een nieuwere dag

 

soms moet je

echt laten liggen

raakt op de tast

de dingen-

 

ook jij

groeide

zo teer

in je steel

 

dat 'n

enkele

lompe zet

zou breken

 

wat in zon

op jou ligt

 

en in ogen

weerkaatst!

 

 


 

 

Door wat je nam

slechts, genomen

 

door wat je brak

door hete golven

 

sleurde, vuur

dat in je stak

 

daarvoor geen

water meer had.

 

 


 

 

Een toch plotselinge inval van avond

 

kietelt de teunisbloem

voorzichtig halfwijd open-

insecten vleugeltoppen lyrisch

tegen slapwiegend geel

 

een valavond wiegt

’n deur wat

op een kier

 

(licht giechelend wijkt

een verzengend

hartzeergehalte van zon)

 

evening

            primrose:

                        o yeah.

 

 


 

 

Sehnsucht-

 

’n avondzon overspoelt

opgeslagen verlangens

 

vaart een voordeur in

brengt iets exotisch

op gang

 

en kleurt mijn wangen

rozerood

bij noemen van jouw naam.

 

 


 

 

De tafel van het ontspringende

water, de wijn

 

het warme van slaap in

de middag daarna

 

de heftige vlammen in

de buik van nooit vergeten

 

de hitte van een

niet te verzadigen lied

 

het verliggen op de matras in het tuinhuis

de nog niet te ontnuchteren nasleep

 

van een avond die zich uitschonk

in ogen, vol was

 

en weelderig de afstand verwilderde

tussen ontwijken en lichaam.

 

 


 

 

Ik verweer

mij niet tegen verweren

 

wrijf me op met

een veel gebruikte lap

 

heb mijn koriander

onderhand

geplant in de stugblauwe

kleisoort

 

onverhoeds

zal iets goeds mij

ontvallen

 

dat naar wandluis

geurend zaad

 

gedroogd

om haar geur wordt benijd.

 

 


 

 

Over het bloeien vertellen de velden

            wanneer ze overgaan in

            het ene niet te eindigen lied

 

            dus zing het komende tegemoet

            laat je niet uit het veld

slaan door verwering

 

wakker van water dat klettert

op het tentzeil van een

onbewaakte week

 

een zomer die terugzinkt

in een netwerk van geur

 

en landschap dat naar liefde neigt.

 

 


 

 

Een ongeneeslijk kind

slaat het boek weer open

op plekken waar het ooit kwam

 

de loopkever in de berm

tussen ondoordringbaar

struikgewas

 

de voelsprieten waarmee

het lege plekken invult

langs het pad

 

dat onuitputtelijk wenkt.

 

 


 

 

Zie

een strobreed

 

op de weg

het glanst in de zon

 

wordt goud van verlangen

dat tepels niet hoeft

te beroeren

 

om te groeien

in het besef

 

iets komt

zonder meer.

 

 


 

 

Geef toekomst genade die het toekomt

dat het sneeuw mag zijn in zon

 

of een kaakslag die recht

zet wat scheef hing of

 

uit elkaar klapt en kloppen op

een oude deur zo wegpoetst of

 

krakend lacht in versleten taalgebruik

dat zomaar niet weg kon glippen voor

 

nieuw-