De
bizarre gebaren van het ritueel/Vaarwel aan een Cultus
"Kom in de Kerk" heet het uitnodigend op een
groot banier in het voorportaal
van het neogotische bouwwerk waarvan de klokken al even
uitnodigend hebben
geklonken en dat met al haar plaatsvervangende allure de
provinciestad toch
niet kan voorzien van een "echte kathedraal".
In de mist van mijn bijziendheid ontwaar ik in de verte
de kaarsen, de
gebrandschilderde ramen, de heiligenbeelden, de gouden
parafernalia:
symbolen van schoonheid en verhevenheid?. Een stem
begint te spreken,
wierook stijgt uit een offervat ten hemel. Een man vóór
me knielt, staat op
en knielt weer. Van ver komen de stemmen die ingezet
hebben met een lied. De
goegemeente vraagt met één gezamenlijke stem om
vergeving: "Kyrie Eleison".
Er is niets veranderd. Het ritueel is verstard; er is
niets nieuws aan
toegevoegd. De atmosfeer van het katholicisme, die zo
lang de stad bepaalde,
waarvan school, gezin, vereniging, fabriek doordrongen
waren, schijnt nog te
heersen. De stemmen stijgen op in de hoge gewelven als
willen zij een wreed
Opperwezen bedwingen en smeken en ze onderwerpen zich;
de aanwezigen
onderwerpen zich, kruipen door het stof voor de
Ongeziene, voor de
Onzienlijke.
Ik gruw van het gregoriaans dat voor mij geen
verhevenheid kan oproepen of
symboliseren en ik sluip weg; ik sluip weg langs de tot
het uiterste
toegetakelde Christusfiguur en ik gruw van de
ostentatieve verheerlijking
van leed en lijden, Ik sluip weg, ik kan niet meer
wachten op het "Te Deum",
op Mozart die zelfs van dit gebeuren nog iets kan maken,
die het op kan
heffen tot Kunst, tot doorvoelde emotie, al wordt hier
mijns inziens teveel
Genie aan verspild.
Ik wacht niet op de bizarre gebaren, weliswaar verankerd
in een cultus en
geschiedenis van twintig eeuwen, weliswaar een Liefde
symboliserend, waarvan
de maatschappij en de wereld echter niet blaken; een
Liefde waarvan zij
vervreemd zijn en die, zo is gebleken, zelfs vaak
ontaard is in de eveneens
bizarre gebaren van verschrikking.
|