Twee zussen in het museum
In het "glazen huis" dat de monumentale
toegang vormt tot het museum hebben
we afgesproken, mijn zus en ik. Figuurlijk gesproken
bevinden we ons eveneens in een "glazen huis" en moeten we vermijden met stenen te gooien.
Zij, mijn zus, was eens het kind en werd de vrouw die
ouders met mij deelde,
die een zolder met me deelde, die een leven met me
deelde tot mijn
toekomstige zwager haar kwam opeisen.
Zij was getuige van gebeurtenissen die zich ontvouwden
als een klassiek
drama. Zij leefde naast me, toegerust en fijn
bewerktuigd met haar zenuwen,
met fijnzinnig gevoel, met grote begaafdheid; onze
levens liepen als het
ware parallel, evenwijdig. Alles liet een afdruk in haar
ziel na als
voetsporen in het zand, als tekeningen in een
voorhistorische grot die nooit
meer uitgewist zouden kunnen worden, alles vervormde
haar ziel als koper
onder de gereedschappen van een edelsmid, als glas
geblazen door een
glasblazer in een onherroepelijke vorm: mijn zus was
getuige, stille getuige
op de achtergrond, als een toeschouwer van een
toneelstuk die aan de
handeling niet deelneemt, maar alles registreert met
scherpe ogen, met
accurate zintuigen, met een gevoelige en intelligente
aard.
Een jongen, die aan Botticelli doet denken en die juist
vandaag zijn eerste
werkdag schijnt te moeten hebben serveert ons
chocolademelk en daarna gaan
we kijken naar een film over linnenproductie en zien we
de oude
weefgetouwen, nu werkloos, staan met hun staketsel van
bruin glimmend hout
waarop men met fijne, glanzende draden de motieven in
het linnen weefde dat
bestemd was voor een feestdis. De andere, modernere,
mechanische
weefgetouwen zijn daarentegen volijverig bezig in een
gestaag ritme aan de
fabricage van kleden en wat dies meer zij en produceren
daarbij een sonoor,
eentonig geluid.
De stoommachine is een indrukwekkende, massieve,
zwart-glimmende kolos die
op zijn stille plaats in een uithoek van het museum de
herinnering aan een
voorgoed voorbije tijd voor altijd levend houdt.
Later wandelen we door de rustige straten van de
binnenstad en mijn zus
bewondert de gevels en de etalages die in haar dorp niet
zo veelvuldig
voorkomen en ze verwondert zich over de tropische
olijvenbomen in de
Stationsstraat, met grillige, knoestige stammen en
fragiele blaadjes die
trillen in een licht briesje.
De middag is harmonieus verlopen en onze zielen hebben
zich niet aan elkaar
gestoten of verwond. Bij het station omhels ik mijn zus
ten afscheid.
|