De
azalea
Verdriet spoelde aan op de kust van mijn leven als de
branding die nadert en
zich terugtrekt, die opnieuw nadert en opnieuw
terugdeinst. Op mijn wangen
voelde ik de zachte stroom van tranen kriebelen.
Het assortiment in de bloemenzaak was niet zo groot,
maar een azalea trok
mijn aandacht, Vader's lievelingsplant, gewoonlijk een
geschenk met zijn
verjaardag, in januari. Met haar zachtroze bloemen stond
ze daar te pronken
en ik nam haar mee, nam haar in bezit tegen betaling van
een luttel bedrag.
Op het dressoir toonde ze trots en lieflijk haar pracht.
De plant kon Vader geenszins vervangen: niet zijn
ijsblauwe ogen met de
pretlichtjes, die voorgoed afscheid van me hebben
genomen, niet zijn
vaderlijk-filosofische raadgevingen, niet zijn liefde en
vergeving.
Maar ik besproeide en besprenkelde de donkergroene
bladeren van de plant en
dompelde haar in lauwwarm water.
Steeds meer bloemen gaan open en tooien de kamer met
feestelijkheid.
|