De popkus
Het felbegeerde jongetje
was toch nog gekomen, na de meisjes, maar het zoontje en
het broertje was onstuimig, wild en ongezeglijk. De
moeder nam het mee naar de ongelovige arts, die telkens
verklaarde dat zij zich iets inbeeldde, tot ze het
jongetje zijn gang liet gaan en het hele bureau van de
dokter in wilde razernij afruimde en overhoop haalde.
Toen kwam zijn verklaring die door de ziel van de moeder
sneed: "Uw zoontje heeft een partiële
afwijking"
Maar toch: de beschavende
opvoeding mocht hem niet onthouden worden (waartoe ook
het kussen behoorde) en het jongetje moest geleerd
worden een onschuldige wangkus te geven, die hem immers
in zovele situaties te stade zou komen zoals de
goedbedoelende en liefhebbende moeder voorzag.
Met de inventiviteit van
haar liefde had ze bedacht het zoontje te laten oefenen
op een van de poppen van de zusjes en zo leerde het kind
kussen aan de hand van haar instructie: "Geef de
pop maar een popkus, Thijsje!"
En zo nam hij het
geleerde mee als herinnering aan zijn liefste moeder en
bracht hij het in de praktijk, droeg hij het met zich
mee tijdens de lange, woelige jaren in de inrichtingen
die zouden volgen, als een flauwe reminiscentie aan zijn
ouderlijk huis, aan zijn moeder en aan zijn lieftallige
zussen en hun lieftallige poppen
|