"Zij zullen uw
teedere ziel kwetsen" (Frederik van Eeden)
Hoewel hij jarenlang de
buurman was geweest van mijn inmiddels overleden moeder,
sprak hij mij niet aan toen ik hem ontmoette bij de
bushalte. Kennelijk vond hij het wel uiterst precair met
iemand in gesprek te komen die volgens zijn razendsnelle,
momentane berekening wel in het laatste stadium van
vertwijfeling en wanhoop moest verkeren; iemand die
nauwelijks nog familie bezat behalve een zieke zus en
zwakzinnige broer. Hij had er allerminst zin in de door
hem verwachte maar in feite niet bestaande sentimenten
over zich heen te krijgen als een plensbui waartegen hij
zich alleen kon wapenen met de paraplu van zijn
onverschilligheid.
Daarom zweeg hij
lafhartig en stapte snel in toen de bus voorreed.
Kennelijk behoorde hij eveneens tot de mensensoort
waartegen Vader zich ook nooit had kunnen wapenen: diens
kwetsbare hart lag aan de oppervlakte waar iedereen erop
kon trappen: hij voelde zich als een slak in een bak met
zout geworpen; als een slak die niet kon vluchten in
zijn huis. En zo was mijn hart als een gitaar waarvan de
snaren al te snel beroerd werden door vriend en vijand,
omstandigheden en wederwaardigheden van het leven. En ik
herinnerde me de slotzin van die magistrale roman,
waarmee ik op vijftienjarige leeftijd mijn toekomst
inging: "Zij zullen uw teedere ziel kwetsen"
|