Een kwetsbaar, wankel,
vergankelijk maar onvervangbaar bezit
Zal ik me altijd je kamer
blijven herinneren; je kamer met de fauteuils die
dienden voor onze gesprekken; gesprekken die we voerden
onder het licht van de zomer, onder schaduwen en regen
van de herfst en terwijl het buiten een witte wereld
was?
Zal ik later blijven
denken aan het tafeltje waarop je - gevoelig -
spulletjes gerangschikt hebt - koffiekopjes, een witte,
beschilderde kaars, meegebracht uit een kerk ergens in
België, de kleine lichtjes die ik je schonk?
Zal voor altijd je beeld
me voor ogen blijven: het beeld van een werkelijke
vriend die is gekomen na lange jaren, die naast me stond
als geen ander, die de verste uithoeken van mijn wezen
doorlichtte met de bliksemflitsen van zijn verstand en
gemoed?
Zullen deze beelden me
bijblijven als ik dreig te vereenzamen in een
maatschappij waarvan ik vervreemden zal en waarin geen
plaats meer voor me zal zijn?
|