Wanneer we
doelloos naar een egaal gekleurde muur zitten te kijken, en we in een
staat van afwezigheid komen te verkeren, lijkt zich de diepte van het
vlak te openen voor de geest, buiten de zintuigen om: zij komen buiten
spel te staan, en hangen rond in de verveling van de duur. Zij
behoeven permanente verandering en aandacht.
Zit er een
onregelmatigheid in de wand, valt het oog daarop en krijgt het de
aandacht, dan sluit de diepte zich. De spijker stelt het vlak in de
fysieke ruimte, en maakt het ons mogelijk, omdat we twee ogen hebben,
de afstand te bepalen van waarnemer en fixatiepunt. De ruimte van het
kleurvlak verdwijnt, de muur komt tegenover ons te staan.
Een monochroom
kleurvlak sluit een potentiële diepte in zich, een diepte die zich
tonen kan, wanneer de waarnemer de confrontatie met het vlak aangaat.
Het vlak moet gaaf zijn, het mag de ogen geen fixatiepunt bieden.
Een lijn is
een tralie voor de geest. De lijn belet de geest de ruimte van de
kleur te betreden: de ruimte van de picturale sensibiliteit.
Yves Klein is
de schilder van de kleur. Hij wil de geest de ruimte van zijn kleur
bieden, en lijnen belemmeren de doorgang.
Hij wil dat de
werking van de kleur zich optimaal manifesteren kan. Hij wil een
zuiver kleurvlak creëren, een vlak dat geen belemmeringen, in de vorm
van allerhande differentiaties van het beeld, aan de geest biedt. Hij
wil een vlak dat open staat voor de geest.
Daartoe moet
Kleins kleur puur en vrij zijn. Pigment is voor hem de meest zuivere
verschijningsvorm van kleur. Het zijn eilandjes van vrijheid voor hem.
Geen lijnen,
geen tekening, geen afbeelding. En één kleur, die hij kiest.
Ultramarijn.
Omdat alle
verf bestaat uit pigment en een aantal andere bestanddelen, dient hij
zijn eigen verf samen te stellen. Verf die voor 99% of meer uit
pigment bestaat en een vluchtig bindmiddel heeft. Verf die hij I.
K. B. noemt, International Klein Blue, en die hij
patenteert omdat zijn verf in aanvang het enige beeldmiddel is dat hij
als kunstenaar nog bezit.
Ten einde de
werking van zijn monochromen te kunnen optimaliseren merkt Klein op,
in de voorbereiding van zijn tentoonstelling in Krefeld in 1960, dat
hij het lichaam van de bezoekers als een gevangene zou moeten
behandelen. Een ketting met een loden bal aan de benen, bij de entree
aangemeten, zou de beleving van de werken zeker ten goede komen. De
kogel moet wel enig gewicht hebben, opdat de monochromen per stuk een
minuut of twintig aandacht kunnen krijgen.
De fysieke
intensiteit, de kleurkracht, van het I. K. B. is zo groot, dat wanneer
wij gehoor geven aan Kleins verlangen ons voor twintig minuten en meer
over te geven aan het monochroom, we zien dat het vlak dat de kleur
draagt, en zelfs de verf, lijkt te dematerialiseren. De ervaring van
het I. K. B. lijkt de materie achter zich te laten. De geest komt te
baden in de ruimte die geboden wordt, en de zinnen worden
achtergelaten, als vuile schoenen voor een deur.
Het werk
ontstijgt, met zijn waarnemer, de wereld van de materie, en houdt zich
op, voor de duur van het proces, in de wereld van picturale
sensibiliteit en iets wat wij geest plegen te noemen. Geest in de
staat van wakende slaap, en de sluimerende zinnen in de achterzak.
Hier
verschijnt voor Klein kleur, in de kracht van haar zuiverheid. Hier,
voorbij aan de materie, verschijnt het ware werk dat hij gerealiseerd
heeft.
Het monochroom
in de fysieke wereld is slechts de toegangspoort voor de waarnemer,
die, wanneer hij zich laat opgaan in de waarheid van het werk,
zichzelf ontmoet als geestelijk lichaam.
We leven, in
Kleins ogen, aan weerszijden van het oppervlak.