|
Bijlage
|
kaajbuuter
► kaajbuuter
In december 1933 en januari 1934 ontspon zich
in de Nieuwe Tilburgsche Courant een zeer uitgebreide
discussie over de betekenis en herkomst van het scheldwoord dan wel
de spotnaam 'kaajbuuter', waarin zeer uiteenlopende theorieën
de revue passeerden , alsmede een
aantal andere Tilburgse scheldnamen.
Dit dossier bevat de complete teksten van deze discussie,
gedigitaliseerd door Ben van de Pol.
Over Kaaibut(t)ers en Peestekers
Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 8 december 1933
Uit: Folklore 2
DONGEN
Peeboeren; ook wel Peestekers.
De overlevering wil dat in Dongen veel roode peeën oftewel wortelen
werden gegeten.
Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 9 december 1933
Uit: Folklore 3
In Tilburg spreken we nog altijd - zonder meer - van de "Turken",
als we de bewoners van "over de lijn" willen aanduiden. De
oorspronkelijke beteekenis was echter: lompe, onbeschaafde menschen.
Alsof die in het Zuidelijk stadsdeel ook niet zullen gew oond hebben,
toen de beschaving en de welvaart nog geen burgerrecht verkregen
hadden in Brabant!
Cornelissen maakt ook nog melding, voor onze eigen gemeenschap, van
den meer vreedzamen naam van: Keibuters. Buten beteekent in 't
Kempisch dialect zegt hij: met den riek in den grond werken om
onkruid, wortels en aardappelen uit te steken. De spotnaam zou dan
beduiden: menschen die met 'n riek keien uit den grond "buten".
Van Dale in zijn groot woordenboek der Ned. Taal spreekt echter van
"buten" als van verstoppertje spelen. In Westelijk Noord-Brabant was
ongeveer 40 jaar geleden 'n straatspel in zwang, waarbij groote
klinkers werden gebezigd. En als er nu een 'n onrechtvaardigen worp
deed, dan voerden de kameraadjes hem onmiddellijk tegen: Neen, dat
"buut" niet. Dat geldt niet, dat telt niet. Is dat spel altemet ook
ooit in Tilburg in zwang geweest? Bij de "Kaaibuters"?
Wat de beteekenis van het werkwoord "buten" aangaat: Tilburgsche
kinderen gebruiken nog de uitdrukking: "onrechtverdigheid zal
bebuten kommen".
Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 13 december 1933
Kaaibutters en messentrekkers
Met veel belangstelling heb ik de folkloristische bijdragen gelezen
over Brabantsche benamingen. Het woord "keibuter" trok mijn
aandacht. Inderdaad werd dit woord veertig, vijftig jaar geleden
door de jeugd gebruikt en het zal wel in verband staan met "dè buut
nie" of "dè buut wèl", waarmede wij toen ruzie kregen over den loop
der "kaaischeuten" in de driehoekjes of "pötjes" die wij in het zand
trokken of uitholden voor het knikkerspel. Maar dan zal dunkt mij de
beteekenis van "buters" wel niet ver van het Fransche woord "but",
doel, liggen. Zooveel is zeker, dat wij het, als wij rond de
"Haaikesche Kerk" en op de plaats waar thans de botermarkt staat en
dat een met 'n hek afgemaakte "waai" was, naast den stal der
expediteursfirma Broeckx, niet "buten" maar "horentje" noemden.
Wanneer ik mij goed herinner, maar ik was een geïmporteerde en heb
't niet zeker, werd het woord "kaaibuter" ook als scheldnaam
gebruikt voor politieagent of veldwachter, met verachting
"vetwaaier" gezegd. Als mijn herinnering juist is, komt men dan tot
den uitleg dat een "kaaibuter" iemand was, die z'n doel op de straat
vond. Als 't niet zoo is, zal de folkloristische medewerker het
misschien wel weten uit te vinden. Mogelijk weet deze of gene
zestigjarige er licht over op te steken. Folkloristisch is 't de
moeite waard.
Wat daarvan zij, de toenmalige "hoofdcommissaris", wijlen de heer
Arnold, die in de Kloosterstraat tegenover den ingang van de
Zusterschool woonde, had niet zooveel zorg met de finantiën der
politie als thans zijn opvolger, de heer Preusting. Er waren er
geloof ik een vijftiental*, die wel een sabel doch ook trouw
een stok droegen. Eigenlijk een vooruitlooper en een heel logische
op den gummistok. Zoo onpractisch was die stok nog niet. Wij als
jongens hadden voor die stokken meer ontzag dan voor hun sabels, die
alleen getrokken werden bij de dronkemansruzies en steekpartijen,
die toen inderdaad veel voorkwamen. Bijna iederen Zondagavond. Er
was trouwens ook een "Korvelsche Schuit", waartoe ook de smokkelaren
behoorden, die het zout uit België over de grens haalden en ergens
bij een kruidenier op Korvel afleverden.
Zonder iets aan de verdiensten van wijlen commissaris Soentjens af
te willen doen, zijn de dronkemanstafereelen meest verdwenen door de
verbeterde maatschappelijke toestanden en de drankbestrijding. De
ondervoede lichamen der arme jonge fabriekswerkers - ik zie ze nog
met de handen in den zak in de open duffelsche blauwe jasjes langs
de straten zwerven (zij "deden" zelfs dronken nu en dan als zij 't
niet eens waren) - konden de jenever niet verdragen, al was er in de
kroegen nog zooveel water bij gedaan. Tilburg verdiende daarom niet
den kwaden naam, eerder om de slechte sociale toestanden, en de
beklagenswaardige messenstekers wel wat clementie als 't mes
noodlottig terecht kwam, wat nu en dan een doodslag tot gevolg had.
Onze Lieve Heer moge beletten, dat wij weer naar die donkere,
sociale misstanden terugmoeten. Dat hopen waarschijnlijk velen met
een
Ongenoemden Belanghebbende.
* Er was één "inspecteur", ondercommissaris geheten, de waardige
heer Caarls, later "hoofd"commissaris geworden. Hij had geen
uniform, alleen een platte pet met 't zilveren drietorenwapentje. De
politie droeg ronde zilvergegalonneerde petten, het model toen in
het leger door de officieren gedragen. De uniformen waren licht
marmerblauw met groote verzilverde knoopen. Het had alles eigen
cachet, zeker ook de pet. Waarom men in ons land tot zelfs bij de
tramwegen hier en daar al die platte Russisch-Bulgaarsch-Duitsche
petten van on-Hollandsch model heeft ingevoerd, lijkt mij een
raadsel. Zoo mooi zijn ze niet.
Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 14 december 1933
Over het woord "Kaaibuters"
Naar aanleiding der artikelen over Folklore en het ingezonden stuk
van gisterenavond over de herkomst van het woord "Kaaibuters", welke
naam men vroeger aan de bewoners van het Zuidelijk stadsgedeelte
pleegde te geven, waartegenover de bewoners van over de lijn of van
"geenen kaant" "Turken" (het Turkenland) werden genoemd, ben ik zoo
vrij te trachten hierover eens nadere verklaring te geven, eene
verklaring die volgens mijn bescheiden meening de juiste is.
Het is een bekend feit, dat er tusschen de bewoners van het
Noordelijk en het Zuidelijk stadsgedeelte altijd eenige naijver
bestaan heeft. Ik en velen met mij hebben dit altijd afgekeurd en
reeds vele generaties voor ons; maar 't feit is er nu eenmaal en wij
hebben het te aanvaarden, al moet aanstonds worden toegegeven, dat
het wegnemen van de oorzaken voor het algemeen welzijn en de
broederliefde zeer bevorderlijk is.
Het Goirke en Veldhoven heeft altijd het gevoel gehad, en reeds
eeuwen lang, dat Heuvel en Heike den boventoon wilden voeren en in
'n voordeeliger positie verkeerden. 't Goirke hing er zoo maar bij,
althans zoo meende men. Op 't Heike was de groote kerk, daar was de
markt (in 1804 heeft men ook getracht op de Veldhoven een markt te
krijgen, doch zonder succes). Alles wat iets officieels was, post,
raadhuis enz. dat was op Heuvel en Heike; daar was het centrum van
Tilburg, waarop 't Goirke ook nu nog naijverig is. Toen het spoor
kwam, richtte zich het front naar 't Heike en het stomme ijzer
bracht nog meer scheiding.
In vroeger eeuwen, omtrent het jaar 1680, gebeurde er iets, dat de
lieden van 't Goirke en Veldhoven een doorn in 't oog was. De
Heuvelstraat werd bestraat, kreeg keien (cassayen), waarom die
straat voortaan de steenweg of cassayweg werd genoemd (1). Het
spelen met knikkers (ook met noten) was in die jaren een
geliefkoosde bezigheid. Dat konden nu voortaan de lui in 't dorp met
"keien" beoefenen, en waar het woord but als doel waarde heeft,
noemden de lui van 't Goirke in hun naijver en jalouzie de lui in 't
dorp "Kaaibuters". De lui van 't Heike, ook niet mis, noemden de
bewoners van 't Goirke en Veldhoven "Turken", bewoners van 't
Turkenland, dat is van de woeste streek, waar men nog niet op de
goede wegen zooals in 't dorp kon bogen. Dat er altijd groote
naijver bestaan heeft, blijkt wel uit de rijmpjes. "Zij de pracht,
en wij de macht (geld)" of "Zij de zwiet, maar wij de piet", enz.
enz. De benamingen "Kaaibuter" en "Turk" hebben dus volgens mijne
meening den oorsprong uit het jaar 1680 ongeveer.
Ik meen hiermede iets te hebben bijgedragen om de strijdvraag tot
oplossing te brengen. Ik wil echter nog opmerken, dat niet alles uit
het verleden goed is en dat het aanbeveling zal verdienen om beide
woorden maar voorgoed in een glazen kastje in 't museum te zetten,
als voorbeeld van onverdraagzaamheid, weinig burgerzin en weinig
naastenliefde, dat onze voorouders niet gesierd heeft. Gelukkig
beschouwt men die woorden nu in het licht van de geschiedenis.
LAMB. G. DE WIJS
Tilburg, 13 Dec. 1933
1. Later volgde 't Nieuwland enz.
Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 16 december 1933
Nog eens Kaaibuters
Ongenoemde belanghebbende roept een of andere zestigjarige op (en
daar kan ik me bijrekenen) om een verklaring te geven van het woord
"kaaibuter". Het antwoord van den heer de Wijs, dat meer den
oorsprong aangeeft, zal, wat dat betreft, wel juist zijn, maar waar
Z.Ed. de "beteekenis" zoekt in het spelen met keien en de vertaling
van "but" in doel, geloof ik, dat hij en ook de schrijver van
Woensdag er glad naast zijn.
Kijk eens, as me vruger spraken van "dè buut nie" of "tikkes en
schuddes buut", dan bedoelden we, dit of dat telt niet of telt wel.
Tellen hier voor gelden. In dezen zin wordt "tellen" ook nog heden
veelvuldig gebruikt. Dus zoo vertaald is "kaaibuter" "keienteller",
de tegenwoordige scheldnaam onzer politieagenten. Dat hierin
"tellen" in een andere beteekenis wordt gebruikt, speelt in de
volkstaal geen rol en is ook slechts oogenschijnlijk, want als men
bij het spel het gezegde "dè buut nie" voor "dat telt niet"
gebruikte, was de bedoeling: deze of die behandeling telt niet mee
in de regels van het spel en m.i. spreekt hieruit weer de tweede
beteekenis van tellen, getallen noemen.
Maar we hebben nog een ander woord waarbij "buter" gebruikt wordt,
namelijk "ketelbuter" en daarmede is dan bedoeld de vroeger reizende
ketelmaker, meer speciaal de huishoudelijke koperen waschketels,
voor korten tijd nog algemeen in het gebruik. En hier beteekent
buten slaan, kloppen. Dan zou dus kaaibuter beteekenen keiklopper en
slaan op het leggen der keibestrating, waardoor dan in den oorsprong
dezer benaming volgens den heer de Wijs ook de beteekenis ligt. Zoo
gezien zou het "buut" in het meergenoemde kindergezegde, daarmede
geen verband houden, of men zou het moeten omzetten, in plaats van
"het telt niet" in "het klopt niet" met de spelregels.
Wie geeft nog een andere verklaring?
LOWIE VAN DORRUS MISTERS
Nieuwe Tilburgsche Courant - maandag 18 december 1933
Aanvulling "Kaaibuter"
Zaterdag jl. gaf ik twee verklaringen van het scheldwoord
"Kaaibuter", waarvan m.i. de laatste als keiklopper, keilegger, de
ware moet zijn. En dit te meer, omdat daaruit logisch volgt, dat de
naam "kaaibuter" als woord op zich zelf in 't geheel geen scheldnaam
is, maar gewoon een beroepsnaam evenals ketelbuter. Is het evenwel
toch als scheldnaam bedoeld, dan volgt daaruit, dat het beroep van
keilegger destijds een geminacht beroep was, evenals voor eenige
jaren nog dat van straatveger en putjesschepper.
LOWIE VAN DORRUS MISTERS
Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 20 december 1933
Het woord Kaaibuters
Geachte heer "Misters",
Ik ben dezer dagen wel wat met werk overladen, doch ik kom op het
woord "Kaaibuters" over eenige dagen, na de zg. "leege" dagen,
terug. Mogelijk heeft de schrijver van de artikelen Folklore nog
iets te zeggen.
Ik waardeer het ten zeerste, dat u het met mij eens is omtrent den
OORSPRONG van het woord. Wat de beteekenis aangaat, daarover is nog
veel te zeggen; we worden het samen wel eens.
Tot kijks dus,
LAMB. G. DE WIJS
Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 20 december 1933
Uit: Folklore 5
De bespreking van wat er eigenlijk met "Keibuters" bedoeld is, heeft
een ander lezer aanleiding gegeven om mij een uitvoerig epistel toe
te zenden. 't Is 'n geboren "Hollander", die al jaren in Brabant
woont en altijd veel genoegen heeft geschept in de bestudeering van
folklore en etymologie. Wat het woord "buter" aangaat - door v. Dale
verklaard als "verstoppertje spelen" - deelt hij mede, dat vroeger
in Utrecht onder de jongens twee spelen in zwang waren - beide 'n
soort verstoppertje - geheeten "vijfhonderd" en "buut om 't blok".
"Het blok" - legt hij dan nader uit - is een huizenblok omringd door
vier met elkaar in verbinding staande straten. Een huis daarvan
wordt uitgezocht als "buuthok" waar één jongen staat die "zoeker"
is. De jongens loopen weg (móéten echter in het blok blijven) en
roepen op den hoek "buut", kom maar! Dan mag de "buter" de jongens
jagen en "buten" of "buit" maken. Kunnen zij hem ontloopen en het
"buuthok" bereiken, dan zijn zij vrij, d.i. binnen het vrije gebied.
Het is een oud jachtspel. "Buut" beteekent "buit" en de "buter" is
de jager. Dat dit later de beteekenis kreeg van verstoppertje
spelen, moge men aannemen, doch wie het "buutspel" nog kent, weet
ook, dat daar geen verstoppertje bij te pas komt. Dit is wel het
geval met "vijfhonderd", dat eveneens om de huizenblokken gespeeld
wordt. Hierbij verbergt men zich echter voor den zoeker om eveneens
te trachten "vrij" te komen. De vanger telt tot 500 eer hij gaat
"zoeken".
Er staat nog veel meer in het epistel van dezen briefschrijver, dat
belangstelling verdient. O.a. over het woord "peesteker", dat
dezerzijds inderdaad onvoldoende verklaard is. Wij komen daarop nog
even vluchtig terug.
Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 21 december 1933
Aan den schrijver van Folklore
Geachte Heer,
Waar u het woord "kaaibuter" tracht te verklaren door er "buter en
buut" bij te halen uit Holland en Utrecht, moet ik u toch opmerken,
dat bedoeld woord een echt Tilburgsch woord is en met "buit of
buiten" niets uitstaande kan hebben om de doodeenvoudige reden, dat
de Tilburger de ui-klank van het Nederlandsch niet in zijn dialect
met "u" vervangt. Daarentegen wel de oe-klank, bijv. vroeger-vruger,
zoet-zuut, koeien-kuuj. Het Nederlandsch voor "buten" is dan ook
"boeten" en beteekent zooals ik reeds zei Zaterdag jl. slaan,
kloppen. Wanneer het tegenwoordig op de fabrieken "ketelbunen" is,
noemt men de werklui die dat opknappen, nog wel eens "ketelbuters"
omdat ook hun werk hoofdzakelijk is: kloppen met de bikhamers of
bikken.
Waarom zoo ver gaan zoeken wat toch voor de hand ligt? "Kaaibuter"
is keilegger en niets anders.
LOWIE VAN DORRUS MISTERS
PS Wat het woord "peesteker" betreft, geloof ik niet, dat een
Tilburger er moeite mee heeft. Peesteker is een boer en peesteken
een deel van het boerenwerk, vooral najaars- en winterwerk, en omdat
nu ook in den tijd der lange avonden veel kaart wordt gespeeld en
men den boer in dien tijd bijna niet anders zag dan bezig met peeën*
steken, was het heel natuurlijk als men in het kaartspel de boeren
betitelde als "peestekers".
* Bedoeld zijn de hier geteelde gele veldwortelen, uitsluitend
gebruikt als veevoeder. Nu de akkers rond Tilburg meer en meer
verdwijnen, ziet men ze niet zoo veel meer, maar vroeger gingen de
schooljongens dikwijls op den loop voor den boer, als ze bij het
gaan naar en komen van school op het peeënveld hun zakken vulden.
Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 28 december 1933
Ingezonden Stukken
Donderdag jl. noemde ik peesteken een boerenwerk van najaar en
winter. Voor Bovenmoerdijkers, steken is rooien, zooals aardappelen
worden gerooid met een riek, reek, met platte tanden (de riek met
ronde tanden wordt meestal gebruikt als mestvork). Nog een ander
boerenwerk in dit jaargetijde is het "gruun" (knollen) plukken.
Beide producten peeën en knollen werden dan naar de boerderij
gereden en gestort bij het plukselkuiltje. Vroeger zag men bij elke
boerderij een kuiltje en een aardhoop. Het kuiltje werd gebruikt om
de veldvruchten voor veevoeder, zooals de bovengenoemde, te
wasschen. Dit geschiedde met de lange rijf, die ook bij het hooien
wordt gebruikt.
De aardhoop was gewoonlijk gedekt door boekende (boekweit) stroo.
Tegenwoordig ziet men bijna geen boekent meer verbouwen, maar een
veertig, vijftig jaar terug was dit algemeener. Vooral was het de
gewoonte om pachtland het laatste jaar met boekweit te bezaaien.
Natuurlijk was er al op gerekend, door het teelen van verschillende
gewassen (wisselbouw), zooveel mogelijk van den grond te profiteeren
met heel weinig of in 't geheel geen bemesting, maar het laatste, de
boekweit, werd zeker nuchter zonder bemesting gezaaid en moest de
grond geheel uitpieren zooals men dat noemde.
Na het dorschen van de boekweit werd het stroo, dat blijkbaar geen
voedingswaarde heeft, over den aardhoop uitgespreid. Deze aarde met
stroo was bestemd om als de stal (putstal) uitgemest was, deze weer
aan te vullen. Nu de putstal zoo goed als tot het verleden behoort,
overal ziet men de zg. Hollandsche stal, zijn bedoelde hoopen ook
verdwenen, maar de ouderen onder ons zullen ze zich nog wel
herinneren.
LOWIE VAN DORRUS MISTERS
Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 30 december 1933
Uit: Folklore 6
Toen ik me in een der vorige bijdragen tot Dongen begaf om te
speuren naar oude bijnamen voor de bewoners van dit nijvere dorp,
bepaalde ik mij tot het opslaan van het werk van dr. Cornelissen. En
dan nog slechts tot dien eenen spotnaam van "peeboeren" en
"peestekers". Ik had er nog bij kunnen voegen, dat er vroeger een
lakenindustrie gevestigd is geweest. En omdat die nijverheid
dezelfde behoefte had aan ammoniakbestanddeelen als de Tilburgsche,
de Dongenaren dus een eender epitheton droegen. U kent 't nu wel.
Intusschen dient erkend, dat aan 't scheldwoord "peesteker" in het
Brabantsch nog een heele andere beteekenis wordt gehecht dan dr.
Cornelissen eraan toekent. Mijn briefschrijver van den vorigen keer
acht zelfs de uitlegging van dr. Cornelissen ten eenemale foutief.
Hij schrijft: "Peestekers" is m.i. niet het gevolg van het veel eten
van peeën oftewel wortelen. Onder "peesteker" wordt verstaan een
echte "vuile meensch", d.i. een die een halve cent vierendeelt. Zij
nl. die peeën, d.i. "varkens- of koeienkost" gingen steken, omdat ze
te gierig waren om fatsoenlijker eten te gebruiken, kregen dezen
scheldnaam.
Naar ik meen, peilt mijn briefschrijver met zijn uitleg veel dieper
de wezenlijke beteekenis van het woord "peesteker" dan dr.
Cornelissen, die eenvoudig de letter verklaart. Wanneer wij hier
praten van 'n "peesteker" dan bedoelen we aan te duiden de
eigenschappen van 'n gierig, kortzichtig individu, dat geen
omgangsvormen heeft en in hooge mate ook lijdt aan 'n onbehoorlijke
mate van eigenliefde.
Nieuwe Tilburgsche Courant - woensdag 3 januari 1934
Over de beteekenis van het woord Kaaibuters
De "Kaaibuters"-kwestie heeft de laatste dagen heel wat tongen in
beweging gebracht en ook eenige snuffelaars naar de pen doen
grijpen. Wij hebben het medegemaakt, dat eenerzijds er diepgaande
beschouwingen over werden gehouden, terwijl een andere partij maar
niet begreep, dat het zooveel stof deed opwaaien. Och, is de kwestie
nu zoo ernstig? Heelemaal niet, maar dat zij zooveel personen tot
nadenken stemde en getracht werd om door in het verleden te schouwen
een uitleg van het woord te vinden, bewijst op de eerste plaats, dat
over het algemeen veel belangstelling wordt gekoesterd voor het
verleden van de stad en de Folklore (à la van Lennep en Tergouw en
de hedendaagsche, om in de terminologie van den heer v.d. Ven te
blijven) en ten tweede, dat 't peil van de gesprekken boven het tot
heden gevolgde gaat, en last but not least, dat een populair
wetenschappelijk onderwerp z'n lezers wel vindt. Ik heb amice
Misters beloofd "na de leege dagen" (de zetter had er "veege dagen"
van gemaakt) op de kwestie terug te komen. Ofschoon de leege dagen
pas na Driekoningen voorbij zijn, wil ik de zaak wat bespoedigen en
trachten nog een nadere verklaring te geven.
Volgens mijn bescheiden mening is "buter" nog een overblijfsel uit
het Middelnederlandsch. Nu is het Middelnederlandsch nergens zoo
goed nagebleven als juist in de Zuid-Nederlanden, Vlaanderen en
Belgisch en Nederlandsch Brabant. Wij zullen daarom eens gaan zien
wat het Middelnederlandsch woordenboek van Dr. Verwijs en Dr. Verdam
er van zegt. Buter kan een afleiding zijn van buiten (is buten) en
dan samengesmolten met den derden naamval tot buter, bijv. buter
bossche, buiten het bosch. Dit buter heeft echter voor ons geen
waarde. Verwijs en Verdam geven over deze materie een paar klein
gedrukte bladzijden, doch omwille van het populaire zullen wij niet
te diep op een en ander ingaan, doch slechts dat er uit puren wat
voor ons betoog hoogst noodig is.
Wanneer zij het woord ketelboeter noemen, dan zeggen zij, dat is
gelijk aan ketelboter, ketelbuter of ketellapper. Boeten, zeggen
zij, is 't Middelnederlandsch voor verbeteren, opknappen,
herstellen. "Dat gheen ketelboetere achter straeten ga met slotele
te vercopene. Dat gheen ketelboetere, die niet vrij guldebroeder en
es, sal gaen achter straeten met ketelen, no met slotelen, no met
ouden, no met nieuwe", zoo zegt Gilles de ketelboetere in de
rekeningen van Gent. Een ketellapper moest lid van het gilde zijn,
alvorens met zijn waar langs de straten te mogen venten. En verder:
"Eijne ketelbueter van pannen, ketelen ende trotten".
Voor het woord ketelboeter gebruikte men vroeger ook wel, zeggen
Verwijs en Verdam, ketelbinder, soms in een verkeerde lezing
ketelbonder. Verwijs en Verdam spreken nergens van kloppen voor
boeten of buter, doch slechts herstellen, verbeteren. Nu kan bij dit
herstellen wel kloppen noodig zijn, doch een concrete benaming wordt
er zoo niet aan gegeven. Zij spreken wel van ketelboter.
Laat ons nu Oudemans eens nagaan wat deze over "botten" zegt.
Botten, zegt hij, is stooten, aantikken, ook als een kaatsbal
opspringen, opstooten. Dan is botten ook: met dobbelsteenen valsch
spelen; een botter is een bedrieger. Is nu kaaibuter oorspronkelijk
kaaibotter geweest? Hebben de Tilburgers er in het idioom van de
plaats kaaibuter van gemaakt? Het buter van kaai zou niet hetzelfde
zijn als buter van ketel? Zou ketelbuter, ketellapper kunnen komen
van ketelbuyscher, ketelbutzer (Duitsch)? Dat zijn allemaal vragen,
die wij ons te stellen hebben. En het antwoord kan zijn, dat buter
van botten veel kans heeft een rol te spelen in de afleiding.
Het spelen met knikkers, op zijn Tilburgsch "kaaischeuten", werd in
vroeger dagen hier veel beoefend. In "kaaischeuten" hebben we weer
dat kaai, dat we ook in ons woord kaaibuter terugvinden. Hebben de
lui van 't Goirke in hun naijver dan bedoeld, dat de lui in 't dorp
nu de keien als kaaischeuten konden gebruiken (toen de Heuvelstraat
in 1680 met keien werd belegd)? En hebben zij misschien daarbij nog
een leelijke verdachtmaking bijgevoegd, dat het "kaaibotters" waren,
d.w.z. dat zij nog valsch speelden bovendien? Naijver is altijd een
leelijk ding; het slaat zoo gauw tot verdachtmakingen over. Of
hebben zij slechts zeer simpel willen zeggen, dat het kaaibotters
waren in de beteekenis "kaatsers met keien" (stooten is ook wel
werpen, opstooten, kogelstooten, kogelwerpen).
En nu de conclusie. Deze is: kaaibuters zijn geen keileggers,
keikloppers, maar spelers met keien, stooten, werpen of hoe het spel
dan ook gespeeld werd, maar niet valsch. Maar, zal men ons
tegenwerpen, waar blijft nu "het buut nie". Dat is volgens ons als
volgt uit te leggen. Wanneer men het oude plaatje van het stadhuis,
geteekend in 1848 door Van Tulder, beziet, dan ziet men op den
voorgrond vier kleine kaaibuterkes, 't zijn jongens die met
kaaischeuten aan 't spelen zijn. Met een kaaischeut botten is
aantikken zij de andere, tenminste dat willen zij, maar als het niet
lukt, nu dan heeft de eene kaaischeut de andere niet geraakt, niet
gebot en dus het buut nie wat, dat wil zeggen, dat de worp niet
telt.
Zou onze conclusie niet de juiste zijn en kaaibuter werkelijk
keilegger of keiklopper beteekenen, nu dan besparen we ons de
mogelijke verdenking, dat onze voorouders den anderen voor een
valsche speler kunnen uitgemaakt hebben en onze achting voor onze
voorouders stijgt nog hooger dan deze al was. Keilegger kan
heelemaal geen scheldnaam zijn, evenmin als dit met kaaibuters,
spelers met keien als knikkers kan zijn. En bovendien, men moet niet
alles direct van den hevigen kant bezien. Een beetje humor mag er
gerust zijn, als 't maar gezonde humor is.
Wij nemen hiermede afscheid van het woord kaaibuter en spreken den
wensch uit, dat de schrijver van de artikelen over Folklore nog
menigmaal dergelijke stofopwerpende punten moge aanraken.
LAMB. G. DE WIJS
NB In mijn oogen is een "peesteker" een persoon, die graag altijd
voor 'n dubbeltje op den eersten rang wilde zitten. Hij is, zegt men
op z'n Tilburgsch, ook "interessaant", iemand die 't uitzoekt.
Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 5 januari 1934
Ingezonden Stukken
Alvorens verder te gaan met het beschrijven van voorbije
boerengebruiken, wil ik toch eerst even repliceeren aan mijn beide
opponenten, den heer de Wijs en de schrijver der Folklore-artikelen.
Vriend de Wijs, het spijt mij van den eenen kant, dat ik mij met uw
betoog over kaaibuter niet kan vereenigen, het lijkt mij te veel
gewrongen, geforceerd, maar van den anderen kant brengt het
ru(oe)ren in het bezinksel van het verleden weer namen en zegswijzen
naar boven die anders wellicht op den bodem bleven rusten. Zoo
spreekt u over "botten", in het Duitsch "buttern", dat beteekent
stooten, aantikken, opspringen, opstooten van een kaatsbal en vraagt
of dit in het idioom niet is veranderd in buten? Hoogst
waarschijnlijk niet, want we gebruiken dat woord nog in Tilburg in
de beteekenis van stooten. Zoo noemt men het stooten met kop of
horens van geit of bok en hunne lammeren "butten". Het opstooten van
kaatsbal of proem noemen we "bonken". Nu het woord boeten, dat naar
mijne opvatting slaan, kloppen, meer in 't bijzonder hameren moet
beteekenen, wordt in het Duitsch vertaald met büszen, in het Fransch
met reparer en in deze beteekenis spreken de visschers van hun
"netten boeten". Maar omdat de Duitscher het büszen noemt, is het er
niet van afgeleid.
Het schijnt echter wel dat de beteekenis van hameren, kloppen,
plaatselijk of gewestelijk is, maar die beteekenis spreekt duidelijk
uit het woord ketelboeter, daar een koperen ketel, zooals
oorspronkelijk bedoeld, maken of repareeren zonder hamerkloppen niet
mogelijk was. Zoo'n nieuwe ketel werd uit één stuk koperplaat
gehamerd, een die gerepareerd moest worden, werd met een nieuwe
plaat over het lek met klinkbouten dicht gehamerd. Bij het gebruiken
van het woord klinkbouten rijst bij mij de vraag zit daar de
oplossing misschien? In mijn eerste schrijven van 16 Dec. jl. sprak
ik van reizende ketelbuters, die gewoonlijk in den vorm van
zigeuners uit Zuidelijke richting tot ons kwamen en nu ligt het voor
de hand dat die menschen, die meer Fransch dan Nederlandsch kenden,
bout uitspraken als boet en bij het rondgaan langs de woningen om
werk op te halen, dit den bewoners duidelijk trachten te maken door
te spreken van boeten. Daar ook de kei, nadat hij met de hand op
zijn plaats is gelegd, door hameren in den juisten en gewenschten
stand wordt gebracht, kan het wel niet anders of buter heeft in
beide woorden kaaibuter en ketelbuter dezelfde beteekenis.
In de woorden kaaibuter en kaaischeuten is in "kaai" dit
onderscheid, dat in het eerste woord kaai een zelfstandig naamwoord
is en in het tweede een bijvoegelijk naamwoord, dat duidt op een
substantie van de scheuten of knikkers. Ik sprak daar straks van
proem. Dat is een hele groote kaaischeut. Daar werd naschieterke mee
gespeeld en door de meisjes veelal gebruikt bij het bikkelen. Ook
werd hiervoor wel 'ns gebruikt de ijzeren proem (bal), maar die
bonkte niet zoo goed.
Waar u verder het woord kaaibuter in verband wil brengen met spelen
met kaaien in plaats van met kaaischeuten, breng ik u in herinnering
den oorsprong van het woord als bijnaam voor de Zuidelijke bewoners
van Tilburg volgens uw artikel van 14 Dec. jl. U zegt daar dat het
is voortgekomen uit de afgunst van de Noordelijken. Wat wilden de
"Turken" dan? Zij wilden een bijnaam geven om het feit der
bestrating, van het keien leggen, te doen uitkomen. En nu gaat het
toch niet op, dat de te geven scheldnaam of liever bijnaam zou slaan
op kinderspelen. Het was het volk, de volwassenen, die bedoeld
werden, en die speelden niet met kaaischeuten, net zoo min als de
kinderen met kaaien, enkele uitzonderingen tijdens het leggen buiten
beschouwing gelaten, maar de bestrating eenmaal gelegd, zal de
politie, al was er nog zoo weinig, er in de hoofdstraat wel voor
gewaakt hebben, dat ze met dat doel niet meer werden opgebroken.
Daar het woord kaaibuter evenals ketelbuter een ietwat onguren klank
(niet beteekenis) heeft, was dit woord voor het doel der "Turken"
het meest gewenschte. Uw verklaring van "het buut niet" is ook
onjuist. Dat werd niet alleen gezegd bij het spelen met knikkers,
maar bij elk spel, en van elke handeling in strijd met de geldende
spelregels. Nee, Amice, het Tilburgsch dialect laat zich niet gieten
in de door u gewenschte vormen.
In uw onderschrift over peesteker zegt u zoowat hetzelfde als de
schrijver der Folklore-artikelen, namelijk dat daarmee wordt
aangeduid een "vuil, interessaant, schraperig" iemand. Accoord, maar
dit doet niets af aan de verklaring van de beteekenis van dit woord
door mij op 21 Dec. jl. Want het woord beteekent een boer in een
zijner vele werkzaamheden. Bovengenoemde beduiding ligt dan ook niet
in het woord als zoodanig, maar in zijn gebruik, dat doelt op de
minder goede of verkeerde eigenschappen, maar in 't bijzonder eigen
aan den boerenstand zooals krenterigheid, schraperig zijn, lompheid
en onbeholpenheid en niet te vergeten de zucht om zijn werkelijke of
vermeende rechten te nemen of te eischen zonder te letten op de
gevolgen voor anderen, meestal zijn buren van hof en landerijen.
Vandaar ook de spreekwijze "boeren zijn wringers". Om de benaming
"peesteker" ook over te brengen op personen, die met dezelfde
hoedanigheden zijn behept, is maar een kleine stap.
En hiermee "basta".
LOWIE VAN DORRUS MISTERS
Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 6 januari 1934
Nog eens over "Kaaibutters"
Lange jaren geleden bracht ik eens een bezoek aan een Tilburgs
huishouden in den Kaojen Hoek, nu Hoekschestraat, achteraan
Groeseind. Dat gezin bestond uit man, vrouw en een paar groote
kinderen. Daar was nog aanwezig een manneke, een 65-jarige, ik denk
een huisweverke, die luisterde naar den naam van Janeke. Janeke had
die avond al goed "gepruufd" maar was niet veel gewend. De "snevel"
was toen goedkoop, kostte maar 15 cent per maatje. "Janeke," zegt de
baas des huizes, "lust er nog eene?" "Neeje, bruur," zegt Janeke,
"ik gao naar Siberië!" Als een oud-Tilburger van "Bruur" begint, dan
"helpt hem dauwen", net als bij ons te land: Daar spreken ze over
"Nefke". Houdt dan je knuisten maar in je zak gereed, om een goeie
opd..... af te weren. Janeke werd naar buiten gelaveerd en op stap
gezet; de baas kwam weer terug en zegt: "Zie zoo, die is naar
Siberië!"
Ik zeg: "Dat is nog een heele tippel; ik heb altijd geleerd, dat
Siberië in Rusland ligt." "Neen, Siberië is den Heikant, wij zijn
hier de Turken en gij zijt eene Kaaibutter!" Toen brak me
rechterklomp. Had ik toen geweten, dat men in '33 en '34 over
Kaaibutter zooveel schrijven zou, dan had ik aan dien man wel uitleg
gevraagd. Lange jaren is die goede man nu al naar betere gewesten
vertrokken, waarvoor ik hier aan 't station geen kaartje kan
bekomen.
2e Bedrijf:
Vele oude Tilburgers zullen wel weten, dat hier vroeger een
Heikantsche en een Hasseltsche "schuit" bestond. Bestuur bekend,
maar geen namen noemen, Bartje. Die schuiten "zeilden" in den winter
veel naar de stad (in den zomer was dat minder, omdat de burgers 's
avonds op een stoel aan de deur zaten, om te genieten van de
avondlucht). Die "schuiten" hadden gewoonlijk "den eersten aanleg"
bij Huub de Leeuw op 't Ven, nu Piusplein, en van daar ging het naar
Kees Maas, een goede oude Tilburger. Daar vielen nog wel eens
klappen. Die danszaal is later overgenomen door Frans Elissen. Frans
was een man, die slag had van optreden, die had tusschenbeide een
halven meter van een oude gordijnroede onder de toonbank staan en
daar hadden de heeren respect voor.
Maar wat is nu het geval? Ik passeerde 's avonds de Stevezandsche
straat. Ik liep door de Piusstraat en daar komen van de richting
Kees Maas twee jongens aangeloopen, de eene zijn linkerhand aan zijn
hoofd. Ik hoor z'n kameraad tegen hem zeggen: "Ge heddet genog is 't
nie?", terwijl de andere antwoordt: "Nou, maar ik zal die verd....
kaaibutter wel krijgen!" Ik had toen geen zin om aan die jongens
meer uitleg te vragen.
Ik denk, vriend Misters, dat de naam Kaaibutter al onder de
regeering van burgemeester Suijs heeft bestaan. Wij moeten onze oude
Tilburgers eens opzoeken. Er is er nog eentje in 't leven, en dat is
onze oom Kees Smulders, die vroeger veel aan folklore heeft gedaan.
Ik hoop dat deze regelen onder de oogen van Kees Smulders komen en
dat wij binnen enkele dagen van hem eenig licht over de Kaaibutters
mogen ontvangen, dit is de wensch van
MOOS
Nieuwe Tilburgsche Courant - donderdag 11 januari 1934
Ingezonden Stukken
Mijnheer de Redacteur,
Als oud-Tilburger lees ik steeds met graagte in uw prettig blad, dat
mij nog geregeld wordt toegezonden, de prettige debatten, die over
het verleden van mijn geboorteplaats daarin gehouden worden.
Misschien is het daarom niet verkeerd indien ik het mijne ook eens
mededeel over de "Kaaibutters". Voor de heeren, welke het onderwerp
behandelen en misschien mijn naam gaarne zouden weten, is dit
laatste geen bezwaar. Zij kunnen hem bij de Redactie krijgen.
"Kaaibutters en Turken", ziedaar twee partijen, die ook in onze
schooljaren bij Monsieur Borsten op den Heuvel elkaar geregeld in 't
vaarwater zaten. Toen na het overlijden van Mr. Borsten Monsieur
Verschuuren met de school verhuisd was naar de Langestraat, is deze
partijschap meer gaan luwen, maar in dien tijd op den Heuvel moesten
wij Turken, die daar school gingen, en slechts een kleine minderheid
vormden, het nogal eens kennen. Daarbij kwam ook nog, dat de
bewoners van de Veldhoven (in de vijftiger jaren der vorige eeuw
werd onze buurt "de Locht" genoemd) eigenlijk tusschen twee vuren
stonden. Immers bij de "Kaaibutters" werden wij onherroepelijk
ingedeeld onder "de Turken" terwijl de inboorlingen van het Goirke
ons, de Veldhovenaren, maar slechts in sommige gevallen als een der
hunnen, dus als Turk beschouwden. Had er een veldslag plaats
tusschen de "twee nationaliteiten" en de Goirkenaren hadden onze
knuisten noodig, dan waren wij Turken; konden zij echter de
"stadschen" of die van 't dorp den baas, dan mochten wij niet
medejubelen in de victorie; wij waren dan maar "halve Turken" en
werden dan niet meegeteld.
Dit liet zich ook duidelijk zien aan de Katechismus. Wij
Veldhovenaren gingen bijna allen school bij Meester Vingerhoets, die
van 't Goirke naar de Fraterschool, waar nu de Pastorie staat van 't
Goirke, en dan hadden wij met ons klein handjevol het voor en na de
Katechismus hard te verantwoorden. Als Mijnheer Van Iersel of
Mijnheer Van den Boer de Katechismus deden, dan liep het nog al goed
af, doch Mijnheer Bots, die assistent was bij Deken Van de Ven
totdat Mgr. Bots, zijn neef, Pastoor werd, en Mijnheer Sprangers
hadden niet zoo'n groot ontzag en dan kregen wij slaag als raapkoek.
Ik ging tenminste nog al eens met schrik naar de Christelijke
leering!!
Wat "Moos" in de N. Tilburgsche Courant schrijft, dat de Kaaibutters
en Turken reeds onder Burgemeester Suijs hun strijdvanen zwaaiden,
wordt ook als zeker vastgesteld door 't volgende. Toen, ik meen in
1892, zich aan de Veldhoven een bekend en alom zeer geëerd
geneesheer als zoodanig vestigde in het huis thans bewoond door
Mevr. de Beer-Eras, was er aan 't Noorden geen enkele apotheker. Wel
was er omstreeks 1878 een apotheek gevestigd in het pand thans
Gasthuisstraat 2, doch dat was van korten duur. Nu nam die
geneesheer bij zich aan huis eene apotheker-assistente en liet die
dame daar zijne recepten klaar maken, dus eene apotheek. Hiertegen
kwam van zekere zijde verzet en deze kwestie moest worden uitgemaakt
door een rechterlijke uitspraak. Nu werd mijn vader, geboren in
1827, opgeroepen om te verklaren dat in zijn jeugd, dus zoo wat om
en om 1840, de gemeente Tilburg was verdeeld in twee partijen Noord
en Zuid, die zich noemden Turken en Kaaibutters en 's Zondags 's
avonds nogal eens in gelederen tegen elkaar optrokken en dan op de
Locht of bij de "Schijf" slaags raakten. Dit om aan te toonen dat
het Goirke van ouds zich zelf een afzonderlijk dorp of gehucht
beschouwde. 't Heeft den dokter niet geholpen; de apotheek moest
gesloten worden, maar uit deze verklaring van mijn vader volgt toch,
dat reeds lang vóór Burgemeester Suijs die partijen bestonden en
dien naam droegen.
Wat nu mijn oordeel is over den oorsprong van "Kaaibutter", zou ik
zeggen dat ik altijd gehoord heb, dat de Kaaibutters zoo genoemd
werden omdat aan dien kant van de lijn keien (kaaien) lagen en in 't
Turkenland die nog niet te vinden waren. Ik heb destijds ook in de
Congregatie van Jongelingen in de Fraterskerk, Pater v.d. Langerijt,
een geboren Tilburger, in een van zijn causerieën wel eens hooren
zeggen: "Ja, aan gene kant van de lijn wonen de Kaaibutters, daar
liggen keien." Zoodat die Eerw. Pater er ook zoo over gedacht zal
hebben. Hoe het zij, ik heb het wel meer dan eens aan den lijve
gevoeld, dat wij tegen het grootere aantal Kaaibutters niet waren
opgewassen en van den anderen kant dat wij door de Turken in den
strijd ook al niet zeer waardeerend behandeld werden.
Ik heb gemeend deze mijne jeugdherinneringen, die mij bij slot van
rekening nog niet zoo onaangenaam stemmen, hierbij eens te mogen
ophalen.
Uw trouwe lezer en oud-stadgenoot,
X
Nieuwe Tilburgsche Courant - vrijdag 12 januari 1934
Nogmaals de Kaaibutters
Enkele dagen geleden vroeg ik door tusschenkomst van uw blad aan
onzen vriend Kees Smulders om inlichting over bovengenoemd
onderwerp. Maar helaas, ik denk dat Kees te oud wordt en aan die
zaken niet meer doet. Nu lees ik gisterenavond in uw blad van: Uw
trouwe lezer en oud-stadgenoot X. Mijn vriend Lowie van Dorrus
Misters had dat ook graag vernomen. Maar helaas 't is niet zoo.
Vriend X, u bent - volgens ik schat - ook zoo jong niet meer. Maar
ik geloof, dat wij er ook nooit achter zullen komen, waar het woord
"Kaaibutter" vandaan komt en daarom zullen wij er maar over zwijgen.
Ik kan me wel indenken als u dit blad voor u hebt liggen en u leest
die oude herinneringen uit uw jongensjaren, dat u dan nog jong
opnieuw wordt.
Ja, vriend X, Pater van de Langerijt had wel gelijk, die kwam op
voor zijn compagnie. Mijneer X, ik stelde me die tijd voor: de
Kaaibutters was het 1e bataljon, de Turken het 2e,
de Veldhoven (de Locht) het 3e. Ik heb eens een Turk
hooren zeggen - een die u ook nog wel zult kennen - als er bij
Marinus van den Blerk aan den overweg een halve courant lag en die
naar de Veldhoven waaide: het 3e bataljon slaat op de
vlucht, maar het 2e zit in de loopgraaf en dat behaalde
de victorie. Maar toch waren het maar halve Turken.
Vriend X, het moet u wel een genoegen zijn, daar u buiten Tilburg
woont, te vernemen, dat het heden buitengewoon goed gaat. Tusschen
Noord en Zuid is een prettige samenwerking (Zie Tilburg Vooruit).
Één ding is maar jammer, vriend X, onze Minister heeft maar te
weinig spie, maar anders was ons Noorden een 2e
Burgemeester waardig.
U, geachte Redactie, mijn innigen dank voor de verleende
plaatsruimte en de groeten aan mijn vriend X van
MOOS
Nieuwe Tilburgsche Courant - zaterdag 13 januari 1934
Ingezonden Stukken
Na mijn "basta" van de vorige week was het niet mijne bedoeling nog
op "kaaibuters" terug te komen, maar na het nog eens overlezen der
gewisselde stukken voel ik me verplicht daarover nog wel iets te
zeggen, ook om amende honorable te doen tegenover den heer de Wijs.
Eerstens wordt "kaaibuter" en "kaaibuTTer" door elkaar gebruikt,
zoodat de vraag van den heer de Wijs "Is nu kaaibuter oorspronkelijk
kaaibotter geweest en hebben de Tilburgers er in het idioom van de
plaats kaaibuter van gemaakt?" met ja dient te worden beantwoord.
Zooals ik reeds schreef, hebben we voor botten buTTen, en buTTen en
buTen wordt door elkaar gebruikt. Tweedens: Het buter van kaai zou
niet hetzelfde zijn als buter van ketel? M.i. heeft de heer de Wijs
gelijk, wat volgt uit het voorgaande.
Maar wat ik als mijne meening heb gegeven, dat "kaaibut(t)er"
keilegger beteekent, komt daardoor nog beter tot zijn recht. Wel
wordt de kei bij het leggen behamerd, maar dit hameren is van een
heel ander soort als het hameren van een ketellapper en is zuiver
een aanstooten met den hamer al naar gelang noodig van boven, op
zijde of van onder, wat botten (butten) genoemd wordt en waar het
woord kaaibut(t)er de persoon aanduidt, die de werking butten
verricht, kan het niet anders of de keilegger is bedoeld. Spelen met
keien kan niet bedoeld zijn, dan waren het de keien zelf die elkaar
botten en zou dus de naam geweest moeten zijn "butterkaaien".
Aan den schrijver der Folklore-artikelen verklaarde ik 21 Dec. jl.
boudweg, "dat de Tilburger de ui-klank in zijn dialect niet vervangt
door "u". Over het algemeen kan het waar zijn, maar toch betrapte ik
me dezer dagen op een uitzondering. Op een kaartavondje sprak hij
die aan de winnende hand was, het eerst van uitscheiden en naar huis
gaan. En wat kreeg ik te hooren: "Zeker, nou wil ie mee de 'buut'
gaon loopen." Gelukkig heeft dit "buut" met het bestreden woord
niets te maken. Voor mij is de beteekenis hiervan duidelijk geworden
en wat zegt vriend de Wijs? Zijn we het nu eens?
Nog een enkel woordje aan de vrienden Moos en oud-stadgenoot X. U
schrijft beiden over den ouderdom van den naam "Kaaibuters" en noemt
den tijd van Burgemeester Suijs en daarvoor. Maar hebt ge dan in ons
lijfblad van 14 Dec. jl. niet gelezen, dat de heer de Wijs
uitgezocht heeft, dat de naam dateert van omstreeks 1680, toen in
Tilburg den eerste keiweg in de Heuvelstraat werd gelegd. En als die
zooiets vertelt, kunt ge er op aan, want in oude paperassen
snuffelen is 'm toevertrouwd.
LOWIE VAN DORRUS MISTERS
|
|