INHOUD DOSSIERS
INHOUD W T T
CUBRA HOME

PRINT DEZE PAGINA

 

Het Woordenboek van de Tilburgse Taal wordt mede mogelijk gemaakt door

Dossier

LEEUWERIK (veld-, kuif-, boomleeuwerik)

 

1

De leeuwerik in het WTT, zie:

- tuureluut (kulder, wulp, tuureluur)

- strontpikker

- parasjuutveugeltje

- leuwèèrk (leeuwerik, tuutuut)

- houtleuwerik

 

2

De namen van de leeuwerik in Zuid-Nederland -- door dr. Jos Swanenberg

2.1

Veldleeuwerik

Uit: Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd - Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten - dr. Jos Swanenberg; Nijmegen 2000.

 

De veldleeuwerik, alauda arvensis, laat zijn gevarieerde zang vrijwel uitsluitend in de vlucht
horen. Hij stijgt daarbij langzaam op, bidt een tijdje in de lucht en daalt weer langzaam. Hij
foerageert op de grond en pakt dan zaden en insecten. Hij is goed aangepast aan de
landbouw en houdt van agrarisch land. De veldleeuwerik is bruin gestreept met een witte
staartzijde. Hij heeft soms een klein kuifje. Hij is ruim 17 cm lang. De veldleeuwerik broedt in
het gras en trekt in de winter weg.

 

veldleeuwerik (ook veldleeuwark, veldleeuwerk): verspr. Middennoordbr., zeldz. Mark,

Kemp. en Cuijks, ook in St-Amands, Heesch, Veldhoven en Kumtich (21).

akkerleeuwerik (ook akkerleeuwerk): Baardwijk, Gilze-Rijen, Lage Mierde en Someren (4).

meetleeuwerik: Dinteloord.

korenleeuwerik: Geldrop, Leende, Someren en Budel (4).

rogleeuwerik: Schijndel.

grasleeuwerik: Waspik en Someren (2).

kantleeuwerik: Dinteloord.

heileeuwerik: Stiphout.

hemelleeuwerik (emelewerk): Asse.

stijgleeuwerik: Hintham en Den Dungen (2).

stijgerleeuwerik: Oss.

klimleeuwerik (klimleeuwerk): Turnhout.

zangleeuwerik: Nieuwkuijk, Boekel, Boxmeer en Gemert (6).

hobbelleeuwerik (oebellawerk): Pamel.

leeuwerik (ook lawerk, leeuwark, leeuwek, leeuwerk, leeuwrik, lieverik): freq. Brabants (288).

leeuwerker: Antwerpen.

leeuwaard (leeuwaad): Outgaarden.

parachutevogeltje: Tilburg.

zoet liefje (zoete lieveke): Mechelen.

tjur: Hoogerheide (2).

speltuut: Beers.

strontpikker: Loon op Zand en Hilvarenbeek (2).

ploegloper: Beers.

akkerman: Turnhout.

hoogmannetje (hoogmanneke): Boekel.

schrijver: Berlicum.

schrijvertje: Roosendaal.

wijntapper (wendepper): Loon op Zand.

pijpeling: Hagelands Wb. 2.

graspieper: Gilze-Rijen.

VELDLEEUWERIK

Totaal aantal opgaven: 352

Totaal aantal woordtypen: 30

Meest frequente woordtype: leeuwerik: 288

2.2

Kuifleeuwerik

Uit: Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd - Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten - dr. Jos Swanenberg; Nijmegen 2000.

 

De kuifleeuwerik, galerida cristata, lijkt uiterlijk op de veldleeuwerik maar heeft een
opvallende kuif. De roep lijkt op de zang en klinkt als 'tjie-riet-rieuw'. Hij is te vinden op open
terrein zoals aan buitenranden van stad en dorp en is niet erg schuw.

Tot in de jaren '60 was de kuifleeuwerik een zeer talrijke vogel in Noord-Brabant, maar
dertig jaar later is hij er bijna uitgestorven (in Noord-Brabant werden in de jaren '90 nog zo'n
100 broedparen geteld).

 

kuifleeuwerik (ook kuifleeuwark, kuifleeuwerk, kuifleeuwrik, kuiflieverik): freq. Bar., Holl.-

Br., Maasl., Noordmei., Peell., Cuijks en Bud., zeldz. Mark., Tilb., Kempenl., Geldr. en Kemp.,

ook in Lillo, St-Amands, Leuven en Kumtich (108).

kuifjesleeuwerik (kuifkesleeuwerik): Overloon.

kuifeling: Helmond.

kuiver: Boom.

topleeuwerik (ook topleeuwark, topleeuwerk): freq. Antw. en Kemp., zeldz. Hagel., ook in

Ravels, Tisselt, Sterrebeek en Tienen; Antwerps Wb. 1 (37).

top: Turnhout.

topper: Turnhout.

trosleeuwerik: freq. Noordmei. en Peell., ook in Woensel, Geldrop en Leende; Kempenlands

Wb. 1 (38).

pinleeuwerik: St-Anthonis, Stiphout en Helmond (3).

puntleeuwerik: Huijbergen.

tuilleeuwerik (ook tuilleeuwerk): Wechelderzande; N.-Antwerps Wb. (3).

tuiltjesleeuwerik (tuiltjesleeuwerk): Antwerps Wb. 1.

tuintjesleeuwerik (tuintjesleeuwerk): Meerle.

akkerleeuwerik: Oss.

bergleeuwerik: Asten.

heileeuwerik: Rummen.

huisleeuwerik (ook huisleeuwerk): Berkel en Meerle (2).

kantleeuwerik: Halsteren.

strontleeuwerik: Grave.

straatleeuwerik (ook straatleeuwerk): Drunen, Reusel en Dommelen (3).

straatvogel: Kaatsheuvel.

gewone leeuwerik: Eindhoven en Gestel bij Eindhoven (2).

waalse leeuwerik: Diest.

leeuwerik met een kapje (leeuwerk mee een kappeke): Wezemaal.

leeuwerik (ook leeuwark, leeuwerk, lieverik): freq. Mark., Bar., Holl.-Br., Maasl., Noordmei.,

Kempenl., zeldz. Tilb., Peell. en Cuijks, ook in Dinteloord, Mechelen, Leenderstrijp, Budel,

Boortmeerbeek, Herent, Leuven, Wommersom en Orsmaal-Gussenhoven (97).

leembek: Bladel.

tureluur (ook turelier): Bergen op Zoom, Woudrichem, Nieuwkuijk, Vlijmen, Oudenbosch,

Ginneken en Beugen (8).

tureluut: zeldz. Tilb., ook in 's-Hertogenbosch (7).

tuutuut: Tilburg.

tjur: Hoogerheide (2).

luitekentuit: Merksplas.

luitentuit: Arendonk.

reiteketeit: Dongen.

strontpikker: freq. Tilb., verspr. Kempenl., ook in Capelle, 's-Hertogenbosch, Dongen, Loon

op Zand en Boxmeer (20).

strontenpikker: Oirschot.

taartenpikker: Reusel.

stronthopper: Udenhout.

hop: Goirle.

hoephap: Overloon.

hok: Goirle (2).

veldkwats: Turnhout.

wijntapper (wendepper): Loon op Zand.

KUIFLEEUWERIK

Totaal aantal opgaven: 360

Totaal aantal woordtypen: 42

Meest frequente woordtype: kuifleeuwerik: 108

2.3

boomleeuwerik

Uit: Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd - Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten - dr. Jos Swanenberg; Nijmegen 2000.

 

De boomleeuwerik, lullula arborea, is ook bruin gestreept maar met 15 cm iets kleiner dan de vorige twee. Hij heeft een kortere staart en brede vleugels. De zang is heel helder: 'lulululu...'. Van Dobben (1954) verwoordde de roep als 'tje-luutje-lief'. Het is een vogel van droog terrein, zoals hei met dennen.

De boomleeuwerik en de kuifleeuwerik zijn overigens echte Brabanders. Van de Nederlandse broedpopulatie van de kuifleeuwerik broedde in de jaren '90 een vierde in Noord-Brabant, van de boomleeuwerik een vijfde.

 

boomleeuwerik (ook boomleeuwark, boomleeuwerk, boomleeuwrik): freq. Middennoordbr.

en in het westen van het Bar., zeldz. Mark., Noordmei., Kempenl., Zuiderkemp., Kleinbr. en in

het noorden van het Cuijks, ook in Aartselaar, Geldrop en Kumtich; Antwerps Wb. 3 (47).

bosleeuwerik (ook bosleeuwerk): Kalmthout, Oeiegem, Broechem, Sterrebeek en Everberg;

Antwerps Wb. 1, Antwerps Wb. 3 (7).

houtleeuwerik (ook houtleeuwerk): Tilburg, Goirle, Gemert, Deurne, Veldhoven en Asten

(8).

kantleeuwerik (kantleeuwark, kantleeuwerk): Dinteloord en Roosendaal (2).

heileeuwerik (ook heileeuwerk): freq. Tilb., zeldz. in het oosten van het Noorderkemp., ook

in Schijndel, Overloon, Lierop, Deurne, Leende en Budel; Antwerps Wb. 3 (15).

grasleeuwerik (ook grasleeuwerk): freq. Noordmei. en Peell., ook in Halsteren, Engelen,

Huijbergen, Huisseling, Linden en Eindhoven (19).

mosleeuwerik: Berlicum.

kluitleeuwerik: Oss.

bastaardleeuwerik: Kaatsheuvel.

leeuwerik (ook leeuwark, leeuwerk, lieverik): freq. Mark., Bar., Holl.-Br., Maasl., Kempenl.,

Noordmei., Peell., zeldz. Getel. en Bud., ook in Vught, Leende, Boortmeerbeek, Herent en

Leuven (89).

tureluur: Hintham.

tureluut: Goirle, Essen, Turnhout en Blauwberg (4).

tureluutje: Meerhout.

tuttelut: Turnhout.

tutterlut: Ravels en Turnhout (2).

tjur: Hoogerheide.

tuimelaar: Kaatsheuvel en St-Anthonis (2).

zoete lief: Vorselaar.

zoet liefje (zoet lieveke, zoete lieveke): Retie en Herentals (2).

zoetelief: freq. Antw. en Kemp., ook in Oirschot, Arendonk en Heverlee (15).

zoeteliefje (ook zoeteliefke, zoetelieveke, zoetelieveken): verspr. Kemp., ook in

Oosterhout, Kontich, Tisselt, Uden en Aarschot; Antwerps Wb. 1 (13).

zoetliever: Eindhoven en Gestel bij Eindhoven (2).

lievekezoet: Turnhout.

zoet lammetje (zoet lemmeke): Herentals.

zoeteliedje (zoetelieken): Meerhout.

loereleuntje: Gierle.

schrijver: Heesch.

strontpikker: Loon op Zand.

wijntapper (wendepper): Loon op Zand.

heimus: Kaatsheuvel.

graspieper: Beek en Donk (2).

graszak: Boekei.

graskweek: Zeeland.

BOOMLEEUWERIK

Totaal aantal opgaven: 247

Totaal aantal woordtypen: 33

Meest frequente woordtype: leeuwerik: 89


3

Kaarten -- door dr. Jos Swanenberg

3.1

Veldleeuwerik

Uit: Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd - Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten - dr. Jos Swanenberg; Nijmegen 2000.

 

 

3.2

Kuifeeuwerik

Uit: Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd - Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten - dr. Jos Swanenberg; Nijmegen 2000.

 

 

3.3

Boomleeuwerik

Uit: Lexicale variatie cognitief-semantisch benaderd - Over het benoemen van vogels in Zuid-Nederlandse dialecten - dr. Jos Swanenberg; Nijmegen 2000.

 

 

4

Afbeeldingen -- bron: Naumann

4.1

Veldleeuwerik (Alauda arvensis)

 

4.2

Kuifleeuwerik (Galerida cristata)

 

4.3

Boomleeuwerik (Lullula arborea)

 

5. Geluiden / zang / roep

5.1

Veldleeuwerik

 

5.2 Kuifleeuwerik

 

5.3 Boomleeuwrik

 

 

6. Citaten

6.1 Tilburgs

 

Dörom roep ik al de vinke,

leuwerikke, wielewaole,

meeze, kneuters, naachtegaolen,

al wè hier in Brabant piept,

al wè neuriet, kwaokt en kriept,

om mar hardop mee te zingen,

blij te zijn en rond te springen

in den lieven Heer z'n boome;

Piet Heerkens: ‘Oproep’. In: De kinkenduut, 1940

 

En m'n ziel wil méé gaon zinge,

méé goan daanse, méé gaon springe,

wil de lauwe locht in ijle,

lijk den leuwerik fladdere, zeile,

vliege naor 't luilekkerlaand,

smelten in den zonnebraand

Leo Heerkens, ‘Op m’n bene’. In: Piet Heerkens, De knaorrie, 1949

 

Zoo tob ik, gekooide kenaorriepiet,

swijls de leuwerik de locht in schiet...

Piet Heerkens, ‘De knaorrie’. In: De knaorrie, 1949

 

Pas wakker worren as ge de leuwerik heurt tuureluure terwijl ie hoog in de lucht z'n rondjes draait…

Tontje: ‘Op m’n eend’je’ – in: Goirle, 1974

 

In de hagen botte 't jonge leven... een dalende leeuwerik spiraalde tierelierend naar beneden, en een verborgen merel zong met overmoedige levenslust...

Cees Robben, ‘Maria, dè been van Anna’s moete geneze’; in: Robben en rooms, 1981

 

Den daauw laag as purpere pèrels

te fonkele over de waai;

in ut hout sloege vinke en mèrels

en de leeuwerik schoot ut de haai.

Jodocus (Jacques Stroucken), ‘Daauw-trappe’. In: Toemet-hooi, 1993

 

‘Ziede dieje leeuwerik, hôog vliege die jé, heej daor springt enen haos weg, zaagde gullie dè knèèn in zen hol schieten?’

Lodewijk van den Bredevoort (Jo van Tilborg): Kosset den brèùne eigelek wel trèkke? Jeugdherinneringen van een gewone volksjongen, deel 2, 2007

 

6.2.

Brabants

 

De Luwwerik

 

Ik heur d'r 'n lieke

Hil hôg in de lucht,

Daor rillen en trille de klanke

Daor drijft op z'n wieke

'n Wonder gerucht,

'Et zingt um d'n schepper te danke

 

Mèr luwwerik, schônner

As gij zinge kant

Mee veul en mee scôn melodieje

Geleuf me, dè kon er

Gin niemes in 't laand

Gin mensch zou ons dè kanne bieje!

 

Lodewijk van Woensel; Meziek uit èige land, Eindhoven 1944