Konijn
Dit
jaar geen konijn op ons kerstmenu. Mevrouw Schilders heeft anders
besloten. Al wekenlang zie ik knipsels liggen met recepten van coquilles
saint-jacques, eendenborst, parelhoen, en aanverwante culinaire
delicatessen. Ik vind het maar nieuwlichterij, maar mevrouw Schilders is
nu eenmaal niet de keukenprinses die zich daar iets van aantrekt. Wie
kookt hier eigenlijk? En misschien is het ook wel goed, gezien de
toenemende weerstand tegen het fokken van konijnen voor massaconsumptie.
De spraakmakende poster van de maagd Maria met het konijntje in haar
armen in plaats van het kindje Jezus, was inderdaad geen hongerig makend
gezicht. Een konijn krijgt zijn schoonheid pas in de braadpan. Al heb ik
niet het idee dat ons ene konijn meer of minder het lot van alle
flappies ter wereld aanzienlijk kan beďnvloeden. Dat zijn smoesjes,
zegt mevrouw Schilders, en gelijk heeft ze.
Het
vroor nog maar net twee nachtjes of de dierenwinkels werden platgebeld
door ouders die zich afvroegen hoe ze het konijntje van dochterlief
veilig de winter door moesten helpen. Kijk, dat probleem hadden wij
vroeger niet. Onze konijnenhokken waren vlak voor Kerstmis gewoon leeg.
Je stak ganzentongen om ze te voederen, maar je hechtte er niet te veel
aan. Je maakte de kooi schoon voor een stuiver, maar er werd niet mee
gespeeld. Konijnen waren geen speelgoed, ze waren hoofdgerecht. Een oom
van me uit Enschot had elk jaar twee konijnen, en als je dan vroeg hoe
ze heetten, zei hij steevast dat de linkse Eerste kerstdag was. ‘En
dan witte gij zelf wel hoe diejen aandere hiet, war menneke?’ Toch heb
ook ik jarenlang een konijn gehad. Ik denk dat het ‘Tweede kerstdag’
van 1961 was. Het was een op het eerste gezicht heel gewoon getekend
konijn, maar halverwege de rechter achterpoot had het een opvallend
donker, driehoekig vlekje.
Aan
Sinterklaas had ik een Davy Crockett-muts gevraagd. Ik had een mooi
stripboek met de avonturen van Davy en was bijzonder onder de indruk
geraakt van diens muts. Die wou ik ook wel een, want ik was in die dagen
liever woudloper dan indiaan. De kans was klein dat Sint zo’n muts zou
kunnen brengen, zo werd me verteld, want die waren van bevervacht
gemaakt – dat verklaarde ook de afhangende staart; maar vragen stond
vrij. Het werd een pet. Weliswaar met een randje kunstbont, maar dat zag
je niet meer als je de kleppen over je oren trok. De teleurstelling ging
snel voorbij. Het werd Kerstmis, de konijnen van oom gingen in de pan,
en ik kreeg wanten, terwijl Davy lederen handschoenen droeg.
De
hoop op een woudlopersmuts had ik al opgegeven toen oom een aantal weken
later op mijn verjaardag kwam. Zijn cadeautje was in krantenpapier
gewikkeld, en daaruit kwam een muts tevoorschijn. Dat wil zeggen: aan de
binnenkant zag je dat het een wollen muts was geweest, maar voor de
gelegenheid was die nu overtrokken met een konijnenvel. De Enschotse
variant, zeg maar, van de woudlopersmuts.
Heel
veel woud heb ik met die muts niet gelopen. Eerlijk gezegd vond ik het
een beetje een dom gezicht als ik hem op had, maar ik sluit niet uit dat
dat ook een beetje een smoesje was. Ik had de muts namelijk al snel
grondig bekeken, en gezien hoe het vel aan de binnenkant was vastgezet
op de omgeslagen rand. En daar, aan die binnenkant, zag ik een
merkwaardig tekeningetje in de vacht. Een opvallend donker, driehoekig
vlekje. ‘Tweede kerstdag’.
Die
muts heb ik niet meer gedragen. Het vel werd al snel van de muts
gehaald, en deed daarna dienst als matje. Zo is het gekomen dat ook ik
jarenlang een konijn heb gehad. Op het koude zeil van mijn
slaapkamertje.