Print deze Pagina


Winter 2002 - 2003

Elie van Schilt


 

Ook in het jaar 2000 was er geen plaats in de herberg

 

Net als ieder jaar werd er op het grote plein in de dagen voor Kerstmis een grote kerststal opgebouwd, met daaromheen nog wat versierde dennenbomen.

Het interieur van de stal was mooi verlicht zodat de levensgrote beelden op ieder moment van de dag goed te zien waren.

Om te voorkomen dat de kleding van de beelden te vochtig zou worden was er ook een verwarming aangebracht middels straalelementen.

Het was die morgen guur weer, het regende, zo duurde het even voordat iemand die de stal passeerde tot de ontdekking kwam dat de stal was bevolkt door levende figuren.

In het stro lag een nog jonge man en vrouw te slapen en in de kribbe lag een kind, toegedekt met een paar oude jassen, het was weliswaar een vredig maar toch een kersttafereel afwijkend van het normale.

De iemand nam zijn GSM en wist niet beter te doen als ons politieapparaat van het door hem geconstateerde te verwittigen.

Vaak duurde het dan nog lang voordat de dienders op de plaats van het delict verschenen, maar in dit geval, binnen drie minuten was ons machtsapparaat aanwezig met voldoende sterkte om aan alle ongeregeldheden het hoofd te bieden.

Door de drukte was het jonge paar inmiddels ontwaakt en staarde een beetje angstig naar het inmiddels toegestroomde publiek en de aanwezige agenten.

Een van hen nam inmiddels de taak van verbalisant op zich en begon met het proces verbaal.

De nog jonge man en ook zijn wederhelft bleken niet die intelligentie te hebben die wordt verwacht van mensen van hun leeftijd, ze waren niet gek maar ze hadden iets.

Hun namen waren Sjef en Rietje, in vroegere tijden zou dit Jozef en Maria zijn geweest

Wat bleek: het jonge echtpaar was wegens schulden uit hun huis gezet, had nergens een onderkomen gevonden, en was daarom gaan schuilen in de kerststal, het was er droog en er was warmte en licht.

De agent maakte meteen de opmerking, "Had je maar geen schulden moeten maken."

"Maar mijnheer," zei Sjef, "wij kregen steeds maar mooie boekjes van postorderbedrijven in huis, we hoefden maar een briefje in te vullen, en nog geen week later werden die mooie spullen dan thuis bezorgd. We mochten betalen wanneer we wilden en dat koste maar 12 cent per jaar."

"Dat zal wel 12 procent zijn geweest" zei de agent.

"Toen kwamen er brieven", zei Sjef "van kantoren dat we zoveel moesten betalen en dat konden wij niet en zodoende zitten we nou hier."

De agent nam zijn pen en zei, "Ik ben hier niet om te luisteren naar verhalen maar voor het schrijven van verbalen; ga maar ergens anders proberen om onderdak te krijgen", en ze moesten vertrekken.

Het jonge stel bezocht eerst een pastorie, tevergeefs, hier bleken studenten te wonen, de pastoor woonde elders in een leuk bungalowtje, was hij meteen van het gezeur aan de deur af, en hij beurde een flink bedrag aan huur.

Toen gingen ze op zoek naar kloosters, maar ook deze bleken te zijn omgebouwd tot appartementen of kantoren, ook de kloosterlingen waren vertrokken of uitgestorven.

Toen gingen zij op zoek naar de pater die voorheen alle daklozen zonder vragen voedsel en eten verschafte, maar ook hij had wegens ouderdom zijn werk moeten staken.

Het was overgenomen door een stichting; eerst na uren lopen en vragen stonden ze ook hier aan de deur, maar ook hier was voor hen geen onderdak, zij gaven alleen maar onderdak aan drugsverslaafden en het echtpaar had wel veel schuld, maar niet aan een drugsdealer.

Ze werden verwezen naar weer een andere instantie, het blijf van mijn lijf huis, maar ook hier was geen plaats in de herberg, als Sjef zijn vrouwke goed in elkaar had geslagen, dan had zij en het kind wel onderdak gekregen, het was tenslotte een opvangtehuis voor mishandelde vrouwen en niet voor een net gezin dat alleen maar schulden had, nee ze konden echt niet helpen.

Toen gingen ze naar een woningbouwvereniging, waar meteen de vraag werd gesteld hoe hoog Sjef zijn inkomen was, maar Sjef had geen inkomen, hij had immers geen woonadres en kreeg dus ook geen uitkering.

Helaas bleek dus de woningbouwvereniging ook niet de herberg te zijn waar ze onderdak konden vinden, wel kregen zij het advies een beroep te doen op hun ouders.

Rietje had echter geen ouders, was als kind in een internaat opgegroeid en Sjef zijn nog levende moeder lag in een verpleegtehuis.

Ze zijn toen op weg gegaan naar een van de omliggende dorpen met de hoop daar wel onderdak te vinden.

Op weg daarheen kwamen ze langs een heel groot nieuwbouwproject, met allemaal mooie witte gebouwen, speelplaatsen voor kinderen en op de ingangspoort stond met grote letters

"ASIELCENTRUM". "Rietje," zegt Sjefke, "nou hebben we het gevonden, zoiets heb ik al meer gelezen, maar dat was voor dieren, daar konden alle soorten dieren die geen onderdak hadden naar toe brengen en hier hebben wij het een gevonden en dat is voor mensen."

Na zich gemeld te hebben bij de portier mochten ze naar binnen, het was er mooi en lekker warm maar ook hier was geen plaats in de herberg, nee dit was alleen voor buitenlanders, die mochten hier slapen en eten voor niets, kregen ook nog zakgeld, waar ze niets voor hoefden te doen maar Sjef en zijn Rietje en het kindje waren maar gewoon Nederlanders, nee het spijt ons zei de directeur, maar voor jullie soort is dit niet bedoeld, daar kunnen we niet aan beginnen.

Op de vraag van Sjef of ze dan iets te eten en te drinken konden krijgen werd met een genadig knikje goedgunstig beschikt en ze mochten ook het kind nog even schoon goed aantrekken.

Na deze uitermate goed verzorgde maaltijd stonden ze echter weer in de inmiddels stromende regen op straat, tot er plotseling een luxe Mercedes met alles erop en eraan bij hen stopte, het raam ging elektronisch open en de chauffeur vroeg of ze soms een lift wilden hebben.

Stomverbaasd stak Sjef zijn kop naar binnen en werd geconfronteerd met een man behangen met gouden kettingen en armbanden en beslist niet het uiterlijk van Onze Lieve Heer.

Mijnheer zegt Sjef, ik wil wel een lift, maar weet niet waar naartoe, wij hebben geen huis of niks en lopen al uren te zoeken voor onderdak, maar niemand die ons kan helpen.

Dan stap maar vlug in zei de man, mee dit weer laat ik mijn hond nog niet buiten. En ik zal kijken wat ik voor jullie doen kan.

Ongeveer tien minuten later reden ze binnen bij een woonwagenkampje en stopte bij een mooi chaletje en daarnaast stond nog een wat oudere woonwagen en in deze woonwagen mochten ze binnenkomen.

De man stelde zijn eigen voor als Driek, vroeg naar hun namen en stelde voor het kind maar vast in en bed te stoppen daar in de woonwagen aanwezig, want dat zou inmiddels wel weer slaap hebben.

Toen mochten Sjefke en Rietje hun verhaal vertellen, Driek vond het godgeklaagd dat ze mensen zo konden behandelen, maar hij kwam met een voorstel.

Het Chalet naast de woonwagen was ook van hem, in de woonwagen had hij eerst gewoond.

Hij handelde in auto’s was heel vaak in het buitenland, nu mochten Sjefke en Rietje met hun kind in de woonwagen komen wonen, voor niks, als ze dan tijdens zijn afwezigheid op zijn spullen pasten, en Rietje voor hem de was en het huishoudelijk werk wou doen.

Ze konden nu ook weer een uitkering aanvragen, ze hadden nu immers een woonadres.

Het voorstel werd met beide handen aanvaard, maar sindsdien denken Sjef en Rietje dat onze Lieve Heer Driek heet.

De gastvrije herberg die ze niet konden vinden, was ook geen stal maar bleek een woonwagen in het kamp te zijn.

Nu waren er twee duizend jaar geleden nog geen woonwagens, maar anders was Jezus misschien in een woonwagen geboren en hadden Marie en Jozef hem uit dankbaarheid misschien wel 'Driek' genoemd.