INHOUD JONKERGOUW
HOME

BRABANTS

AUTEURS
TEKSTEN
INTERVIEWS
SPECIAAL

CuBra

 

 

Willem Jonkergouw 

             Fiets

_________________________

 

FIETS

Een fiets? Die bezaten we in oorlogstijd maar één. De fiets van onze pa. Maar vóór het eind van die oorlog had hij die al bij een boer, geruild tegen een grote zak aardappelen.

We waren thuis met achten. En allemaal wilden we eten. Zo vlak na de oorlog, ik zal een jaar of twaalf zijn geweest, hadden we weer een fiets in huis. Geschonken door tante Anna, een zus van mijn moeder die zelf geen kinderen had.

Een middelgrote damesfiets, met zo’n glij-stang. Veel fietsen reden er in die tijd nog niet.

Auto’s evenmin. Zodra er een auto door de straat zou komen. Waarschuwden we elkaar, met geroep over onze achtertuinen, (oewee, oewee!) en renden de straat op, om de auto te zien en het nummerbord (blauw, met witte tekens) op te schrijven.

Al gauw leerden met z’n allen (van klein tot groot) fietsen.

Bij toerbeurt, mochten we de fiets een halve dag gebruiken. Ik kon net aan de trappers.

Zoals ik, op mijn beurt, die vrije woensdagmiddag. Ik fietste bij goed weer, wel eens naar ‘De Efteling ‘. Dat was toen nog lang geen attractiepark. Zoals we dat nu kennen. Enkel een sportpark, met een openluchtzwembad. Daar ging ik dus af en toe zwemmen, en lekker in het gras liggen. Dat was op de fiets goed te doen via Loon op Zand naar Kaatsheuvel.

Strakke blauwe lucht en volop zon, héérlijk. Hoe dikwijls ik die middag de glijbaan ben afgegaan kan ik me niet herinneren maar steeds stond ik weer opnieuw onder aan de grote trap. Na een paar uurtjes, nog wat baantjes trekken, en dan op huis aan.

Om op tijd te zijn voor het avondeten fietste ik bijtijds terug.

Nog steeds mooi weer, en de wind in de rug! Maar mijn fiets ging plots, slingeren, gevolgd door ssstt …! Een sissend geluid. Band lek! Ojeé’, wat nu? Onze pa had ons allemaal, geleerd, hoe we die moesten plakken en in klein zadeltasje zaten wat lapjes een stukje schuurpapier en wat solutie. Maar ik had geen water om het lek op te kunnen sporen. Dan maar lopen. Totdat ik aan de overkant een grote boerderij zag. Ik stak dus de weg over, en liep her erf op. Het rook er erg lekker.

De deur van een boerenkeuken stond open en ik klopte waarbij ik voelde hoe heet die deur van de zonnewarmte was. Ik ging er zomaar binnen. Een man en een vrouw, ik neem aan de boer en de boerin, zaten aan een grote tafel. De geur was van pannenkoeken die ik op het erf al had geroken, die kwam dus hier vandaan!

Wat is er manneke? Vroeg de boer.

Teleurgesteld vertelde ik dat ik naar huis wilde fietsen maar dat mijn achterband nu leeg stond. Ook dat ik wel plakspullen bij me had, maar geen water om het lek op te sporen! Hij liep mee naar mijn fiets, en zei me met hem mee te gaan, naar de grote stal achter de boerderij. De fiets zette hij op z’n kop, en zei me dat maar naar keuken moest gaan om ‘moeders ‘gezelschap te houden.

Ze was bezig met het bakken van een grote stapel pannenkoeken. Er was er weer nét een klaar.

Ha! ‘Daar is ie weer!’ zei ze. Luste gij soms ook unne pannenkoek?

Nou, daar heb ik wel zin in gekregen! Ze ruiken zo lékker!

Ga maar zitten, zei ze. Onze pa, heeft jouw fiets zo gemaakt.

Daar was pa al!

Nog even drogen, zei hij, terwijl ie binnenkwam. Geef mij ook maar ene pannenkoek!

En of ik er nog één lustte? O, lékker die lust ik nog we!

Ze vroegen me waar ik woonde en hoever dat was en hoeveel kinderen we thuis hadden en over school... Dat ik er was deed ze zichtbaar plezier... 

Iemand die gezwommen heeft moet gauw weer goed eten, vonden ze. En pas, na drie pannenkoeken, en een gerepareerde band, lieten ze me gaan.

Ik ga aan mijn moeder zeggen dat ik al heb gegeten!

De boer gaf me bij het opstappen een zetje, en samen zwaaiden ze me uit!

Iets van vroeger wat ik vandaag nog niet vergeten ben!

 

Willem Jonkergouw