INHOUD WILHELMUS
HOME
INHOUD VAN DOORN
AUTEURS
TEKSTEN
KUNST
FOTOGRAFIE
BRABANTS
AUDIO
SPECIAAL

Print Pagina

Het Wilhelmus

Analyse van de inhoud, de structuur en de boodschap

Dr. Theo H. van Doorn

Het auteurschap van het Wilhelmus

Bij het verschijnen van het Wilhelmus als pamflet, maar ook in het Geuzenliedboek moest de schrijver van dit lied anoniem blijven; de meeste geuzenliederen waren anoniem, immers op het schrijven van opstandliederen stond de doodstraf.
De auteur van het Wilhelmus is wetenschappelijk bezien nog steeds onbekend. Er zijn er wel veel genoemd:

  • Een jong gestorven krijgsman
  • Éen dorpsrederijker
  • Jeronimus van der Voort uit Lier
  • Zes Duitse dominees uit de school van Saravia
  • Adriaan Saravia zelf
  • De humanist Coornhert
  • Balthasar Houwaert
  • Johan Baptista Houwaert
  • Het meest genoemd is Philips van Marnix van Sint Aldegonde.
  • Recentelijk wordt door Coen Free in zijn boek Willem van Oranje, ’s-Hertogenbosch en de dichter van het Wilhelmus Willem van Haecht genoemd. Willem van Haecht was factor van de Antwerpse Rederrijkerskamer De Violieren. Willem van Oranje was prins van deze kamer, deze twee ontmoetten elkaar vaak en kenden elkaar ook. Van Haecht was lutheraan en wars van calvinisme. Volgens van Free past Van Haecht het best in het auteursprofiel. Hij gebruikte veelvuldig het rijmschema abab en onzuivere rijmen ook bloet / doot komen bij hem veelvuldig voor.
    Afgezien van deze rijmen vind ik Van Haecht niet zo goed in dat profiel passen: het Wilhelmus is mild calvinistisch ( de Institutie van Calvijn) niet lutheraans; dit lied is ook geen apologie maar een propagandalied in de verheven zin van het woord. Ik herinner u aan de boodschap van het Wilhelmus. Cf. A. Maljaars, Nieuw licht op het dichterschap van het Wilhelmus? Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, Deel 114, aflevering 1, p.17-33
  • Wat pleit er voor Marnix? Er zijn pak weg vóór 1996 een aantal argumenten voor het auteurschap van Marnix. We gaan er vanuit, dat het Wilhelmus voorjaar 1571, voor die tijd zijn de omstandigheden en de relatie tussen Oranje en Marnix niet al te best. Marnix zag eerder Brederode in die tijd als de leider van het verzet in Calvinistische zin. Na de tweede helft van 1570 verandert de situatie en de verhouding tussen de prins en Marnix.
    1. In de tweede helft van 1570 heeft Marnix de taak de hulp van de kerken te verkrijgen voor de opstand.
    2. Marnix pleitte in naam van Oranje voor gelijke rechten van katholieken en protestanten.
    3. Oranje werd meer calvinistisch, Marnix mild calvinistisch.
    4. Er zijn ook stilistische en taalkundige argumenten: oprecht van aert, dan = "maar", maar dat komt bij meer schrijvers in die tijd voor. Hij is Brabander, het Wilhelmus bevat enkele uitdrukkingen die ook in het Brabants voorkomen bijvoorbeeld: in den doet in de Statenbijbel staat in der doet; in Brabant maar ook in andere dialecten is dood manlijk; terecht vermeldt Van Dale achter dood m & v.
    5. Marnix is een van de eerste dichters, die de jambe-maat perfect hanteerde, het Wilhelmus is geschreven in de Franse Alexandrijn.
    6. Rector Verheiden uit Nijmegen noemt in 1602 Marnix als de dichter van het Wilhelmus. Verheiden had met de zoon van Manix gestudeerd.

Deze en nog andere argumenten pro-Marnix hebben lange tijd gegolden in de Wilhelmusliteratuur, maar ze hebben nooit het definitieve bewijs opgeleverd.

Vele onderzoekers voerden argumenten aan voor het auteurschap van Marnix, het werd min of meer zo algemeen aanvaard, dat hij de schrijver van het Wilhelmus is, dat Maljaars terecht van een Marnix-traditie kan spreken. Ook ik geloofde in die traditie.

Maljaars bewandelt de omgekeerde weg. Op basis van de twijfel aan dit auteurschap, onderzoekt hij de stilistische-grammaticale, prosodische en andere verschillen tussen Marnix’proza en poëzie en het Wilhelmus, en komt tot de voor mij overtuigende conclusie, dat Marnix de dichter van het Wilhelmus niet kan zijn. Slechts een extern gegeven zal volkomen zekerheid kunnen verschaffen over de vraag of Marnix nu wel of niet ons volkslied heeft geschreven.

Ik moet me op deze site beperken tot een enkel voorbeeld, immers het is vooral mijn bedoeling met mijn site de nadruk te leggen op structuur en boodschap van het Wilhelmus, meer op de inhoud, en auteurschap en datering als een soort toegift te beschouwen. Echter wie voor deze laatst genoemde onderwerpen belangstelling heeft, kan ik de dissertatie van Maljaars ten zeerste aanbevelen. Dit proefschrift is origineel van inhoud, goed gecomponeerd en ontzettend leesbaar, het leest als een roman. Ik moet me echter beperken tot een enkele passage of voorbeeld.

v     onversaecht Wilhelmus strofe V, regel 6, we duiden dat verderop zo aan: W V,6

is in tweeërlei opzicht niet in overeenstemming met Marnix’ spelgewoonten. Hij zou onvertzaegt gespeld hebben

v     (wt) alder (noot) W VIII,6 is niet Marnixiaans.

v     ghepreesen W V,5 Marnix spelt dit woord onveranderlijk met een enkele e en hij gebruikt het heel vaak.

v     Het nevenschikkend voegwoord en wordt in het Wilhelmus niet consequent gespeld; als het eenlettergrepig is, komt het aan het begin van de versregel enkele malen voor in de vorm van End (W VII,2;XV,2) maar tussen twee zelfstandige naamwoorden in evenwel zonder d: Lijf en goet W IV,1, Edel en Hooch gheboren W V,1 Marnix spelt dit voegwoord in zijn proza als ende of ingekort tot eñ maar die ingekorte vorm zou wel eens van de drukker kunnen zijn.

v     wt alder noot W VIII,6 Marnix schrijft alle nimmer met een d en nood is bij hem overal en altijd manlijk.

v     (Mijn Schilt ende) betrouwen W V,1.

Het zestiende eeuwse Nederlands kent naast betrouwen ook vertrouwen; Marnix gebruikt zowel het zelfstandig naamwoord als het werkwoord heel vaak. Als zelfstandig naamwoord gebruikt hij steeds vertrouwen. Het woord betrouwen in het Wilhelmus is hoogst waarschijnlijk niet van Marnix zelf afkomstig.

v     Du of ghy? W VI,2, 3 ,6; VII,4

Marnix heeft van meet af aan God met du etc. aangesproken. Maljaars komt tot de conclusie, dat het voorkomen van ghy en u in het Wilhelmus een sterke aanwijzing vormt dat Marnix niet de auteur ervan is.

v     Van (mijnes herten gront) W XIII,6

Marnix gebruikt deze uitdrukking in zijn psalmberijmingen ongeveer 25 keer, maar nooit met van, atijd met uit.

v     wederspoet W X,2 wederspoet is synoniem met teghenspoet WXIII,2 Marnix gebruikt bewust het woord wederspoet niet.

Heel interessant is ook het onderzoek stilistisch – grammaticale verschillen tussen het Wilhelmus en het oeuvre van Marnix. Er zijn enkele stilistisch-grammaticale verschijnselen waar te nemen die zo pregnant zijn, dat men ze in het Wilhelmus ook zou moeten aantreffen, als Marnix de auteur zou zijn, terwijl ze daarin juist schitteren door afwezigheid. Deze verschijnselen worden beschreven in de paragraaf: MARNIX WEL, HET WILHELMUS NIET. Daartegenover vertoont het Wilhelmus een aantal van dergelijke verschijnselen die bij Marnix ontbreken, HET WILHELMUS WEL, MARNIX NIET. Uit de laatste paragraaf nemen we het voorbeeld van onzuivere rijmen in het Wilhelmus. Voor rederijkers en vroegrenaissancisten in de tweede helft van de zestiende eeuw is één van de kenmerken van goede poëzie, dat zij zuivere rijmen bevat. Zondigen tegen het rijm betekende dat men nog niet tot de stand van éxcellent poeet’was opgeklommen. Het dichterlijk oeuvre van Marnix laat dan ook zelden een onzuiver rijm zien. Des te opvallender is dan ook het feit dat het Wilhelmus op het eerste oog wel zeven onzuivere rijmen bevat.

Onzuivere rijmen

Het zijn de volgende, u kunt ze vinden in Tekst strofe 1 t/m 4, 5 t/m 9, 10 t/m 15:

I, 2-4; II, 5-7; V,2-4; X, 5-7; XIII, 6-8; XIV, 2-4; XV, 5-7.

Een dergelijke concentratie van onzuivere rijmen als het Wilhelmus te zien geeft, kan met enige redelijkheid niet als van Marnix afkomstig beschouwd worden. In de versie van het Wilhelmus in de Nederlantsche Gedenck-clank van Valerius zijn de eerste vier aangeduide rijmonzuiverheden weggewerkt:

I,2-4

Ben ick van duytschen bloet,

Blijf ik tot ‘sLants behoet,

V,2-4

Van Keyserlick geslacht,

Ick altydt ben geacht.

XIII,5-8

Den Heer heb ick gebeden

Wt mynes herten gront

Dat hy myn saeck en reden

Wtvoere t’aller stont

XIV, 24

Die zijt in grooten noot,

Al lijdt ghy veel aenstoot,

Hieruit blijkt dat deze vier rijmen voor Valerius onzuiver waren. Maljaars stelt dan, dat de door Valerius aangebrachte veranderingen op dit punt niet voor Marnix als dichter pleiten. Integendeel, ze suggereren eerder dat de dichter van het Wilhelmus er één van het tweede plan was, zeker in die tijd.

Ook al is de dichter van het Wilhelmus zeker volgens de normen van zijn tijd iemand die de rijmtechniek niet zo goed onder de knie heeft, hij heeft wel een gedicht geschreven met een prachtige structuur overeenkomstig de regels van de retorica, een weloverwogen gedicht dat voortdurend zijn herkomst uit het hart verraadt.

Wie de dichter van het Wilhelmus ook moge zijn,( Marnix in ieder geval niet), hij is erin geslaagd een van de mooiste volksliederen van alle Europese landen te schrijven.

 

Aanvulling d.d. 30 oktober 2008

Wilhelmus geschreven tijdens Haarlems Beleg

ANP
gepubliceerd op 11 oktober 2008

HAARLEM - Het Wilhelmus is geschreven in 1572 in Haarlem. Dat stelt de Duitse historica Gudrun Dekker-Schwichow.

Volgens haar onderzoek is het Wilhelmus tijdens het Beleg van Haarlem door de Spanjaarden tot stand gekomen tussen 7 en 31 december 1572. Bekend was dat het Wilhelmus, sinds 1932 het nationale volkslied, tussen 1568 en 1572 is gecomponeerd.

Dekker concludeert ook dat het lied is geschreven door Philips van Marnix, heer van St. Aldegonde (1540-1598). Historici hadden hem al aangewezen als de veronderstelde schrijver. De historica is dit jaar afgestudeerd aan de Rijksuniversteit Groningen en maakt haar bevindingen bekend tijdens de Week van de Geschiedenis, die zaterdag begint.