M’n
moeder had echter weer iets nieuws gevonden.
Met onze
landbouw bemoeide zij zich zo weinig mogelijk, ze had thuis haar
handen meer dan vol. Maar ze had nu ’t voornemen gemaaktom elke
week een zwaar, vet varken te slachten voor de verkoop in ’t
klein.
M’n
vader was er direct voor te vinden, want het slachten van varkens
hoorde bij de landbouwstand, en verder was m’n vader een groot
liefhebber van spek, waarvan hij tussen de middag liever een groot
dan een klein stukje had.
Het plan
werd vlug doorgezet. Naast het huis werd een slachthuisje gebouwd,
waarin een speciale schoorsteen om spek en hammen en worst te
roken. Bij de wagenmaker werd een hondenkar besteld, met
opklapbaar deksel. M'n vader en ik gingen er een dag op uit om een
grote trekhond te kopen en vonden een jonge flinke hond in Drunen,
die we voor 17 gulden kochten. M'n oudste zuster moest het dorp
rond, om bij de mensen bestellingen op te nemen voor 't leveren
van spek, worst, enz. Er werd geteld en gezien, dat het gaan zou
en als de klanten trouw bleven, kon er elke week een varken
geslacht worden.
Slachten
kon m'n vader niet, daarvoor kwam elke week de loonslachter het
varken klaar maken voor consumptie. 's Morgens werd geslacht, het
varken bleef tot 's avonds op de ladder hangen, dan kwam de
loonslager terug met een witte schort voor om 't varken 'af te
hakken’, dus in kleinere stukken uiteen te doen.
Dit
loonslachten kostte voor elk varken 60 cent. We leerden van hem
ook verder worst maken en zult en balkenbrij bereiden, en wat
verder nodig was.
Mijn
moeder kwam tot de conclusie, dat het slachten van elk varken een
winst van ongeveer 7 gulden opbracht. Dat is nu evenveel, zei ze
dan, wat we in 'n paar dagen verdienen, als 'tgeen een
handwerksman in 'n hele week met hard werken verdient.
Al spoedig
dacht m'n moeder er aan, dat we na verloop van tijd dat slachtloon
ook wel zelf konden verdienen, en daarom had ze in de stad bij een
bekende en bevriende slager eens geïnformeerd naar een baas, waar
ik ’t slachten zou kunnen leren.
Er waren
in de stad een paar particuliere slachtplaatsen, waar uitsluitend
varkens werden geslacht à één gulden per stuk, die dan schoon
op de ladder werden thuisgebracht bij de vleeswinkels. In een van
deze slachtplaatsen, waar elke week zo wat 50 varkens werden
geslacht, had m'n moeder een plaats voor me gevonden, waar ik het
slachten zou leren. Ik moest er éénmaal per week naar toe en
werkte er dan van 's morgens 8 tot 's avonds 9 uur .
Ik heb dit
één winter volgehouden, geheel tegen mijn zin. Ik voelde niets
voor dat vak. Ik heb er ook die winter niets geleerd, omdat ik van
de baas zo wat niets mocht doen dan water pompen, vuur stoken en
vuile rommel opruimen. Daarbij waren de knechts te ruwe klanten
voor mij. Ik verveelde me er dood, en na er een twintig weken te
zijn heengegaan, telkens met groter tegenzin, besloot m'n moeder
dat ik dan maar niet meer zou gaan.
Ik had
thuis altijd al gezegd, dat ik geen slachter wilde worden. Maar
m'n moeder dreef het dan maar door, in 't vooruitzicht, dat ik in
de toekomst thuis me geheel aan 't slachten zou kunnen wijden, in
't begin door het slachten van varkens en daarna zou er nu en dan
een kalf of koe er bij geslacht kunnen worden.
Ze meende,
waar men goed geld mee verdienen kon, daarvoor moest iedereen veel
voelen. Maar m'n karakter was geheel tegenovergesteld aan dat van
m'n moeder, het mijne was stiller, zachter en vrouwelijker en het
hare ongevoeliger. Haar gedachten en gevoelens lagen uitsluitend
vastgekoppeld aan geld en handel.
Ik bleef
voortdurend bij m'n vader en we werkten samen op de akkers. We
hadden, toen ik ongeveer 15 of 16 jaar was, in 't geheel zes
flinke stukken akker en tuingrond in gebruik, wat eigenlijk,
zonder hulp van een paard, wat te veel was.
Maar het
gezin, dat nu uit 14 personen bestond, had hoe langer hoe meer
nodig aan groenten, aardappelen, fruitboter, melk, vlees en
eieren, en dat we dit alles nu in ruime mate zelf produceerden.